't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: O schoonste Persoonagie, etc.
Ga naar margenoot+O Coninck van hier boven,
V heerlijckheyt is groot en ongemeten,
Prijs weerdigh om te loven,
Sijt ghy in uwe Majesteyt gheseten,
Ga naar margenoot+Die Cherubijn // u soet aenschijn,
Ga naar margenoot+In u hemelsche zalen,
Lieff’lijck aenschouwen
En met een soete stem u lof verhalen,
Vry van benouwen
Beschynen haer u Goddelijcke stralen.
V liefde doet haer weenen,
Als sy aensien de diepte van u wesen,
Al waren sy van steenen
Ga naar margenoot+Sy moesten door u soetigheyt genesen,
Niet een van al // onder ‘t ghetal
Hy wert tot lof ghedreven,
| |
[pagina 163]
| |
In het aenmercken,
Van u minsame soete kracht verheven,
Waer van u wercken
Op aerden hier ghetuygenisse geven.
Met lieffelicke toonen,Ga naar margenoot+
Aenhoortmen daer die Hemelsche ghesanghen,
Met afgheworpen croonen,Ga naar margenoot+
Staet elck bereydt en met blyschap bevanghen,
Om soet gheluyt // te gheven uyt,
Ter eeren uwen name,
Heylich aendachtich,Ga naar margenoot+
Met nederheydt gheboghen seer bequame,
O Godt almachtich,
Voor uwen stoel eerbiedich altesame.
Elck een is daer ghedachtich
Hoe hy syn wesen uyt u heeft ontfanghen,Ga naar margenoot+
En hoe dat ghy hem krachtich,
Hebt voortgebracht door wonderlicke ganghen,
V liefde reyn // als een fonteyn,Ga naar margenoot+
Stont vol en overvloedich,
Voor alle tijden,Ga naar margenoot+
Maer onbekendt die noch niet waren spoedicg,
Want het verblijden,
Comt door de kennis van u liefde gloedich.
Voor alle eeuwicheden,Ga naar margenoot+
Stont alle dinck in u volheyt besloten,Ga naar margenoot+
‘t Goet der bermherticheden,Ga naar margenoot+
En was noch niet ten vollen uytghegoten,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 164]
| |
Als druppels soet
In uwen bloet,
Laghen al u weldaden,
Ga naar margenoot+Uwe rijckdommen,
Der liefden en der heerlicker genaden,
Ghelijck de blommen
Der eerden syn verborgen in de zaden.
‘t Is wonder om versinnen,
Hoe al die soete ordeneinghen draeyen,
Ga naar margenoot+Van u Godt sy beginnen,
Want uyt dit vier ontspringhen alle laeyen,
Dan weder geeft
Elck dat hy heeft,
Ghelijck Rivieren pleghen,
Wiens loop ghestadich,
Is altijt in de volle zee gheleghen,
En dees weldadich,
Geeft wederom haer volheyt door den zeghen.
V liefde gansch volcomen,
En mocht hy haer niet houden die juweelen,
Dies heeft sy voor ghenomen
Al haren rijckdom minlic uyt te deelen,
Aen yder mensch
Die uwen wensch,
Can voelen en versinnen,
Ga naar margenoot+Dat ghy u beelde,
Ga naar margenoot+Besloten hebt te geven voor ‘t beginnen,
Al uwe weelde,
En soeticheydt der Goddelicker minnen.
Ga naar margenoot+V hant groot van vermoghen,
Schiep al het heyr der sienelicke dingen,
Om daer in te betooghen,
| |
[pagina 165]
| |
‘t Verborghen goet dat uyt u can ontspringhen,Ga naar margenoot+
V schoonheyt bloot // u krachten groot,
V wijsheyt in ‘t regieren,
V soete minne
Werdt openbaer aen menschen en aen dieren,
Want hier is inne
Een wonderlic verborgen soet bestieren.
Door al sulcke weldaden,Ga naar margenoot+
Treckt ghy den mensch tot u oorspronck van allen,Ga naar margenoot+
En gaet zijn ziel versadenGa naar margenoot+
Met vollen wensch, ‘t welck hy hem laet bevallen,Ga naar margenoot+
Want ‘t sienlick goetGa naar margenoot+
Mocht zijn ghemoet,
Geensins ten vollen spijsen,Ga naar margenoot+
V creaturen,
Die door haer wesen uwe goetheydt prijsen,Ga naar margenoot+
Sijn maer figuren,
Om hier den mensch wat hoogers aen te wijsen.
Dit kan u beelt gevoelen,Ga naar margenoot+
Het welcke ghy den mensch hebt ingegoten,
Ten hout niet op van woelen,Ga naar margenoot+
Tot dat het selfs u wesen heeft genoten,
Ghy spijst ghy laeft // en ghy begaeftGa naar margenoot+
Hem met u gheest van boven,
En laet hem smaken,
Die soete vrucht uyt u Hemelsche hoven,Ga naar margenoot+
Om te volmaken,
Op dat hy u in eeuwicheyt sou loven.
Hy voelt u liefde vierich,Ga naar margenoot+
Dat ghy soo gansch te hemwaerts zijt gheneghen,
| |
[pagina 166]
| |
Dies wort zijn ziele gierich,
Ga naar margenoot+Om ‘t ondersoecken u verborgen wegen.
En hy bevint // dat gh’hem so mint,
Ga naar margenoot+Al eer hy soude dwalen,
Om hem te vrijden,
Ga naar margenoot+Ghy liever sout uyt uwe wooningh dalen,
Ga naar margenoot+Ter doot toe lijden,
En met u bloet genesen al zijn qualen.
Dees deucht heeft hy vernomen,
Ga naar margenoot+En ‘t is een eygenschap van u nature,
Ga naar margenoot+Mits dat ghy sijt volcomen,
In liefde soet, o heylich wesen pure!
Ga naar margenoot+Die u aenschoudnwat ziel en soud
Tot lofsanck niet bewegen?
Ga naar margenoot+Hemelsche geesten,
Die klaer bekent u Coninck in zijn weghen,
Hout blyde feesten,
En zijt altijt tot zijnen lof ghenegen.
O Godlick suyver wesen!
Ga naar margenoot+Vwe fonteyn oneynd’lick vloet van deuchden,
Die doet de ziel ghenesen,
En maecktse vol van heerlicker vreuchden,
Ga naar margenoot+Eeuwich zijt ghy // eeuwich wort sy,
Ga naar margenoot+Om met d’Engelsche Chooren,
Ga naar margenoot+In ordeninghen,
Ga naar margenoot+Te samen met u lieve uytvercoren,
Vrolick te singhen,
En eeuwich uwen soeten lof ‘t aenhooren.
|
|