't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
Op de wijse: Ick roep u O Hemelsche Vader aen.
VErheught, verblijdt, met groot jolijt
Die van herten gebroken
En van bedroefde Zielen zijt,
Al door der sonden strijt,
Want den genaden tijdt
Is u seer soet ontloken.
Staet op en gaet, niet langh en beyt
Nae Bethlehem de stede;
Siet wat daer in een kribbe leyt,
Weent, ende deerlijck schreyt
In lijden en droefheydt
Tot uwer Zielen vrede.
Herodes die wert seer verstoort,
Met alle sijn dienaren,
Als hy die tijdingh heeft gehoort
Van dees blijde geboort,
Soo dat hy heeft vermoort
Kinderkens van twee jaren.
Vergeefs Herodes ghy u quelt
Om Christum te ontleden,
Hy soeckt niet u rijckdom, u gelt,
V schat, noch u gewelt,
't Rijcke van desen Helt
En is niet hier beneden.
In opgepronckte hoven jent
En is hy niet vinden,
| |
[pagina 281]
| |
Maer den vernederden ontrent
Heeft hy sijn logement,
Ter wereldt onbekent,
Maer niet sijne beminden.
Hem neerstigh offerhande doet,
Schoon Goudt, hooge van weerde,
Dats een doorloutert herte goet,
't Welck in geen tegenspoet
Afwijckinge en doet
Maer trouw is in 't volheerden.
Brenght Wieroock op sijnen outaer,
Ia Vyerige Gebeden,
Al uyt een hert suyver en klaer,
Niet voor de menschen, maer
Voor Gode openbaer
Moeten sy zijn beleden.
Een Buffel Myrrhe maeckt bereet
Om voor hem uyt te gieten,
Dat is een uytgepijnde sweet
En bitter tranen heet
Daer mede toont hoe leet
De sonden u verdrieten.
Voor hem is weerdigh en bequaem
Soodanigh offerhande,
Hy geeft oock voor ons al te saem
Sijn heylige lichaem,
Als offer aengenaem,
Vrywilligh hier te pande.
Lof Godt die ons soo heeft bemint,
Dat hy tot ons bevrijden
Gesonden heeft sijn lieve kint,
Dat krachtigh overwint,
Al wat ons hier begint
Vyandigh te strijden.
|
|