Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende CII. O Christ neemt acht die tijt bereyt, Die u op erden werdt veriept, Door Godes goedigheyt, Op dat des Heern doodt en pijn, Aen u niet mach verloren sijn. Met vlijt hebt acht o vromer Christ, Die ghy ten heyl verlooset bist, En wacht u yeder frist, Voor valschen waen, en ketzer list, Soo rechten grondt te weder ist. Laet u vervoeren nimmermeer, Door smeeckler tongen soete leer, Der Secten nye meer, Als sou niet meer dan geloof alleen, Tot der saligheyt van nooden sijn. Het ligt aen gelooven niet alleen, Het moet daer by die liefd’ oock sijn, Met haren wercken fijn, Die Godt hier nae tot sijner tijdt, Beloonen sal in eewigheyt. Niemant mach door den gelooven sijn, Sonder liefd’, ten hemel kommen in Noch door sijn werck allein, [pagina 144] [p. 144] Wie d’een heeft, en dat ander niet, Magh niet bestaen voor Godts gericht. Doch wie geen goet hier doet voorwaer, En leeft in sonden immerdaer, Die is verlooren t’waer, Of hy oock allen geloven hedt, En groote wonder reycken dedt. Laet u dit niet tot schimpel sijn, Bedenckt het wel int herte dijn, Hout uwen wandel fijn, Doet goets in deser genaden tijt, Soo loont u Godt int eewich rijck. En als die sond erylet dich, Staet af, doet boet gewilliglijck, Soo sal die Heer genadich Vergeven dijne missedaedt, Als hy u selver heeft belaest. Vorige Volgende