Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende II. Conditor alme siderum. O Schepper aller sternen daer, Een licht der geloovigen schaer, Christe, onse Verlosser goet, Hoort, dat wy bidden met ootmoet. Qui. Ghy waert bedroeft dat door den doot, Die werelt was in hooghster noot, Ghy maeckten oock den mensch gesont, Die door die sonden was verwont. Vergente. Als die werelt tot den avent vloot Quaemt ghy Bruydegom schoon en root Wt dijnes Moeders lichaem reyn, En sy bleeff een Maghet certeyn. Cujus. Voor u gewelt en stercke cracht, Moet sich buygen alle geslacht, In hemel en int eertsche dal Die u sijn onderdanich al. Occasum. Die Son en oock die claere Maen, Na uwer willen ordning gaen, Die Sternen oock den glans geven, Na u gebiet seer verheven. Te deprecamur. O Heylig Heer gebenedijt, Richter van toecommender tijt, Wy bidden u doet ons bystant, Tegen die macht van den vyant. Laus. Lof sy u Christ en heerlijckheyt, Met den Vader in eewicheyt, Daer toe oock God den heyligen Geest, Gelooft moet sijn met aller feest, Amen. Vorige Volgende