't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Op de wijse: Van den Lofsangh Marie, &c.O Godt vol liefde soet,Ga naar margenoot+
Ghy zijt dat ware goet,Ga naar margenoot+
Ghy ontfermt u O Heere,Ga naar margenoot+
Hier in dit aertsche dal,
Over u wercken al,
Ia al u schepsels teere.
Vvijs sijt ghy in ‘t beleytGa naar margenoot+
Vol van voorsichtigheydGa naar margenoot+
Raet can u niemant geven,
En ghy weet alle dingh,Ga naar margenoot+
Wat op der aerden ringhGa naar margenoot+
In ‘t heym’lijck wort bedreven.Ga naar margenoot+
Almachtigh zijt ghy wis,Ga naar margenoot+
Alles u mog’lijck is,Ga naar margenoot+
Door uwe kracht alleyne,Ga naar margenoot+
Alle dinck ghy erhalt,Ga naar margenoot+
Sonder u niet en valt
Een musken alsoo cleyne.Ga naar margenoot+
Sijt ghy dan overvloet,
Almachtig, wijs en goet,Ga naar margenoot+
Soo wil ick al mijn sakenGa naar margenoot+
Die my vallen te swaer,Ga naar margenoot+
V bevelen voorwaer.Ga naar margenoot+
Ghy sult het soo wel maken.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 60]
| |
Ga naar margenoot+Wat reden heb ick dan,
Die my doen sorghen can
Voor toecomende dinghen?
V goetheyd my beschut,
V wijsheyd weet mijn nut,
V kracht can alles dwinghen.
Ga naar margenoot+Als my dan yets gheschiet,
Het welck u ooghe siet,
Ga naar margenoot+’t Sy kranckheyt oft armoede,
Ga naar margenoot+Versmaetheyt spot oft schand,
Ga naar margenoot+Laet my sulcx van u hand
Aennemen al in ‘t goede.
Ga naar margenoot+Gheeft my altijdt ghedult,
Ga naar margenoot+Op dat ick doch geen schult,
En gheef de Creature,
Die als een instrument,
My hier wort toeghesent,
Om my te maken pure.
Dat ick saechtmoedigh sy,
En ootmoedigh daer by,
Ga naar margenoot+En over yeghelijcken
My ontferme seer soet,
Soo ghy over my doet,
Dat ick doe desghelijcken.
Wanneer my yemand quelt,
Lastert, oft doet ghewelt,
Ga naar margenoot+Dat ick hem nochtans minne,
Ga naar margenoot+En in vriendelijckheyt,
Sijn arme toornigheyd,
Met weldoen overwinne.
Ga naar margenoot+Schoon-spreken dat is mijn,
Ga naar margenoot+Ootmoedigh moet ick zijn,
Hoe soud’ ick (arme aerde!)
Ga naar margenoot+My laten duncken yet,
Want ick en ben doch niet,
| |
[pagina 61]
| |
Niet, en van geender waerde.
O Godt vol liefde soet,
Almachtigh, wijs en goet,
Ick wil my overgheven
Gheheel in uwe hand,
Leyt my na u verstant,Ga naar margenoot+
Want dat is al mijn leven.
|
|