Gheestelijcke Harmonie
(1722)–Anoniem Geestelijcke harmonie– AuteursrechtvrijVan veel-der-leye en uyt-gelesen, soo Oude als Nieuwe, Catholijcke kerckelijcke Lof-sanghen, Leysenen, ende Liedekens op die principaelste Feesten ende Getijden des Jaers, die men in't Vorstendom Cleven by den Catechismus singht
[pagina 34]
| |
Des frewet sich Jerusalem,
O Godt mijn liefd, o Godt mijn liefd,
Hoe komt ghy soo vrundelijck
O du Godt mijn liefd.
Sijn moeder is een jonckfrouw reyn,
Die sonder man gebaren een Kindeken,
O Godt mijn liefd', o du Godt mijn liefd,
Hoe reyn is dijn Moeder, o du Godt mijn liefd.
Sy nam haer Kindeken op haren schoot,
Veel soeter tranen sy vergoot,
O Godt mijn liefd, o Godt du mijn liefd,
Hoe troost gy dijn Moeder, o du Godt mijn liefd.
Joseph brenght my een busken met hooy,
Daer met ick mijn Kindeken een beddeken strooy,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Is dit nu dijn bedtien, o du Godt mijn liefd.
Maria windet haer kindeken in
En leget in dat kribdeken,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Light ghy nu in't kribbeken, o du Godt mijn liefd.
Dat kindeken sagh zijn Moeder an,
Oock Joseph den Godtsfruchtigen Man,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Hoe mid zijn dijn oogleyn, O du Godt mijn liefd.
Joseph aldaer met verwonderingh stont,
Van vreug, van liefd, niet spreken kondt,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
| |
[pagina 35]
| |
Hoe verfrewt ghy dijn Vader, u du Godt mijn liefd.
Sijn herts leyt in dat kribbeken,
Nems hin, spricht hy mijn lieff Sooncken,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
V leef ick, u sterf ick, o du Godt mijn liefd.
O Bethlehem hoe zijt ghy soo hardt,
Dat ghy niet opneemt dat kindeken fart?
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd.
Hoe zijt gy verstooten, o du Godt mijn liefd
Siet aen wat Maria zijn moeder doet,
Valt neder voor dat onentlicke goet:
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Kundt ick u recht eeren, du Godt mijn liefd.
Sy detetes an demudelich,
En kusset zijn lieffelijckes aengesicht,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd.
Hoe zijt gy soo lieflijck, o du Godt mijn liefd
Maria bidt voor ons dijn Kindt,
Op dat het ons vergeef die sond,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Maeckt dat wy u lieven, o du Godt mijn liefd.
|
|