Geldersche volks-almanak voor het jaar 1886
(1886)– [tijdschrift] Geldersche volks-almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |||||||||
Ds. Johannes Stapelmoer.
| |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
heeden Wiel en Ek, bescreven in de Ridderschap der Provincie van GelderlandGa naar voetnoot1) enz. enz. Doen te weeten dat wij op het goed Rapport ons gedaen van de persoon van Doms. Joh. St., proponent, desselfs geleertheyt, godzalige leven en wandel, nevens sijne goede gaven in het prediken, denselven geconfereert hebben en confereeren mits deesen, die Pastorije tot Eck, waervan het Jus Patronatus ons als geregte Patroon, buyten jmants contradictie absolutelijk is competeerende, om in qualiteyt als Leeraar, de kercke en gemijnte aldaer te bedienen, in het Leeren en Prediken van Gods Heylig Woort en uytdeelen der Sacramenten, conform de gereformeerde Religie trouwelijk waer te nemen, en voorts al het andere, waertoe een vroom, opregt en getrouw kerckendienaer schuldig en gehouwden is, waervoor voornoemde Joh. St. sal genieten al sulcke Pastory en Vicarijgoederen, nevens vijftigh gulden jaerlijcx van de Heeren van St. Pieter te UtregtGa naar voetnoot2); sooals Doms. Theo- | |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
dorus Bruenis hetselve aen de Heeren Ridderschap van Nederbetuwe opgegeven heeft. In oorkunde hebben wij deesen ondertekent en met onsen segel doen bevestigen. Actum op onse Huyse Wiel den vijftiende November 1764’, enz. Hierbij behoorde de navolgende beroepingsbrief: ‘Wij ouderlingen en diaconen, so indertijt als afgegaen sijnde, representeerende de gemijnte tot Ek, welke gemijnte door het overlijden van Dom. Theodorus BruenisGa naar voetnoot1), haren gewesen getrouwen Herder en Leeraer, ontbloot, en om wederom met een bekwaemen persoon versien te mogen worden benodigt is: gehoort hebbende de goede getuygenisse en stigtelijke gaven van Ds. Joh. St., Proponent onder de Classis van Amsterdam, mitsgaders de collatie van enz. ons 't samen gebleken sijnde, ten overstaan van de E. Heeren gedeputeerden en naestgesetene predikanten deser E. Classis, hebben na aenroeping van Gods H. naem beroepen en aengenomen, als wij ondergescrevene beroepen en aennemen mits desen - den Eerwaerdigen, Godsaligen en Welgeleerden Dom. Joh. St. tot onsen | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
ordinaren kerkendienaer, om de gemijnte alhier met de zuyvere Predicatie des goddelijken Woorts, bedieninge der Hoogwaerdige Sacramenten, oefening der kerkelijke Discipline, onderwijsen der Jeugt, besoeken der Krancken en verdere pligten in een getrouw Herder en Leeraer vereyst, mitsgaders met een hyligen en onopsprakelijke wandel te onderwijsen en te stigten, te lijden (leiden) en te wijden (weiden), alles conform Gods hylig Woort, eenmael aengenomene kerkenordre alsoock de usantie deser classis; versoeckende dat Dom. St. voornoemt gelieve dese éénparige en wettelijke beroeping in des Heeren name heyliglijk aen te nemen, en getrouwelijk te agtervolgen, biddende van gelijcke Godt almagtig, den groote Herder der Schapen, dat den aengenomen dienst door sijnen H. Geest genadiglijk mag werden gesegent. Actum in onse consistoriale vergadering tot Ek den 20 November 1764 en bij ons ondertekent’. De onderteekening geschiedde door G. van Geytenbeek en Willem van Hattem als ouderlingen, door K. van Dam als oud-ouderling, door S. Verbrug en H. van Ek als diakenen, terwijl J. van Geelkerken, pred. te Kesteren, en H. Rutgers, pred. te Ommeren, bij deze vergadering als afgevaardigden van het classicaal bestuur van Tiel fungeerden. | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
Het beroep werd geapprobeerd door dit bestuur, extra-ordinair vergaderd op 26 Nov. 1764, welke approbatie onderteekend is door Ds. H. GrijpGa naar voetnoot1), als scriba. Ds. Joh. St., binnengeroepen en, na voorafgaande noodige elucidatie van de constitutie van zaken rakende deze pastorie, gevraagd zijnde of ZE. de collatie aannam, heeft geantwoord dat hij ze aannam op hetzelfde traktement als Ds. Bruenis tot het laatste genoten heeft en anders niet. Het bedroeg 500 gl. en werd door den Heer der plaats uitgekeerd, tegen overneming door dezen van de pastoralia, welke niet altijd zóóveel opbrachten. In dit geval noemde men zoodanige uitkeering ‘congrue portie’. Ze had niet altoos geregeld plaats. Zoo stelde, bij voorbeeld, de weduwe van Ds. Th. Breunis, Sibilla Elisabeth bar. de Cock van DelwijnenGa naar voetnoot2) 10 Oct 1764 bij het Hof van Gelderland eene actie in tegen den Heer van Ek-en-Wiel, wegens weigering van die uitkeering. Het | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
Hof stelde hem in het ongelijkGa naar voetnoot1). De beroepen predikant, gezegde voorwaarde stellend, had dus al spoedig berouw over eene zes dagen te voren op den huize Wiel afgelegde plechtige belofte, dat hij geene congrue portie begeerde, maar zich met de inkomsten der pastoralia zou vergenoegen. Den 14 November toch had het navolgende plaats gehad: ‘Attesteeren ende verklaaren wij ondergeschreve Sijna Margaretha baronesse van Nieukerken genaemd Nijvenheym, gebore Baronesse van WijheGa naar voetnoot2) mitsgaders Henriette Anna CristineGa naar voetnoot3) en Caarl Anton Hendrik van N. gen. Nijv., van competenten ouderdom, ter liefde van de Justitie, voor de opregte waerheyt: Dat wij attestanten opden 14 Nov. 1764 bij het geven der collatie van de predikantsplaats door den Heere der Heerlikheyt Ek en Wiel onsen respectievelijken Heer Ehemann | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
(echtgenoot) en Vader aen den doenmaligen prononent Joh. Stapelmoer, op den Huyse Wiel present geweest sijn, nevens den Rigter of Scholtus Arnoldus Derkse van Wijk. Dat wij doenmaels niet alleen gehoort hebben, dat den Heer van Eck en Wiel voornoemt, vóór 't geeven van die Collatie en vóórdat de proponent St. deselve aennam, aen dien proponent seyde, dat indien hij die collatie niet wilde accepteeren op conditie van daer van niets meer als de revenues der pastorye goederen te sullen profiteeren, hij, Stapelmoer, die dan niet moest aenneemen en alsoo de Heer en Vrouwe tan Ek en Wiel liever wilde afstaen van 't regt van collatie, als dien last daer bij houden, enz. Maar ook dat daer op hij, J.S., die Collatie op de voorn. conditien in onser praesentie heeft aengenomen, en die Conditie op de plegtigste en kragtigste wijse belooft heeft na te komen, in soo verre, dat hij, J.S., aen den voorn. Rigter of Scholtus van Wijk, die het hem op order van den Heer van Ek en Wiel gerigtelijk afvroeg, onder handtastinge (handslag) versekert en gedeclareert heeft van Jaa, daer bij voegende, dat hij te vreede was met de opkomsten der pastorije goederen en voorn. van Wijk tot rentmeester van deselve versogte en aenstelde, gelijk oock dat hij den | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
Heere van Ek en Wiel nooyt om 't supplement der congrue portie soude lastig vallen; sulck met aenroepinghe van Godts heyligen naem en eenen eedt soo namenlijk als Godt in den Hemel leefde, bevestigt. En verder aen den Heer en Vrouwe van Ek en Wiel nog declareerende, dat indien hun H.W.Geb. hem 't volle tractement al gaven, hij, Stapelmoer, voor God betuygde het nooyt of nooyt te sullen aenneemen; want dat de Heeren van de Classis niet magtig waren om hem te beletten over sijn beurs te disponeeren. En dewijl men gehouden is der waerheyt getuygenis te geven, hebben wij onder presentatie van solemneele Eede, soo noodig, - deese eygenhandig betekent en besegelt’. Desovereenkomstig sprak dan ook de straks geciteerde collatiebrief wel van pastorie- en vicariegoederen, maar niet van ‘congrue portie’. In de gewone classis-vergadering te Tiel van 4 en 5 Mei 1767 diende J.G.L.A. van Neukirchen laatst-aangevoerd stuk in als bezwaarschrift tegen Ds. St., die in dezelfde vergadering de sententie van het Hof van Gelderland, welke in zijn voordeel was, vertoonde; weshalve de classis ante-synodaal van 3 Augustus, krachtens resolutiën van het Hof v. 29 Mei en 1 Juni, deze zaak voor afgedaan verklaarde. | |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
Toen Ds. St. in de kerkeraadsvergadering van 20 Nov. 1764 gezegde voorwaarde gemaakt had, besloot men hem tot nader order ‘provisioneel’ te beroepen. Uit deze provisioneele beroeping laat het zich verklaren, dat hij 17 Febr. 1765 door Daniel Goldbach, predikant te Maurik, als oudsten vicinusGa naar voetnoot1), bevestigd zijnde en zijne intrede gedaan hebbende, desniettemin verzoeken moest, om bij de eerstvolgende kerkeraadszitting i.d. 21 Maart als praeses te mogen fungeeren. Want bij een ordinair predikant kwam zulk een verzoek niet te pas. Hij staat echter als praeses vermeld bij vergaderingen van 18 April en 15 Mei deszelfden jaars, waarbij ook de Heer der plaats tegenwoordig was. In de vergadering van 21 Maart was hem ook een der beide sleutels van de gerfkistGa naar voetnoot2) overhandigd. | |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
Kon de handelwijs van Ds. St. inzake de traktementskwestie niet nalaten een allerongunstigsten indruk teweeg te brengen, onze predikant bleef tegen zijn Heer hoogst onwellevend handelen. Zulks blijkt o.a. uit art. 3 der notulen eener 28 Mei van genoemd jaar gehouden kerkeraadsvergadering, luidens hetwelk de Heer zich beklaagde, dat de predikant deze zitting niet één enkelen dag had willen uitstellen. Daarom diende de eerste door den koster Lucas Jacobus Roelands dit protest in: ‘Ver- | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
mitz ik om seer nootsakelijke affères most uytrijden, en derhalven op gisteravend door den secretaris RoelandsGa naar voetnoot1) an den predicant de Heer S. (heb) laten versoeken, om den te houden kerkenraet tot morgen sijnde woensdag op te schorten, also (ik) aen de gesegde kerkenraet verschijde saken te proponeeren hadde(n), te meer also daer geen periculum in mora is, egter de voornoemde predicant dit mijn versoek mijn heeft tegen alle reeden geweygert, so vinde ik mij genootsaekt om tegen alle in deese kerkenraet te verhandelen saeken, in mijn beyde qualiteyten, niet alleen als Heer deser plaetse, maer oock als outste ouderling deser Gemeynte, op de kragtigste wijse te protesteeren, met versoek om dit mijn protest in kerckenraetshandelingen te boeken. Deese morgen om 9 uren op den Huyse Wiel, J.G.L.A. Baron van Nijvenheym’. De Baron was dan ook niet gemakkelijk te bewegen om aan kerk en pastorie alhier de noodige reparatiën te doen bewerkstelligen. En deze waren | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
toch hoog noodig. Immers den 17en Juli 1765 werd eene memorie opgesteld voor den ouderling Willem van Hattem en den diaken Johannes Adrianus van Gulik, als gecommitteerden van den kerkeraad, om zich daarmede te vervoegen bij den Heer en collator dezer plaats en hem te vragen of ‘Zijn HoogWelgeb. een vont weet dat de vervallen Kerk en Pastorij wort gerepareert, opdat de Kerk niet geheel en valt, en een groote menigte van menschen daer niet onder doot blijven, en den godsdienst daerdoor niet worde verhindert, en het Pastorij Huijs woonbaar wort gemaeckt, en den Predicant klagteloos gestelt; so ja, wort versogt om ten eersten aen het werk te gaen en den tijd te bepalen’. De Heer wilde er zich wel aan laten gelegen liggen, doch dan moest men hem voor opper kerk- en arm-meester erkennen, en hiertoe was de kerkeraad niet te bewegen, vermits men, - en terecht! - van oordeel was, dat de Heer eener dagelijksche heerlijkheid daarop geen aanspraak kon maken. Zulks competeerde den souverein, of wel den Amptman namens de Landvorstelijke HoogheidGa naar voetnoot1). De ouderling Cornelis baron | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
de Cock van Delwijnen, op Kortenhoeve woonachtig, was van hetzelfde gevoelen, en 6 Sept. 1768 kwam men hier openlijk voor uit in eene zitting, waarin men besloot, ‘ingeval er sig eenige ongequalificeerde het afhooren der arme- en kerkerekening koomt aen te matigen, daar tegens behoorelijk te protesteeren’. Den volgenden dag werd die arme- en kerke-rekening gedaan, en de Heer mocht daarbij niet tegenwoordig zijn, wijl hij toenmaals geen lid van den kerkeraad was. Daar hij zich echter als opper arm- en kerk-meester beschouwde, zond hij bij die gelegenheid den procureur T. van Beusichem als zijn gevolmachtigde, en aan dezen deelde men toen gezegd kerkeraadsbesluit officieel mede. Later evenwel is de Baron voor opperkerk-meester of presidentkerkvoogd erkend; want 11 Jan. 1769 nam de kerkmeester Dirk van Zijll, ‘met zijn voorkennisse en approbatie’, den maatregel om van iederen kerkstoel tien cents te heffen, verschijnende met ‘Charsmis’ (Kerstmis) van elk jaar. Twee jaren later verzocht deze kerkvoogd ‘namens den Heer’ en zichzelven tegen 3½ pct. eene geldsom te mogen opnemen, teneinde daaruit o.a. de kosten te bestrijden van koperen blakertjes op de zitbanken in het kerkgebouw. | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Was onze predikant 18 Maart 1765 alhier door Daniel Goldbach, pred. te Maurik, in den echt bevestigd met Johanna Helena van de Cop, deze echtelieden lieten hunne huwlijkvoorwaarden van 26 Febr. 1765, den 9 Sept. 1790 approbeeren en registreerenGa naar voetnoot1). Hij was haar hulder bij gelegenheid hunner beleening i.d. 29 Juli 1788 met een uiterwaard te Maurik. Een perceel bouwland, op de grenzen van Ek en Maurik, van hem afkomstig, draagt nog steeds den naam van ‘Stapelmoersboomgaard’Ga naar voetnoot2). Zijn zoon Willem kwam alhier te overlijden. Want ‘opdat de diakonie geen gebrek aen een dootkleet soude hebben, so heeft de Weleerw. Heer J. St. bij het overlijden van desselfs soon Guljam Stapelmoer een dootkleet present gedaen op den 18 Meert 1779’Ga naar voetnoot3). | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
De door onzen predikant bijgehouden kerkeraadsnotulen loopen tot 2 Juni 1792; de door hem in Maart en April 1772 aangevangen doopen lidmatenboekenGa naar voetnoot1) vermelden op 8 Febr. 1795 de laatste door hem gedoopte kinderen, en op 18 April 1794 de laatste door hem ingeschreven lidmatenGa naar voetnoot2). Zonderling schijnt het, dat in het doopboek in dato (8 Febr.) nog een kind voorkomt, gedoopt door een anderen predikant, en wel door denzelfde, die de inschrijving der doopelingen tot 3 Mei 1795 verricht heeft. Stapelmoer's inschrijving van doopelingen van 4 Jan. tot en met 8 Febr. is bovendien herhaald door Ds. J. Brands (Ingen), als vicinus van Ek. Zekerlijk is dit geschied, omdat men des eersten inschrijvingen niet langer voor wettig erkende. Immers 20 April 1795 is onder voorzitterschap van Ds. Ahasuerus de Rooij (Maurik) als naasten vicinus, eene vergadering gehouden, waarbij de leden des kerkeraads tegenwoordig waren, uitgezonderd Evert | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Jan baron van Neukirchen genmd NijvenheymGa naar voetnoot1) en Reindert graaf van RandwijkGa naar voetnoot2). ‘En is geresolveert het volgende: Dat vermits de predikant Stapelmoer, even vóórdat de Fransche Troupes alhier binnen gekomen sijn, van Eck en Wiel was geëmigreert, en sijn post verlaten niet alleen, maar ook den kerkendienst onbediend gelaten (heeft), hij door de gemeente van zijn post is verklaard ontstooken (sic) te zijn, als hebbende het vertrouwen van het volk verlooren’. Ds. St. was een hartstochtelijk Prinsman. Ten dage dat de prins erfstadhouder Willem V met zijn gezin in eene visscherspink van Scheveningen in zee stak (18 Jan. 1795), om in het herbergzame Engeland eene wijkplaats te zoeken, de Franschen met gejuich als vrienden en bevrijders ingehaald, overal vrijheidsboomen geplant werden, rondom welke de ingezetenen hand aan hand met den vreemdeling dansten; de Fransche leus ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ ook hier te lande op | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
veler lippen zweefde en boven alle openbare documenten geplaatst werd: dwong men onzen predikant mede te dansen, en voerde hem, niet zonder ernstig verzet van zijnen kant, uit zijne woning naar ‘Het Groen’ midden in het dorp, waar een vrijheidsboom was opgericht. Was dit eene ware zielskwelling voor den man, die de overkomst der Franschen zóózeer duchtte, dat hij, gelijk de overlevering luidt, elken zondag, met de beeldspraak van Zach. 2 vers 5, op den predikstoel bad: ‘Zet, Heere, een vurigen muur rondom ons gewest, opdat de Franzosen er niet binnendringen!’ - niet minder moet die gedwongen rondedans eene lastige manoeuvre geweest zijn voor den corpulenten pastor, die als manhaftig koffiedrinker uiterst zwaarlijvig was geworden. De aanklacht van emigratie was eigenlijk maar een voorwendsel om van den predikant ontslagen te geraken. Enkele invloedrijke personen, hem kwalijk gezind, ruiden heimelijk de gemeente tegen hem op, terwijl zij uiterlijk den schijn aannamen, hem genegen te wezen en zijn belang voor te staan. Van die intrigue dreigde de kerkeraad zelf dupe te worden, doch zag zich nog tijdig voorgelicht door de Classis van Tiel en gesteund door straksgenoemde adellijke ouderlingen, die 20 | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
April afwezig, wijl zij niets tegen den predikant ondernemen wilden, wel degelijk tegenwoordig waren in de zitting van 27 Mei, in welke hij voorloopig in zijn dienst hersteld werd. De notulen dezer vergadering luidden als volgt: ‘Is een brieff ingekomen van deesen inhoud: Uyt naem van de Classis van Thiel moet ik u berigten dat wij op uw versoek gesorgt hebben dat de predikbeurten in de gemeente van Eck en Wiel naer behoren sullen worden waergenomen, mits se op de gewoone wijse gesalarieerd worden: sonder dat wij egter hierdoor willen gerekent worden eenige inbreuk te doen op 't regt der gemeente of van den predikant J. St. Teffens moet ik u versoeken ons te informeeren of de redenen waerom de voorn. gemeente haren predikant van sijnen dienst ontset heeft, betrekking hebben op sijn leer of leven, dan of deselve enkel politicq sijn, in welk laatste geval de Classis er zig geheel niet mede sou konnen bemoijen. Na toebidding van alle heil over uwe personen en gemeente, noeme ik mij Uwen heilwenschende Broeder W. de Roo, Cl. h.t. scribaGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Wijders heeft J. Stapelmoer versogt binnen te staen en heeft aen de vergadering een geschrifte overgegeven, en vervolgens mondeling versogt, dat hij wederom mogte worden toegelaten tot het waernemen van den Predikdienst en het werk daeraen verbonden. Waerop na gehoudene deliberatie geresolveert is dat die saeck politicq sijnde buyten de kerkenraedt was. Dog egter wilde dese haar wel in het vriendelijke tusschen het volk en J. St. schikken dog behoudens ons en een iders sijn regt, op de navolgende manier:
| |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
Alle welke schikkingen aan J. St. sijn voorgelesen, die verklaert heeft volkomen genoegen met deselve te nemen’. Weldra echter trok hij zijne verklaring in, want 6 Aug. 1795 bleek het, dat hij zich tegen deze schikking in rechten voorzien had en zelfs bij het Hof van Justitie een rekwest had ingediend, waarin hij over zijne ‘voorloopige’ wederaanstelling zich beklaagde, en inderdaad rechtsingang had bekomen. De kerkeraad besloot nu tusschen de onverzettelijk gebleven gemeenteleden en den predikant eene verzoening te bewerken. Doch de laatste wilde hiervan nu verder niets hooren vóórenaleer hij zijn advokaat zou hebben geraadpleegd. Treffen wij voorts in de notuleering der gevoerde debatten eene leemte aan, wij moeten ons den verderen gang der zaken dus voorstellen. Nadat Ds. St. zich aan de door den kerkeraad hem gestelde voorwaarden onderworpen had en | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
mitsdien in zijne bediening voorloopig hersteld was geworden, blijven sommige ingezetenen, die invloedrijker schijnen geweest te zijn dan de kerkeraad zelf, aan het protesteeren, bereiden wellicht nieuwe aanklachten voor, weten de zaak tot het uiterste te drijven en dringen er vóór 6 Aug. deszelfden jaars op aan, dat de predikant, wiens voorloopige herstelling naar hunne meening nu lang genoeg, naar hunnen zin reeds veel te lang geduurd heeft, zijn ontslag zal nemen. Inmiddels heeft de predikant ook bij die ingezetenen, bij wijze van rekwest, aanzoek tot eene minnelijke schikking gedaan, waarbij zijne voorloopige herstelling in eene voortdurende aanstelling op den ouden voet moge veranderd worden. Doch vruchteloos. Nu verklaart de verontwaardigde predikant van geene schikking en voorloopige rehabilitatie langer iets te willen weten, en zoekt in rechten zijne oude aanspraak als predikant der gemeente te handhaven, even alsof er niets gebeurd ware. De kerkeraad laat vervolgens de kwestie tusschen den predikant en gezegde ingezetenen haren gerechtelijken loop vervolgen, wascht er zijne handen van af en verontschuldigt zich bij datzelfde Hof van Justitie, in overleg waarmede hij totdusver des pastors belangen voorstond. De zaak bleef dan een zuiver | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
politiek karakter behouden, en alzoo kon Ds. Stapelmoer een eervol ontslag bekomen, hetwelk hij echter niet nam alvorens er eene financieele transactie had plaats gevonden, waarbij men beloofde hem 1500 gld. te zullen uitkeeren. Men verdeelde tedieneinde de gemeente in zes klassen, van 25,15,10,7,5 en 3 guldens. Op die manier verkreeg men terstond een bedrag van 444 gld. Hierbij kwam aan vrije giften de somma van 95 gld., 2 st., 8 penn. Men zuiverde dit aan tot eene ronde som van 550 gld., en de heer D.J. van Dam verbond zich deze geldsom aan den predikant ter hand te stellen, ‘daarvoor responsabel blijvende, onder conditie dat 'tzelve hem niet werd afgestoolen’ (sic). De inning der gelden schijnt echter in de twee of drie volgende jaren gebrekkig te zijn toegegaan, zoodat de heer van Dam († alhier Oct. 1806) er ten laatste veel bij inschoot. De akte van ontslag luidde: ‘Wij ouderlingen en diaconen der gemeente Ju Ci te Eck en Wiel, ten overstaan van deputati en vicini der Classis van Thiel, overwoogen hebbende het versoek van den broeder J. Stapelmoer, onsen Leeraar, om redenen hem daartoe permoveerende, van zijne verbintenis aan deeze | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
gemeente ontslaagen te worden, Zoo attesteeren wij, dat voorn. J.S. gedurende den tijd van dertig jaaren zijne bediening op zulk eene wijze heeft waargenoomen, dat wij niet konnen nalaaten voorn. Ds. S. eene honorabile demissie te geeven, gelijk wij zijn doende bij deezen, en hem van zijne verbintenis tot deeze gemeente te ontslaan; behoudende gemelde Pred. J.S. het regt en de vrijheid, om zig overal daar het hem behaagt, Beroepelijk te stellen, te prediken en de Sacramenten te bedienen, en dus alle de deelen van den Godsdienst waar te neemen, evenals een fungeerend Predicant: wenschende dat deeze onze Leeraar in een ander oord van des Heeren wijngaard mag dienstbaar worden aan de uytbreyding van het Koningrijk van Jesus Christus ter verheerlijking van Gods naam en voortplanting van waarheyt en deugt. Actum Eck en Wiel in onze kerkelijke vergaadering den 17e Febr. 1796. Was geteekend: Joh. van Est, diaken. Gs. Bereveld, diaken. D. van Sijll, diaken. C. van Wijk, ouderling. E.J. van Neukirchen gent. Nijvenheym, ouderling. Reindert van Randwijck, ouderling. | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
In margine stond: Nobis praesentibus. Alex. van Harencarspel, V.D.M. te ThielGa naar voetnoot1) et Cl. h.t. dep. J.v. der Leeden, V.D.M. te IJsendoornGa naar voetnoot2) et Cl. h.t. ex. dep. G. van Kooten, V.D.M. te LiendenGa naar voetnoot3) et Cl. h.t. dep. A. de Rooij, vicinus. J. Brands, vicinus. Zoo ontving dan onze predikant zijn ontslag uit deze gemeente op denzelfden datum, waarop hij, één en dertig jaren geleden, alhier bevestigd was geworden en zijn intrede had gedaan. Hij is vervolgens predikant geweest te Eenigenburg (N. Holland, beroepen 20 Maart, bevestigd 22 April 1798), en overleed 21 Juli 1807, ruim 62 jaren oud, Johanna Helena van de Cop als weduwe achterlatend. Aan het einde van zijn levensloop, gedurende welken hij veel beleefde, was dit de slotsom zijner ervaring: cum duo (aut plures) | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
faciunt idem, non est idem, d.i. wanneer twee (of meer) personen hetzelfde doen, is dat toch niet altoos hetzelfde; want men wil soms in en van den één gaarne lijden, wat men van en in een ander kwalijk verdraagt. Zoo zijn de menschen. 't Is altemaal Adamskroost. Doch die hoog is boven de hoogen slaat ons gadeGa naar voetnoot1); de Allerhoogste is boven ons allen.
Ek-en-Wiel. |
|