Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende CIII. O valsche werelt vol bedroch, Ghy hebter veel van Godt getogen, En alle die u dienen noch, Och! worden jammerlijck bedrogen: Om dat ghy u schoon’ ende lieffelijck thoont, V dienaers met weelden en blijdschappen kroont, Maer lacen int eynde met bitterheyt loont. Wat loon ist dat ghy d’uwe geeft, Wie u soo hertelijck beminnen, En t’uwen dienst hebben geleeft, Wat kroon’ sullen sy naemaels winnen! Voor all’ u rijckdommen, armoede seer bloot, Voor korte genoechte, langh lijden en groot, Voor t’kort weeldich leven, een eewige doodt. Hierom sijn sy wel sot en dwaes [pagina 145] [p. 145] Die hun tot de werelt begeven, Voor kleyn genoecht, vreucht en solaes Verliesen sy het eewich leven: Aensiet doch hoe dat u de werelt bedriecht Met schoone beloften, en valschelijck liecht, Als roock ‘swerelts glorie haestich wech-vliecht. Men noemtse seer geluckich hier, Die naer de wereldt triumpheren, In voorspoet, weelde, rijckdom fier, Hoveerdich sietmen domineren: Van silver en goude blinckt al hun gewaet, Wtwendich en kostelijck boven den staet, Die wereldt die kroontse met sulcken cieraet. Wereldt hier-om wort ghy bemint, Hier-om de menschen u aen hangen, Want ghy hun oogen so verblint Met eer’ die sy van u ontfangen: Maer kenden sy wel hoe valsch is uwen schijn, Hoe bitter dat ghy oock hier naemaels sult sijn, Sy souden u haten veel meer dan fenijn. Ghy schijnt te sijn een schoon paleys, Verciert met kostelijcke mueren, V dienaers leven hier in peys, Het schijnt haer vreucht sal eewich dueren: Sy worden subijt van die doodt hier verrast, De wrake des Heeren haer leven doortast, En blijven versmoort in haer sonden so vast. Hoe bitter is’t scheyden voor-waer, Als sy de werelt moeten derven Met alle weeld’ en vreuchden klaer, De bitter doot moeten sy sterven: Dan laetse de wereldt alleen inden noot, Sy vinden waerachtich dees wordekens bloot, Hoe weelderigher leven, hoe bitterder doot. [pagina 146] [p. 146] Prince hier neerstelijck oplet, Wilt u doch van de werelt keeren, Volght Godts gebodt, volbrenght sijn wet, Hy is den goeden Heer der Heeren, Die voor sijn dienaren heeft lustich bereyt Een plaetse vol weelden en vol vrolijckheyt, Om eewich t’aenschouwen daer sijn Majesteyt. Vorige Volgende