Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende LXXV. Wilt ontspringhen, lof-sanck singen, Onsen Heer’ gebenedijt, Want hy doet ons groote dingen, Hier af looft hem met jolijt. En wilt u van quaet bedwingen, Sijn weldaet gedachtich sijt. En wilt, &c. Ingeseten // wildy weten Wat der Heer’ ons heeft gedaen: Door sijn goetheyt ongemeten, Geeft hy ons sijn lichaem saen, Tot een spijse om te eten. Wilt hem weedelijck ontfaen. Voor, &c. Proeft u sinnen, wel van binnen, Eer dat ghy ontfanghen sult, Desen grooten schadt der minnen, Die Hemel end’ aerde vult: Eer dat ghy dit sult beginnen, Spreeckt ootmoedelick u schult. Eer, &c. Wat mocht Godt ons meerder geven Dan dit lieffelijck present, Sijn vleesch ende bloet verheven, In het Heylich Sacrament, Op dat wy int ’t eewich leven Souden komen ongeschent. Op dat, &c. Dese spijse, groot van prijse Liefd’ in onse sieen straelt: Wt des hemels Paradijse Is voor ons neder ghedaelt: Looft hem met d’Engelsche wijse, Van dees spijse ongefaelt. Looft, &c. [pagina 106] [p. 106] Glorie, lof, hoochheydt, eere Sy die hooghe Triniteyt, Doe ons arme menschen teere Dese spijse heeft bereyt: V loven wy onsen Heere, Nu en inder eewicheyt. V loven, &c. Vorige Volgende