Geldersche volks-almanak voor het jaar 1886
(1886)– [tijdschrift] Geldersche volks-almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Eleonora's vloek
| |
[pagina 132]
| |
Wel tiereliert de meerle
Op halfgebroken tak,
En klimmert veil en wingert
Langs spleet en scheur naar 't dak.
Wel stuwt de Maas heur golven
Voorbij bemosten steen,
Wiens uitgesleten letter
Getuigt van 't lang verleên.
Doch eeuwen Raven's weduw
Daar treurt in statig kleed,
Welks kleur en plooi verdwenen
Bij 't klagen van heur leed.
| |
[pagina 133]
| |
Het Ravensteinsche burchtslot
Verloor reeds lang zijn glans,
Geen horen klinkt meer schallend,
Geen wacht loert van den trans.
Toen heur banier nog wuifde,
De burcht haar krone droeg,
Kwam daar een kranke vrouwe,
Die om gastvrijheid vroeg.
Zij sprak de vreemde tale
Van 't land van Over-zee.
Heur trage gang verkondde
Der voeten schrijnend wee.
Haar kleeding droeg de sporen
Van vorstelijken staat,
Een donkre kap omhuifde
Het hoofd en 't bleek gelaat.
Zijn scherpe lijnen spraken
Van leed en smaad en hoon,
De straalkrans om haar slapen
Werd tot een doornenkroon.
Zij trad de hoofdpoort binnen
Van 't sterk en weeldrig slot,
| |
[pagina 134]
| |
Doch niemand toonde meêlij
Met heur beklaagbaar lot.
De burchtvrouw zag door 't venster
En riep den lijfknecht toe:
Verjaag die vreemde schooister
Ik ben dat volk hier moe!
Mijn burcht geeft wel gastvrijheid
Aan al wie Christen is,
Aan wees en weduw, maar zoo ééne
Is mij tot ergernis.
Kom, scheer u weg, onreine,
Klonk weêr het wreede woord,
Sa, hond! vlieg ijlings henen,
Jaag die melaatsche voort!
Op 't hitsen van de burchtvrouw
De hond naar buiten schoot,
Die kleed en kap verscheurde,
Wijl niemand bijstand bood.
Toen sprak de kranke waardig,
Den vinger naar omhoog:
Gevloekt dit trotsche burchtslot,
Gevloekt voor 's Heeren oog!
| |
[pagina 135]
| |
Gevloekt, gij wreede vrouwe!
Gevloekt uw nageslacht,
Geen kroost zal van u erven,
Uw dag verkeere in nacht!
Gevloekt uw sterke muren
Met hoogen torentrans,
Geen enkle steen zal blijven,
Verbrok'len wal en schans!
Geen vreugdeharp weerklinke
In uw gevloekte hal!
De Maas, uw roem en welvaart,
Verzwelge uw trotschen wal!
Zoo sprak de hertoginne
Van 't machtig Gelderland,
En zonk toen macht'loos neder
In 't drabbig oeverzand.
De veerman droeg de kranke
Zijn armlijk hutjen in,
Waar de armoe haar verpleegde
Naar zuivre Christenmin.
De vloek ging in vervulling:
Geen bouwval meer toont aan
| |
[pagina 136]
| |
Waar eens de horen schalde,Ga naar voetnoot1)
Het burchtslot heeft gestaan.
Het gansch geslacht der vrouwe
Kwam om in bangen nood,
Wijl ze aan deze arme pelgrim
Geen stond gastvrijheid bood.
Wijchen, 1885.
|
|