De Geldersche nachtegaal(1870)–Anoniem Geldersche nachtegaal, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Resida Van de bloemen op de velden Van 't verrukken van hun geur, Meisjes! wil ik u iets melden, Iets van 't pralen met haar kleur, Van den zachten blos der rozen, Van de lelie in haar pracht, Als zij na den zomernacht Zich ontsluit bij 't ochtendblozen, )bis. En schoon die zoo hoog niet sta )bis. Van de lieve Resida. 't Roosje dorst het hoofdje ontbloten, Heden steeg het uit den knop, 't Zonlicht bleef het knopje ontsloten, En nu prijkte het op den top; Maar er vielen regenvlagen, En de stormwind aangewaaid, En de blaadjes afgeslagen; 't Eene voor en 't andere na, )bis. Niet zoo ging 't de Resida. )bis. Boven al het kleurgemengel, Hoog in 't helder zonnelicht, Staat de lelie op haar stengel, Blinkt zij 't knaapje in 't gezigt, [pagina 22] [p. 22] Foei! waarom dat ijdel pronken? Lieve bloem! gij delft uw graf Dart'lend plukt u 't knaapje af, Al te veel hebt gij geblonken, Al uw schoon verflenst weldra, )bis. Dat gebeurt geen Resida. )bis. Nimmer tracht zij naar 't verhoogen, Niets opzigtig is haar kleur, Niemand schittert zij in de oogen, Zacht en lieflijk is haar geur, Laat de hooge stormwind loeijen, Boom en tak ter nederslaan, Zij blijft in de laagte staan, Altijd even rustig bloeien; Wat een dart'le hand versla, bis. Die vergeet de Resida. Moge 't Roosje, lieve schoonen! 't Beeld zijn van uw frissche jeugd Moog haar blosje uw onschuld toonen, 't Wit der lelie uwe deugd; Kunt op schoonheid u beroemen? Is verstand of geest uw deel: Ach! verhef uw niet te veel, Immers leeren 't u de bloemen: Blijft, dat dit voor alles ga, bis. Ned'rig als de Resida. Vorige Volgende