Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende CVII. Claech-liet van een verdoemde siel inder hellen. Nv soo veel vermaeck’lijckheden, Daer ick mede Mijne jeught heb ghepasseert: Eylaes in hoe korten tijden Is verblijden In een swaer verdriet verkeert! Och in wat een korte stonde, Is verslonden D’onghebonden Tijdt van sonde! Nu segnh ick aen alle sijden In swaer lijden, [pagina 151] [p. 151] In een schrickelijcken brandt: De serpenten, en slanghen My ontvanghen, Door-steken mijn in-ghewandt. Och in wat een korte stonde, &c. Voor mijn wel-rieckende kruyden, Rieck ick huyden Niet dan solpher ende peck: De stanck is niet om verdraghen, Noyt mijn daghen Quam ick by soo vuylen dreck. Och in wat een korter stonde, &c. Voor t’gheluyt van de schalmeyen Hoor ick schreyen, Huylen een duyvels ghekrijt: Alle de vervloeckte gheesten, Ende beesten, Dees’ omring’len my om strijdt. Och in wat een korte stonde, &c. Waer is de vreught van mijn leven Nu ghebleven, ’t Is nu wonderlijck verkeerdt: Nu den roock mijn spijs moet wesen, En ghenesen, Als hongher my tormenteert. Och in wat een korte stonde, &c. Ick voel in mijn inghewanden, Van den brande Een onlijdelijcken dorst: Van hitte soo sucht mijn tonghe, Hert en longhe Smelten in mijn drooghe borst. Och in wat een korte stonde, &c. [pagina 152] [p. 152] Godts Rechtveerdicheyt Wat wilt ghy toch lamenteeren, Aen den Heere? Die u niet en heeft beswaert: Deed’ u Godt noch geen ghenade, Vw’ misdaden Waren meerder straffe waerdt. Met recht moet ghy dan verdragen En beklaghen Al u daghen // dese plaghen. Godt heeft u soo vele jaren Willen sparen, En verdraghen uw’ misdaedt: Als ghy droncken in uw’ sonden, Onghebonden, Hebt zijn inspraken versmaedt. Met recht moet ghy dan verdragen, &c. Verdoemde Ziel Ellendich ben ick wel gheboren Dat verloren Ick in eewicheyt moet gaen: Ick mach wel vermaledijden Vur en tijden, Dat ick vleesch en bloet nam aen. Och in wat een corte stonde, Is verslonden D’onghebonden Tijt van sonden. Godtsrechtveerdicheyt Denckt hoe ghy u gansche leven Hebt begeven Tot de wellusten des vleys, Hier voor sal nu eewich blijven Siel en lijve, [pagina 153] [p. 153] In een brandende forneys. Met recht moet ghy dan verdragen En beklagen, Al u dagen // dese plagen. Vorige Volgende