't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den 103 Psalm. Mijn ziele wilt den Heer met Lofsang prysen
Ga naar margenoot+Heylige geest, fonteyne aller goeden
Ga naar margenoot+Salf-olye der Christelijcker ghemoeden,
Vervuldt ons hert met u hemelsche cracht,
Ga naar margenoot+Wtdeylster van de Goddelijcke minne,
Maekt ons bequaem, op dat wy recht van sinne,
V heerlijckheydt uytbreyden met aendacht.
| |
[pagina 75]
| |
Heylighe Geest ghy zijt een eeuwigh wesen,
Gheen Creatuer, die men can sien of lesen,
Doch Creatuer van u getuyg’nis geeft,
Want de heyl’ghe menschen van u ghedreven,Ga naar margenoot+
Hebben de schrift door u wijsheydt beschreven,
Waer van ‘t vernuft geen recht begrijp en heeft.Ga naar margenoot+
Want ghy zijt reyn, eenvuldig van manieren,Ga naar margenoot+
De werelt wil haer wijsheyt hoog vercieren,
‘s En kent u niet, o Duyve, soet van aert,
Haer wysen in haer eyghen wijsheydt volen,Ga naar margenoot+
En u wijsheyt die blijft voor haer verholen,
Die ghy allene den cleynen openbaert.Ga naar margenoot+
Heylige Geest, Gesante uyt den hoogen,Ga naar margenoot+
Ghy stelt den mensch de liefde Godts voor oogenGa naar margenoot+
Om te beweghen sijn versteende hert,
Wat nsonden dat den mensch hier heeft beganghen,Ga naar margenoot+
Daer van sal hy vergiffenis ontfanghen,
Maer die u lastert niet vergheven wert.
God’lijcke strael, seer suyver van naturen,Ga naar margenoot+
In een quaet-will’ghe ziel cont ghy niet duren,Ga naar margenoot+
Maer die u stemme hoort en u op doetGa naar margenoot+
By dien comt ghy seer lieffelijck ghesteeken,
En reynigt hem van alle sijn gebrekenGa naar margenoot+
Ia tot een Tempel maeckt ghy sijn gemoedt.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 76]
| |
Ga naar margenoot+Door u beleydt den vader uyt den throone,
Met Iesum Christum synen lieven soone,
Comen te saem woonen by s’menschen kint,
Ga naar margenoot+Siet daer een hutte Godes by de menschen,
Wat mach men soeter paringe gewenschen,
Het is de hooghste vreughde die men vint.
O soete cracht van Godt neder ghesonden,
Ga naar margenoot+Om ‘smenschen hert met liefde te ghewonden,
Ga naar margenoot+Om ‘smenschen hert te openen ‘t verstant,
Ga naar margenoot+Om ‘smenschen hert te dryven en te leyden,
Ga naar margenoot+Om ‘smenschen hert Godformig te bereyden,
Ga naar margenoot+Om ‘smenschen hert te sijn een sekere pant.
Ga naar margenoot+Dit seker pant Gods kind’ren wert ghegeven,
Ga naar margenoot+Dies sy met hem in waeren vrede leven,
Ga naar margenoot+Lieff’lijck ghetroost en van vreese bevrijt,
Ga naar margenoot+Want hy die vreest heeft eenigsins noch pyne,
Maer die daer heeft der liefden mede eyne,
Gestadigh is hy in den Geest verblijt.
Ga naar margenoot+Heylige Geest, men hoort wel u gheruchten,
Maer daer ghy woont daer sietmen uwe vruchten,
Vierige liefd’ en inwendighe vreucht,
Ga naar margenoot+Een vreedsaem hert seer vriendelijck en goedich,
Vol van geloof, geduldig, en sachtmoedigh,
Met maticheyt bequaem tot alle deucht.
| |
[pagina 77]
| |
Godts kind’ren die van u werden ghedreven,Ga naar margenoot+
En is geen wet noch reghel hier ghegeven,Ga naar margenoot+
In alle waerheyt ghy haer leyden sult,Ga naar margenoot+
Leer-meesters vreemdt moghen sy wel ontbeeren,Ga naar margenoot+
V salvinge haer alle dinck can leeren,Ga naar margenoot+
Want door de liefde werdet al vervult.Ga naar margenoot+
Ghy maecktse een die eerst waren verscheyden,Ga naar margenoot+
By u en is gheen Iode, Grieck, noch Heyden,Ga naar margenoot+
V taal verstaet elck een in sijn gheweet,Ga naar margenoot+
En die van uwen wijn is ingeschoncken,Ga naar margenoot+
Die smelt in liefd’ en wort daer van so droncken,Ga naar margenoot+
Dat hy hem selfs en alle dingh vergeet.Ga naar margenoot+
Sorgh hy verliest oock lust tot dese goeder,Ga naar margenoot+
Hy weet van moeder, suster, noch van broeder,Ga naar margenoot+
d’Oude gewoont gaet al uyt sijnen sin,Ga naar margenoot+
So dat hy met hem selden is verlegen,
Even gelijck de droncke menschen pleghen,
Heylige Geest dat doet u soete minn’.
Heylige vloet, van boven af ghevloten,
De ziel daer ghy u selfs hebt in ghegoten,Ga naar margenoot+
Heeft troost en vreucht oock midden in ‘t verdriet,Ga naar margenoot+
Sy is door u verzegelt en verbonden,Ga naar margenoot+
En in de liefde Godts so gantsch verslonden,
Al heeftse cruys nochtans s’en wanckelt niet.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 78]
| |
Heylige Geest, de ziel daer ghy woont binnen,
Ga naar margenoot+Gheen creatuur en canse overwonnen,
Ga naar margenoot+Want sy staet vast door u in Godt gegront,
Ga naar margenoot+In Godt die daer de meeste is van allen,
Ga naar margenoot+Wiens stercke handt sy niet en mach ontvallen,
Ga naar margenoot+En dat uyt cracht van Godts eeuwigh verbont.
|
|