't Geestelijck kruydt-hofken
(1657)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Op de wijse: Van den 16. Psalm, Bewaert my Heer.
Ick buyge my, O Heer, voor u ter neer,
Met een gemoet vol hertelick begeeren,
Om u gracy te ontfangen, o Heer,
Daerom ick open doe in groot verneeren,
Alle mijn kracht, mijn hert en al mijn sinnen,
O Heer wilt my bereyden van binnen,
Ick wil om u liefde, o Iesu mildt,
Vermijden alle wellust en vermaken,
Ende stil zijn voor u, o mijnen schilt,
Wilt mijn ziele met uwen Geest genaken,
En uyt my doen al wat u aert is tegen,
Al waer schoon mijn ziele daer toe geneghen.
Ick bid dat ghy, o Heere hoogh van macht,
My niet verschoont in geenderleye lijden,
Dat my van nood is tot ware aendacht,
Tot saligheyt, om met u te verblijden,
O Heer, aenvaet my, en verbindt my vaste,
En neemt van my alle der sonden laste.
Om u over-groote liefde O Heer,
Die ghy my arme sondaer hebt bewesen,
| |
[pagina 31]
| |
Neem ick weder tot u al mijnen keer,
O Heer om van u heel te zijn genesen,
Maeckt mijn ziele tot eenen kruyt-hof schoone,
Daer ghy o Coningh in wandelt ydone.
O aldersoetste Iesu mijnen schat
Weest doch altijdt by my en in mijn herte,
Wandelt met my altijdt op dijnen pat,
Want sonder u is mijn ziele in smerte,
V schoon aenschijn wilt my toonen van binnen,
O Iesu milt, sterckt my in dyner minnen:
In u soetheydt mijn ziele Heer verdrenckt
Neemt my in dy, o liefde schoon en reene,
Mijn ziel verblijdt als ghy u wijn inschenckt.
Daerom verkies ick u alst noodig eene,
Ghy zijt prijs waert, o mijn beminde Coningh,
Maeckt mijn ziel, Heer, alleen tot uwe wooningh.
Mijn ziel verlanght u wooninghe te zijn,
Des buygh ick my altijdt voor u ter neder
In diep ootmoedt voor u lieflijck aenschijn,
Geerne ben ick een wegh, al ben ick teder
Ick wil laten over my gaen en treden,
En lijden dit uyt liefden al in vreden.
Om dat ghy u, o mijn Coningh, vol waerd',
Alsoo hebt gebogen tot mijnder baten,
En werdt ons wegh tot saligheydt vermaert,
| |
[pagina 32]
| |
Daerom wil ick mijn eygen wille laten,
En spreken, Heer, uwen wille geschiede:
Daerom mijn Ziel alleen tot uw' troost vliede.
O mocht mijn mondt altijdt, u Heere reyn,
Wt 's herten grondt prijsen en vrolijck loven,
Prent in my, Heer, u brand en liefd' alleyn,
Dat die my perst op te klimmen daer boven,
By u, o Lief, soet is uwen aenschijne,
mijn ziel verlangt seer, om by u te zijne.
Vereenight my met u, o heyligh Heer,
Soo mach ick met u lief Geselschap schoone,
Abram, Isaac, en al u vrienden meer,
d' Engelsche schaer boven in 's Hemels troone,
Verblijden en juychen u eeuwelijcke,
Dus brenght mijn ziel in u schoon heyligh Rijcke.
|
|