| |
| |
[pagina t.o. 137]
[p. t.o. 137] | |
J. van 't Lindenhout 's WEESINRICHTING, te Neêrbosch.
(Van voren Ēµezien.)
| |
| |
| |
De Weesinrichting van den heer Johannes van 't Lindenhout, te Neêrbosch en Nijmegen.
Door F.W. Smits Pz.
Met een plaatje.
In onzen Gelderschen Volksalmanak mag eene korte beschrijving en beschouwing van bovengenoemde Inrichting niet langer ontbreken - immers zij is in waarheid volgens alle weldenkenden van wat stand in de wereld, kerkgenootschap of richting zij ook zijn mogen, een sieraad onzer Provincie te noemen, ja van gansch Nederland.
De naam van Johannes van 't Lindenhout staat hier aan het hoofd, niet als zou hij, gelijk sommigen meenen, de zaken vrij autocratisch alleen drijven, zonder bestuur, of met een bestuur bloot
| |
| |
in schijn, doch omdat hij en niemand anders de Oprichter der Inrichting is - omdat ze aan hem, gesteund door zijne trouwe gade en eenige anderen, haar ontstaan en wording, nevens God, te danken heeft. Voorts wordt in den titel Neêrbosch het eerst genoemd, omdat dat nu het eigenlijke groote Weezendorp is geworden, waar thans dagelijks 750 weezen, zonder vast kapitaal, als uit de hand Gods, gevoed en gekleed worden. Het hulpweeshuis hier te Nijmegen voor de drukkerij der Inrichting, benevens voor enkele jongens en meisjes, die voor stedelijke betrekkingen opgeleid worden, is dus slechts een filiale. Toch is het chronologisch anders. Dan moet Nijmegen voorop staan. Het huis hier in de Brouwerstraat namelijk, voor het tegenwoordige slechts een behulp, is het eigenlijke moederhuis der gansche Inrichting. 't Is het vermaarde spokenhuis, dat in den jare 1860 nog niemand wilde of durfde koopen, omdat de spookgestalten daar zoo vreeselijk elken nacht huis hielden. Omtrent het middernachtelijk uur begon daar op elken datum het lieve leven, en vlogen daar de spoken, of 't zoo maar niets was, de trappen op en af in de gedaanten van mannen en vrouwen, of volgens beter onderrichten, zelfs van heeren en dames. Dit beruchte huis werd dan
| |
| |
toch eindelijk in den jare 1863 door een vriend van Van 't Lindenhout aangekocht, en voor hem ingericht tot een Evangeliesatielocaal, - daar het gewone, voor dit doel bestemde, reeds lang te klein was. Nu schoten echter in dat groote gebouw, dat veel geleek op een oude kazerne of zoo iets, nog negentien, zegge 19 kamers over, die men niet noodig had. Van 't Lindenhout en zijne vrouw, die het met ter woon hadden betrokken, vonden dit voor de spoken nog wel wat al te veel - en gingen op een goeden dag beseffen, dat het toch beter zou zijn die voor weezen in te richten. Inmiddels was gebleken wie de spoken waren. Van 't Lindenhout zelf was op een goeden avond, toen ze 't wat al te bont maakten, met lantaarn en sabel gewapend, een onderzoek in loco in gaan stellen, en ziet de schare spoken waren eene ontelbare menigte ratten die het huis ondergroeven en beroerden. 't Ging niet zoo heel gemakkelijk ze te verdrijven, want ze hadden er jaren lang onbepaald en onbeperkt huis gehouden, maar ze moesten toch ten slotte voor de overmacht wijken. Nu had op Hemelvaartsdag van datzelfde jaar 1863 in eene samenkomst aldaar, de eerste collecte voor de weesinrichting plaats,.... zij bedroeg Vier Gulden en Twintig Centen. De ratten die er gespookt
| |
| |
hadden, waren zeker gedurende het laatste beleg van Parijs aldaar heel wat meer waard geweest, want die at men behoorlijk gestoofd met Champagnesauce. Wonderlijk.... f 4.80.... en dat moest de eerste steen zijn eener Inrichting, waaraan nu reeds zoo vele tonnen gouds zijn ten koste gelegd. Zoo gaat het meest met alle groote dingen, - ze beginnen zeer in 't klein en als onmerkbaar. Met 's mans helpend personeel was het niet veel beter gesteld dan met het eerste geld. Het bestond uit eenige vrouwen, die kleedingstukken voor de weezen zouden vervaardigen. Een dier vrouwen was 84 jaar en stok doof, een tweede die half blind was, breide kousen op het gevoel, een derde was zoo praatziek, dat ze door haar gebabbel alles verkeerd deed, en eens een groote zak maakte in plaats van een hemd, enz. enz.
En nu de eerste weezen? Twee zouden er komen van een dorp bij Deventer. Nauwelijks vernemen echter hunne beschermers dat Lindenhout de zaak in 't geloof aanvaardde, zonder de minste fondsen tot zijne beschikking te hebben, of in plaats van hunne twee weezen, zenden ze een vrij scherp briefje, dat die arme kinderen dan, zoo noodig, ook wel thuis honger konden lijden, wat toch in de Brouwerstraat te N. zeker
| |
| |
het geval zou zijn. Ze kwamen dus niet. Bittere teleurstelling! Eerste, felle geloofsbeproeving! Eindelijk echter kwamen nog in November van hetzelfde jaar twee anderen, een jongen en een meisje. Het meisje was 14 jaren oud. Zij verscheen op een klomp en een schoen, en met een plunje, die men weldra liefst in de rivier de Waal wierp, om de kleine spookjes er in die nog meer dan ratten kunnen kwellen. De jongen was vrij goed gekleed en gepoetst, en alzoo in de spokenwereld minder thuis. Dit waren dus de beide eerstelingen eener schare, die nu reeds tot 750 is aangegroeid, - behalve zij die de Inrichting reeds verlaten hebben, - en die zeker het duizendtal reeds lange bereikt, ja overschreden had,.... indien er nog maar meer plaats ware. Zoo word de eikel een eik,.... het mosterdzaadje een boom, in welks takken vele vogelen des hemels nestelen. - Hoe schoon waren in die eerste gedenkwaardige tijden de zichtbare en tastbare uitreddingen, die het dankbaar hart ook bij lateren overvloed nooit vergeet. Wij vermelden er slechts ééne in den jare 1864, toen er reeds 30 weezen waren. Op een avond was er geen brood meer, en ook geen geld om het te koopen. Een half uur vóór etenstijd wordt er hard gescheld. Men opent. Daar staat een
| |
| |
knecht van een Roomsch-Katholiek bakker met een grooten mand met brood, en zegt tot de dienstbode: Mijn meester heeft dit brood overgehouden, en zou het zoo gaarne aan de weezen geven,.... hij hoopt toch mijnheer er niet mede te beleedigen! Welk eene redding - nooit heeft het brood beter gesmaakt dan op dien avond!
Nu van Nijmegen in onze verbeelding, Lezers! op den wandel naar Neêrbosch. 't Spokenhuis in de Brouwerstraat werd weldra te klein, hoewel het 21 vertrekken bevatte, want na drie jaren tijds had men reeds 65 weezen, beide jongens en meisjes, daarin te verzorgen. Dan ziet, wat gebeurt? In Maart 1866 werd door iemand uit Weurt een boerenplaats onder Neêrbosch aangekocht, en een deel van dat erf aan Van 't Lindenhout afgestaan voor den bouw van een weeshuis. Tien minuten achter de Gereformeerde Kerk van Neêrbosch, waar ge thans dat heele Weezendorp ziet, lag ook dat eerste plekje, voor groote uitbreiding door latere aankoopen, toen reeds vatbaar. Zonder teekening of beschreven bestek ging men nu ijlings maar aan 't bouwen - en 't voldeed toch bij de uitkomst aan al wat billijk te eischen viel. Het ging wat het oordeel der menschen aanbelangde, als in de dagen van Nehemia. Men vroeg: zullen zij bou- | |
| |
wen,... en dat zonder geld? ‘En of ze ook al bouwden,... indien er een vos opkwam, hij zou hun steenen muur wel verscheuren!’ Dan ziet,.. daar ligt een schuitje met steenen voor den wal, - doch er is geen geld in kas. Daar komt de post,.. een brief uit Zwitserland! De inhoud is f 160, en de steenen zijn betaald!
Zoo kwam dan op Neêrbosch het eerste weeshuis. Maar wacht even... 't moet nog onder dak, 7000 pannen zijn daarvoor noodig, en weer geen geld. Doch de leverancier zendt nog vóór de aankomst der lading een aangeteekenden brief, inhoudende de quitantie en f 30 om de vracht aan den schipper te betalen. Deze vroeg om drinkgeld, doch toen hij hoorde wat er van de zaak was, gaf hij met groote tranen in de oogen een deel der f 30 voor de weezen terug! Ziet Lezers! dat zijn teekenen, dat er eene Voorzienigheid is, en dat God een Vader is der weezen, - men moet wel blind en doof zijn van 't ergste soort om het niet op te merken. Dit was 't begin,.. en gaat nu eens naar Neêrbosch,... en ge ziet een gansch dorpke, van meer dan 800 inwoners, alle weezen of halve weezen of verlaten kinderen met hunne verzorgers.
Op dat dorp vindt ge, behalve de eigenlijke
| |
| |
weeshuizen zelve,.. eene Inrichting voor Gymnastiek, eene Bloemkweekerij, eene Inrichting voor Landbouw, eene Letterzetterij, eene Boekbinderij, een Kleermakerij, een Schoenmakerij, een Melkerij, enz. enz. Wat dunkt u? Mag niet te recht boven de woning, die men 't eerst in 't oog krijgt, een Wees uitgebeiteld staan met het randschrift: Eben-Haëzer, steen der hulpe!?
Men is nog altijd druk aan het uitbouwen...en kwam er maar meer geld, er stonden nog meer huizen, er waren nog meer weezen, die nu verlaten vaak van maag en vrienden, zwervende en dolende op den aardbodem, zoo bitter, zoo zevenvoudig ongelukkig zijn! Wie helpt bouwen, Gelderlanders! Nederlanders! Vreemdelingen!... wie helpt bouwen? wie draagt mede steenen aan?
Wie helpt bouwen... wie draagt mede steenen aan? Met die vragen, mijne Lezers! komen we reeds als van zelven van de beschrijving tot de beschouwing der zaak. Nu vóór alle dingen staat dit vast, dat zij niet zullen helpen noch in 't een noch in 't ander, die altijd en overal liever aanmerkingen maken, wat dan ook heel wat gemakkelijker en zeker veel minder kostbaar is. Voorts ook zij, weinig of niet, die voor 't minst altijd nog
| |
| |
bedenkingen hebben. Goddank! daar resten er genoeg die geven, die gaarne geven, ja die veel geven ook,.... die naar, ja soms als boven vermogen getrouw zijn! Wat de eersten aanbelangt, - de aanmerkingmakers, dat is een zeer eigenaardig volk - het komt nooit uitgestudeerd en dus ook nooit uitgesproken. Hunne eerste aanmerkingen gelden den oorsprong der zaak, - rubriek twee den tegenwoordigen stand, - lijst drie profetisch de toekomst. Wat betreft hun observaties aangaande 't verleden, zoo houdt steller dezes zich nog geheel aan het woord, dat hij eens als Feestredenaar in de vroegere Weezenkapel, in den jare 1874, op een jaarfeest uitsprak, en dat toen, zeker om het bijtend sarcasme, nog al hilariteit verwekte. Ik zeide toen o.a. dit: ‘Verscheidene menschen in Nederland zouden het veel beter gedaan hebben dan Van 't Lindenhout en zijn vrouw, doch..... zij deden niets! Dat ziet men wel eens meer! Die bekwame lieden doen 's winters bij den haard heel wat, maken plannen, schetsen en teekeningen,.... 't is prachtig en grootsch al wat ze op het papier brengen,.... maar inmiddels neemt God een onbekwamen boerenzoon uit de Betuwe, en die zet het in Zijne kracht niet op het papier, maar in den grond. Die 't nu niet naar den zin
| |
| |
is, die moet maar denken: 't Was ook geen breedgetakte eikenboom die het deed, geen ceder van den Libanon, geen ranke populier of dito.... 't was maar een lindenhout!!’
Natuurlijk gaan die lieden met hunne aanmerkingen voort, nu het er dan toch eenmaal staat. Het gaat niet goed. Hier is het te armoedig, - daar is het te rijkelijk. Die kost te veel geld, gene word niet genoeg bezoldigd. En zeker Lezers! volmaakt is het er niet op Neêrbosch, - zelfs niet dat wat de Franschman noemt ‘La petite perfection’....maar, maar,.... en nog eens maar,.... daar leven en eten onder die daken 750 weezen, anders zeker aan de grootste ellende naar lichaam en ziel ten prooi,... dit zegt meer dan alle aanmerkingen. Met de toekomst is het volgens deze betweters ook niet rooskleurig. 't Kan geen stand houden. Velen onttrokken zich hier en elders, omdat zij zooveel opmerken dat hun niet aanstaat. De heer Van 't Lindenhout, die den centenaarslast van alles torscht, moest dezen zomer reeds naar het zeebad tot herstel van zijn fel geschokt zenuwleven. Als hij eens komt te vallen,.. dan valt Neêrbosch met hem, enz. Wij zouden vragen, Lezers! of 't niet eenvoudiger ware, de lasten wat meer met hem en de zijnen te helpen torschen, en alzoo de toekomst
| |
| |
met Gods hulp voor hem en voor eigen gevoel te waarborgen? Zeker, dat zou ook naar het hart zijner beide zonen zijn, die hem hopen op te volgen en nu reeds nevens hem in functie zijn, en die tot hiertoe in de wegen van hunnen vader wandelen, en voor de toekomst niet wanhopen.
Daar zijn andere menschen die wel eens wat geven.... een dubbeltje, kwartje, gulden, rijksdaalder zelfs, maar toch steeds bedenkingen hebben. De Weesinrichting te Neêrbosch staat nu wel niet ‘op Gereformeerden grondslag,’ doch is toch bepaald Protestantsch te heeten, al wordt ook niemand geweigerd. Wij voor ons vinden dit van eene particuliere instelling niets meer dan heel natuurlijk. Ieder weldenkend mensch geeft zijnen kinderen, ook zijnen aangenomen kinderen, juist dat voedsel, mede in het geestelijke, dat hij voor het beste houdt, - en ieder weldenkend andersdenkende moet dit respecteeren; 't andere ware beginselloos. Nu, onze Geldersche Volksalmanak komt in allerlei handen! Die wordt gelezen door modernen en orthodoxen, door gereformeerden en roomsch-catholieken, lutheranen en menisten, remonstranten en christelijk gereformeerden, israëlieten en christenen. Kunnen we daarom die allen niet toeroepen: Och steunt toch door uwe gaven
| |
| |
deze zoo uitnemende zaak!? Maar lieve Lezers! wie ge ook zijt en hoe ge ook denkt,... is het u dan niet genoeg te weten dat daar, - 't kan niet genoeg herhaald worden, - dat daar 750 weezen worden onderhouden, gevoed en gekleed, en gevormd tot nuttige leden der maatschappij,... dat op godsdienstzin, deugd en zedelijkheid den hoogsten nadruk gelegd wordt? Heeft de Samaritaan uit de welbekende gelijkenis ook gevraagd wie die verwonde was, die daar aan den weg lag, wien zelfs priester en leviet meêdoogenloos voorbijgingen, of heeft hij zich eenvoudig maar over hem ontfermd en hem geholpen,... omdat? wel omdat hij ongelukkig en hulpbehoevend was!? Nu zoo deed ook Van 't Lindenhout, die van zijne jeugd af aan met al de schreeuwende ellende en zedelijke verwaarloozing bekend raakte, waaraan die weezen bloot staan, die dan aan de zoogenaamd minst eischenden door diaconiebesturen als anderszins werden uitbesteed. Waarom zouden nu allen hem niet helpen? Waarom allen niet het voorbeeld volgen van dien roomsch-catholieken bakker, die eene mand met brood zond, en meer nog van dien roomsch-catholieken boer, die alle jaar al de weezen op kersen onthaalt, en die er zeker nog nooit over gedacht heeft, dat die kerseneters toch niet
| |
| |
roomsch zijn! Waar men in onze dagen ook de godsdienst van andersdenkenden meer gaat waardeeren, tegenover de godloochening en godsdienstloosheid van zoo velen, - de godsdienst, zelfs die der wilden en menscheneters niet uitgezonderd, - daar zoekt men natuurlijk toch naar de meest zuivere en onbevlekte. Nu Lezers! gij kent allen den hoofdinhoud der H. Schriftuur. Wat dunkt u van dit woord: De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking, en....zich zelven onbesmet bewaren van de wereld!? Mij dunkt op dat woord kan zelfs de vrome Israëliet, die dit leest, niets tegen hebben, al staat het in het Nieuwe Testament, want ook zijn Testament, het Oude, is daar vol van. De groote Mozes, Israëls wetgever, beval voor de weezen wat over te laten op het land, de hoeken niet afmaaiende, den wijngaard niet nalezende. Jobs vrienden meenden, dat die groote lijder der oudheid zich aan den wees en de weduwe had vergrepen, omdat hij zoo geslagen werd. De Profeet Hoséa zegt tot God als een zaak die van zelf spreekt: ‘Immers zal een wees bij u ontfermd worden!’ En de groote Jesaja, hij polemiseerde tegen hen onder zijn volk, die 't met de godsdienst wat gemakkelijk namen, en in
| |
| |
het bloot uitwendige berusten bleven, door hun een lijst van plichten voor te houden... doch die o.a. mede aanvangt met: Doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe! Jezus, de groote stichter des Christendoms, was een kindervriend, - Hij heeft ze de handen opgelegd en gezegend, en o.a. gezegd, dat zelfs de beker koud water niet onbeloond zou blijven, in Zijnen naam een kleine uitgereikt. - Is het niet opmerkelijk, Lezers! dat beiden bij Israël en in de Christenwereld de wees altijd nog genoemd wordt vóór de weduwe!? Men zou kunnen vragen waarom?... waarom weezen nog vóór weduwen? Beide woorden komen af van één grondwoord, dat in de classieke en ook in de oorspronkelijk Noordsche talen beteekent: Alleen gelaten. Alleen gelaten... het kind zonder vader of moeder, - de man of vrouw zonder wederhelft.
Allereerst dus het kind zonder ouders. Is het niet recht? De weduwe toch, hoewel zonder beschermer, en de weduwnaar zonder hulpe tegenover zich, zij kunnen met Gods hulp soms nog zich zelven redden, doch hoe 't hulpeloos en onmondig kind? Welnu beide, Israël en de Christenwereld, worden daarom opgeroepen de zoodanigen te bezoeken, d.i. natuurlijk niet een visite maken om ze eens wat te beklagen zonder meer, doch
| |
| |
om ons met hunne verdrukking in te laten, ze te ontheffen van armoede en ontbering niet alleen, doch ook van miskenning, kwade bejegening, harde voogdijschap, wegen der zonde en der onzedelijkheid als anderszins. Indien de menschen zich nu maar wat meer onbesmet hielden van de wereld der zonde, die zooveel geld kost, dan hielden ze hier wat meer voor over, - en indien ze wat meer arbeidzaam waren in deze dingen, dan hadden ze weinig of geen tijd meer over om te zondigen. Heerlijk toevluchtsoord dan voor verlaten weezen op Neêrbosch! Hoe waardig zijt ge dat allen u steunen, ook juist mede daarom, omdat men daar niet beginselloos doch beginselvast is, want dat alleen vormt denkende wezens, die later weten wat zij willen. Men heeft vroeger wel eens geklaagd in den lande dat dit toch niet zoo scheen te zijn, en dat b.v. het catechetisch onderwijs verzuimd werd. Alles was toen echter nog in zijn wordingsperiode, en de Directeur Van 't Lindenhout, die gaarne eene billijke aanmerking hoort, heeft, die klacht vernemende, onmiddellijk in die leemte voorzien. De eerste, die meer geregeld catechetisch onderwijs gaf, was de heer Voormeulen, toen godsdienstonderwijzer te Dieden, thans te Arnhem. Deze is opgevolgd door den heer Heersink, die hier in de
| |
| |
Brouwerstraat in het Hulpweeshuis tevens als vader fungeerde, doch op 36-jarigen leeftijd plotseling werd weggenomen, eene bedroefde weduwe en een hulpbehoevend kind achterlatende. Het onderwijs wordt thans geregeld elke week gegeven door Ds. Moulijn, Predikant te Nijmegen. Deze heeft ook de nieuwe groote Weezenkapel op den vluchtheuvel der Inrichting op 29 Augustus 1882 plechtig ingewijd, met de woorden van den Profeet Haggaï: In deze plaats zal ik vrede geven! De dagelijksche dienst en ook de sabbathsdienst daarin wordt door Van 't Lindenhout als oud evangelist in den regel zelf gehouden. Dit tot eene geruststelling voor wie meenen mochten, dat het er onkerkelijk is of worden zal. Alle dingen eerlijk en met orde.
En nu Lezers! zal ik eindigen. Als gij, van wat denkwijze ook, na het lezen van dit opstel, niet wat meer nog gaat doen, (zoo niet voor 't eerst), voor deze Inrichting, die onze Provincie en ons Vaderland tot zulk een sieraad en kroon is, dan kan ik het eenvoudig niet helpen. Ik heb mijn woord gesproken, - ik wil zeggen geschreven, en mijne ziel bevrijd! Doch 't gesprokene vliegt soms weg, - 't geschrevene blijft,... men kan het nog en nog
| |
| |
eens lezen en herlezen. Och! doet dat als het de eerste keer niet helpt, - maar neen, 'k weet nog beter middel, - gaat naar Neêrbosch eens heenreizen, doch ziet het onbevooroordeeld, door uw eigen oogen, en niet door eens anders mans bril. Verwacht niet het volmaakte, want dan hebt gij er niets meer aan te doen, doch iets daar ge gaarne nog wat aan zult verrichten, dat uw arbeid en moeite, uw geld en steun zoo overwaardig is, - en daarom goede reis op een goeden zomerschen dag naar Neêrbosch en Nijmegen!
Nijmegen,
31 Juli 1885. |
|