Een geestelijck liedt-boecxken
(1616)–Anoniem Geestelijck liedt-boecxken, inhoudende nieuwe liedekens– Auteursrechtvrijinhoudende nieuwe Liedekens, nu anderwerf ghedruckt, verbetert ende vermeerdert met eenige nieuwe Leysenen, nae ghelegentheyt der Hooghtijden
Een Gheestelijck voor-sang Liet,Op de voys: Ick brengh mijn naeste ghebuer.
WEest nu verblijdt, wie dat ghy sijt
V hertgens laet ontspringhen
Tis nu den tijdt, om te doen vlijt
Van deughden eens te singhen,
Die deught is veel prysens waert,
Want sy eeuwigh wort vermaert,
Diese doet die wort verclaert,
Door wel-doen sonderlinghen.
Ga naar margenoot+Iacob gingh Esau te ghemoet,
Sachtmoedigh in sijn sinnen
En heeft hem vriendelijck ghegroet,
Met angst en vrees van binnen,
Ter aerden gheboghen neer,
Met sijn wijf en kinderen teer,
Hy ontsagh hem also seer
Wt broederlijcke minnen.
Ga naar margenoot+Ioseph verheughden hem voorwaer
Als hy sijn Broeders hoorden
Doen sy om cooren quaemen daer
Hy hem niet eens en stoorden.
| |
[Folio H5r]
| |
Doen hyse soud spreken aen,
Sijn de tranen uyt ghegaen
Groote deugt heeft hy gedaen Ga naar margenoot+
dat blijct uyt al sijn woorden.
Verduldigh was Iob in sijn strijt
Als Godt hem quam beproeven, Ga naar margenoot+
Hoe wel dat hy noch leedt verwijt,
Hy sprack sonder vertoeven,
met woorden schoon, God gaf, God nam
Hy was een lijdtsamigh man,
Siet sijn leven vry eens an,
Wat wy noch al behoeven.
Tobias en verdroot het niet
Sijn mael-tijdt te verlaten, Ga naar margenoot+
De dooden te begraven siet
Die lagen op der straten
Al desen heeft Godt beproeft,
Hy die weet al ons behoeft,
Waerom sijn wy dan bedroeft,
Wat sal de droefheyt baten?
Princen de deughden sijn seer schoon Ga naar margenoot+
Die hier deughden bewijsen,
Sy sullen na spannen de croon,
En hier namaels prijsen,
Hy is wel goet die deught bemint,
Maer veel meer diese begint,
Die deught doet, ten Hemel climt
Tot Godt die hem sal spijsen.
|
|