Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
georges van vrekhem | solodroom (3)Ga naar voetnoot*Vierde tafereel(Voor de deur van Clarisse.)
Gevan:
Clarisse! Clarisse! Waar ben je?
Tommy:
(op)
Kom je niet binnen? Madam is hier. Zij ligt op haar bed te dromen van... o, van zoveel negers. Arme Tommyboy nu gans alleen. Heb jij geen medelijden met arme Tommyboy?
Gevan:
Wat heb je haar aangedaan?
Tommy:
Hetgeen jij haar zoudt willen aandoen. Stel je gerust, zij is niet dood. Ik ben nooit van plan geweest haar te vermoorden. Maar dat weet jij wel, zwakkeling. Zoals je eveneens wist dat je hier te laat zoudt komen, en dat de Slappe mij het zout niet zou brengen. Hier is geen eten meer voor mij, geen zout, geen eieren, geen spek, niets meer voor Tommyboy. Ik stap het af.
Gevan:
Zomaar?
Tommy:
Zomaar. Zal jij me tegenhouden?
Gevan:
Ik zal je tegenhouden.
Tommy:
Laat me lachen. Ga liever binnen bij madam. Goed bed, blanke lakens, en nog helemaal warm.
Gevan:
Je zal ervoor boeten, zowaar ik leef.
Tommy:
Je zal je moeten haasten. Ik kan het mij niet veroorloven lang op dezelfde plaats te blijven, dat begrijp je wel. En de honger van Tommyboy is onverzadigbaar.
Gevan:
Honger dan, zolang je nog hongeren kan.
Tommy:
Maak mij niet kwaad, sukkelaar, en weet dat je mij met woorden alleen niet zal verslaan. Ten andere, waar was je toen madam alleen achterbleef met mij, hier? Ik spuw op laffe vijanden, gelijk jij er een bent. (Spuwt hem in het gezicht)
Opzij. Ik zoek geen ruzie. Laat mij in mijn doen, beledig mij niet en zit mij niet voortdurend achterna. Dan zullen we misschien nog op zekere dag vrienden worden.
Gevan:
Hoe kan jij, mijn aartsvijand, denken ooit mijn vriend te zijn?
Tommy:
Omdat jij zo graag in mijn plaats zoudt zijn. Indien je het wenst, wil ik jou de stiel wel leren. Heerlijke stiel: luilakken, goed eten, steeds andere vrouwen in een ander bed. Ik zou nog niet met je volksvertegenwoordiger willen verwisselen, nee, met niemand van jullie. Ik ben blij de neger te zijn.
Gevan:
Die woorden moet je dadelijk eens herhalen, wanneer je kop als een rotte peer door de strop steekt.
Tommy:
Hahaha! Strop! Iedereen droomt hier van die strop, behalve ik. Voor mij geen problemen van leven of dood. Tommyboy is onsterfelijk. Hang hem, en een uur later springt hij met beide voeten op de begane grond.
Gevan:
Dat zal je eerst moeten bewijzen.
Tommy:
Bewijzen? Wil je mij soms ophangen?
Gevan:
ik wil je lynchen.
Tommy:
Mooi Amerikaans woord, en prettig tijdverdrijf: ontspant de zenuwen en kalmeert de gemoederen. Nee, je dagdroomt. Wat zou je zijn zonder mij? Je hebt mij nodig, zowel voor je lichamelijke hygiëne als voor je geestelijke bleekzucht. Opzij, het wordt tijd dat ik het hier afstap.
Gevan:
Dit is je laatste amusementje geweest, Tommyboy.
Tommy:
Opzij, zeg ik je!
Gevan:
Ik ga niet opzij. (Tommyboy grijpt hem vast. Zij worstelen. Al gauw begeeft Gevan. De neger schopt hem en schopt hem.)
Tommy:
Daar, hond. En dit voor gisteren, en dit voor vandaag, en dit voor morgen. Tel de stampen en onthoud hoe ze aankomen. Zo zal je geen tweede keer | |
[pagina 41]
| |
proberen. (Fluitend met beide handen in de zakken af.)
(Clarisse op, kleren en haar in de war. Gaat bij kreunende Gevan.)
Clarisse:
Arme, moedige kleine. Wat heeft hij je gedaan? (Tommyboy even terug.)
Tommy:
Mooi zo, madam. Jij hem goed verzorgen. Hij oortjes leggen in schoot van madam, dadelijk genezen. Tommyboy altijd medelijden in hart. En Tommyboy madam nooit vergeten. Jammer ik geen telefoon. Anders madam telefoneren wanneer Tommyboy nodig hebben voor was. Hah! (Af.)
Gevan:
Ik heb dorst.
Clarisse:
Dadelijk krijg je te drinken. (Zij gaat een tas melk halen en ondersteunt hem bij het drinken.)
Gaat het zo?
Gevan:
Het is niet erg. Hoe zie ik eruit?
Clarisse:
Hij heeft je geschopt.
Gevan:
Het zal zijn laatste keer geweest zijn. Wat is er met jou gebeurd, Clarisse?
Clarisse:
Ik was alleen. Ik kon hem niet aan.
Gevan:
Hij zal hangen.
Clarisse:
Waar bleef je? De ganse tijd hoopte ik dat er iemand zou komen om mij te helpen. Maar niemand gaf iets om mij.
Gevan:
Mac hield me op. Maar nu is hij weg. Egus heeft hem laten vallen, omdat hijzelf teruggekomen is van zijn hoogvliegerij.
Clarisse:
Waarom heeft hij het zout niet gebracht?
Gevan:
Het zout? Ja, hij sprak over zout. Maar ik ben dadelijk hierheen gekomen, en Egus en Clery bleven achter.
Clarisse:
Mannen, allemaal mannen. Verachten ze mij dan zo sterk? Ben ik niets méér dan een landschap in hun ogen? - Jouw schuld is het. Je geeft mij het recht niet op een eigen zelfstandige persoonlijkheid. Ik vraag me af of je zoiets zelfs zoudt aandurven. Wiens melk drink je op dit ogenblik? Die van een vrouw, een onbepaalde, warme vallei. Een teug is moedermelk, een volgende maagdenmelk, een volgende liefdemelk. O mijn minnaar, mijn held, mijn kind! wanneer schep je mij een gestalte?!
Gevan:
Ik ben je een gestalte aan het scheppen, Clarisse.
Clarisse:
Hoe zijn mijn ogen?
Gevan:
Bruin.
Clarisse:
Mijn haar?
Gevan:
Lang en zwart.
Clarisse:
Mijn mond?
Gevan:
Proevend aan je eigen adem. Bevoel je, Clarisse, bevoel je eigen lichaam, en je zal zien dat je bestaat, dat je daar staat voor mij. Geef mij je hand.
(Zij helpt hem recht.)
Dit is dan de voortdurende aanwezigheid.
(Zij kussen.)
Clarisse:
En als de neger terugkomt?
Gevan:
Wij zullen hem vangen. De dag is nog niet ten einde. | |
Vijfde tafereel(Kop van Daans.)
Vrouwenstem:
Dames en heren, tot u spreekt de heer Bernard Daans, volksvertegenwoordiger.
Daans:
Dames en heren, de jacht is open! Mijn schallende werkroep is het die de jacht open verklaart. Haakt uw buksen en karabijnen van de muur, en laadt ze met grof schroot, want het wild mag deze keer niet ontkomen. - Deze staat is een staat voor geciviliseerde mensen, zoals u zelf bent, en zoals u uw kinderen opvoedt, naar het ideaal dat onze grondwet ons voorhoudt. Wie hem naleeft smaakt de beloning van een beveligd burgerschap, | |
[pagina 42]
| |
weliswaar voor sommigen onder u verstoord door de leeftijdsgrens, maar voor de meesten gewaarborgd door een vast weekloon of maandwedde, en wat meer is, door een ouderdomspensioen. Wij schenken u een partij naar ieders keuze, binnen zekere limieten, gedicteerd door de deftigheid en burgerdeugd. Tot opwekking der gemoederen schenken wij u de luxe van een taalgrens en een schoolpact. Een wijdvertakte administratie, nog beter georganiseerd dan de riolering van een grootstad, zorgt voor de afvoer van uw belastingen. En er is meer, veel meer, waarde kijkers. Ik zou u kunnen spreken over onze economie, onze koloniale politiek, de adel ons verleend door een welig koningshuis. Ik zou u kunnen spreken over onze verleden en toekomstige industrieën en floraliën. Onze jeugd blijft gezond door athletiek, en meer nog door voetbal en wielrennen. Wij doen zelfs aan kuituur, en zouden er nog meer aan doen, indien de landsverdediging niet zulk een groot belang van het nationaal inkomen opslorpte. - Dit alles, waarde kijkers, wordt thans bedreigd. Een zwarte schim valt over ons nationaal geluk, een worm vreet in ons Belgisch klokhuis. Alleen een volledige eensgezindheid kan het gevaar aan dat dreigt onze verdeeldheid te verdelen, of, erger nog, ze op te heffen en tegen zichzelf te keren, zodat elk evenwicht in de staat verloren gaat. Elke maatschappij heeft haar gesel, vroeg of laat. Thans kennen wij de onze. Haakt daarom uw wapenen van de muur, en jaagt, jaagt op het wild. Doodt de zondebok in de maatschappij en uw geweten zal gesust zijn. Wij hebben genoeg te lijden gehad van de negers. Zomin als men het pigment niet uit hun huid kan snijden... evenmin... Want een neger is het... | |
Zesde tafereel(Een weg te lande.
Mac zit aan de kant te schooien.)
Mac:
(eet een appel, hoort iemand komen, werpt vlug de appel weg)
Een aalmoes voor een arme sukkelaar. Een aalmoes voor mij. Een aalmoes voor een arme sukkelaar. Een aalmoes om eten te kopen. Hebt medelijden, goede mensen. Een aalmoes alstublieft. (Tommyboy haastig op.)
Tommy:
Heb je niemand gezien, bedelaar?
Mac:
Hoe zou ik iemand zien, mijnheer. Ik ben blind. Gij zult de eerste zijn die mij vandaag wat gunt.
Tommy:
Ik heb niets.
Mac:
Ik sterf van de honger.
Tommy:
Daar kan ik mij nu niet mee bezig houden. Als ik hier niet weg kom zal ik van iets anders sterven. Ik word opgejaagd langs alle kanten. Tegen zoveel mannen ineens kan ik mij niet teweer stellen.
Mac:
Word jij opgejaagd?
Tommy:
Als een haas, met stokken, vorken en geweren.
Mac:
Heb je iets misdaan?
Tommy:
Nee. Ze jagen voor hun plezier op zwart wild, omdat het hun in het bloed zit.
Mac:
En willen ze je doden?
Tommy:
Na mij eerst levend gevild te hebben, willen ze mij hangen, tot mijn tong als een blauwe slak uit mijn mond kruipt.
Mac:
Hangen! Heerlijk! Ik wou dat ik in jouw plaats was.
Tommy:
Je bent gek.
Mac:
Ik ben hongerig, arm, blind, en nu zeg jij ook nog dat ik gek ben. Hoe rijk moet | |
[pagina 43]
| |
jij zijn, bij mij vergeleken. Wil je mijn meester zijn?
Tommy:
Indien ik niets anders te doen had... Tenslotte, wat geeft het nog, indien ik tracht te ontkomen. Vóór mij zie ik hun zwetende gezichten tussen de struiken -
Mac:
Hoe laat is het?
Tommy:
Het wordt stilaan donker. - En achter mij blaffen hun honden.
Mac:
Heb je echt niets misdaan?
Tommy:
Natuurlijk wel.
Mac:
Heb je kwaad gedaan? Heb je iemand doen lijden tot hij zich kronkelde van de pijn?
Tommy:
Tot zij stikten van de pijn en hun keel rood zag van het schreeuwen.
Mac:
Veel mensen?
Tommy:
Iedere dag koos ik mijn slachtoffer. Ik heb nooit gefaald, omdat zij me zelf als hun beul wilden. De mensen kiezen hun lijden soms even zorgvuldig als hun schoenen. Het past hen, nauwsluitend naar maat en karakter. Mij werd geen andere taak weggelegd dan hun denkbeeldige beul te zijn. Ik was de vork waarmee ze zichzelf in de buik staken, de gesel van hun dromen, de adder die ze zorgvuldig aan hun hart koesterden. Daarom zal ik gevild worden en hangen. Wespen zullen in mijn vlees hun eieren leggen. Maar ik sterf niet. Tommyboy sterft nooit, zolang de mensen bestaan.
Mac:
Ik dacht het. Ik had goed geluisterd. Jij bent Tommyboy. Wees mijn meester. Leid mij en ik zal je bijstaan in jouw dodelijk werk. Ik smeek je, laat mij je helpen het kwaad te doen. Misschien zal ik eindelijk zien hoe sterk ik ben. (Het geblaf van de honden nadert.)
Tommy:
Wat kan ik met een vod als jij aanvangen?
Mac:
Een vod! Je kent mij niet, Tommyboy. Je weet niet hoe hard ik kan zijn, met welk een hartstocht ik het lemmet in de wonde kan draaien, om en om.
Tommy:
Ik herken je wel, weke Mac. Laag genoeg ben je om je brood te bedelen. Ik neem iedereen bij de neus. Ik geef mij uit voor een onnozele hals, tot ze medelijden krijgen en mij rijkelijk met hun geweten en hun sentiment voeden. En dan word ik sterk. Ik groei als een reuzezwam in hun huis en duw hen tegen de wand, tot ze stikken en het bloed uit hun oren spuit. Ik ben listig, maar jij bent alleen maar zwak.
Mac:
Tot nu toe heb ik altijd getracht het goede te doen. Ik heb een onbereikbare zuiverheid, een duivels soort heiligheid gezocht. Maar ik liep mij steeds tegen mezelf te pletter. Thans denk ik dat ik de verkeerde meester koos. Jij zal mij leren wie ik ben.
Tommy:
Daarvoor heb ik vandaag geen tijd meer. Luister, zij zijn mij op het spoor.
Mac:
Ik ga met je mee.
Tommy:
Hoe zou ik een blinde voortsleuren? Bedel, zodat je in leven blijft tot morgen, tot ik verrezen ben. Dan zullen we zien.
Mac:
Ik ben niet blind, Tommyboy, ik ben niet blind!
Tommy:
Zelfs ziende herken je jezelf nog niet. (Haastig af. De honden zijn dichtbij.)
Mac:
Een aalmoes voor een arme blinde. Een aalmoes voor een hongerige sukkelaar. (Egus en Clery op.)
Egus:
Hé, blindeman, is hier niemand voorbijgekomen?
Mac:
Ik heb niemand gehoord, heer, en zien kan ik niet. Een aalmoes voor een arme blinde.
Clery:
Ik denk dat hij die kant uit moet gelopen zijn.
Egus:
Goed, dan loopt hij recht in de armen van Daans' bende.
Clery:
Het wordt donker. Als we hem niet dadelijk te pakken krijgen ontkomt hij nog | |
[pagina 44]
| |
in de duisternis.
Egus:
Geen nood, hij is omsingeld. We krijgen hem, deze keer. Ik ben doodop.
Clery:
Ik heb mij nog nooit zo goed gevoeld. Mijn wonden zijn genezen. Ik wil lopen, hard lopen. Voor ik slapen ga kunnen er nog veel dingen gebeuren. Ik hoop dat dit een memorabele nacht wordt, een nacht vol plezierige gebeurtenissen, om mijn verdere dromen te voeden. Ik heb reeds een en ander op mijn boekje, vandaag. Een ontmoeting met een volksvertegenwoordiger, een daverend ongeval, wat al meer. En nu gaan we een neger lynchen. Dit leven is vol verrassingen. Hoe heerlijk deze klopjacht in het vrije veld. Ik voel mij weer driemaal zeven. Ik wou dat Clarisse hier was, Egus. Ik voel mij sterk, ik voel mij jong vanavond.
Mac:
Een aalmoes voor een arme blinde.
Egus:
En morgen, Clery?
Clery:
Waarom aan morgen denken?
Egus:
Omdat morgen waarschijnlijk komt.
Clery:
Ik zal werken, sparen voor mijn oude dag, enzovoort. Maar nooit zal ik deze dag vergeten. Heb je Daans gehoord? Sprak hij niet rad, mijn vriend die volksvertegenwoordiger? Mijn VRIEND de volksvertegenwoordiger! Niet te geloven. (Geroep in de verte.)
Egus:
Ze hebben hem! Kom, Clery.
Clery:
Dat mogen we niet missen. En zeggen dat het dank aan ons is dat hij gevangen wordt. Ik leef. Ik leef! (Beiden af.)
Mac:
Smeerlappen! Varken dat je bent, vereerde meester Egus. Ik walg van je.
Daans:
(komt opgelopen)
Langs daar, mensen. Pakt hem. Geeft hem een klop in de nek, dan zal hij niet meer weglopen.
Mac:
Een aalmoes voor een arme blinde.
Daans:
Verdomd! Schiet hem in de benen! Schiet! Maar schiet dan toch! (Schoten. Daans af.)
Mac:
Schiet hem. Doodt hem. Hangt hem. Morgen zal Tommyboy weer onder jullie verschijnen. (Neemt wat modder en wrijft ze aan zijn gezicht.)
Een nieuwe Tommyboy wordt geboren op hetzelfde ogenblik dat de oude stervend in het koren ligt. Ik zal rond jullie huizen sluipen en de slaap van de kinderen verstoren. Als een zwarte schaduw zal ik neerploffen op jullie vrouwen. Met mijn nagels haal ik jullie de ogen uit de kassen!
(Tommyboy gewond op.)
Tommy:
Help mij. Aaah. Helpt niemand mij? Ik heb niets misdaan.
Mac:
Weg, vuile neger, slappe Tommyboy. Weg. Ze moeten jou niet bij mij zien. Want ze weten nog niet welke verschrikkingen hun morgen te wachten staan. Vannacht word ik de weerwolf. Weg jij, krachteloze vent. Zo dom ben je, dat je je liet vatten. Hang erom! (Hij duwt hem weg)
Geen meester heb ik meer nodig dan de duisternis, geen honger dan naar de etter van het kwaad!
| |
Zevende tafereel(Tommyboy ligt op de grond, aan handen en voeten gebonden.
Egus en Clery zijn kaart aan het spelen, terwijl ze hem bewaken.)
Tommy:
Ik heb dorst... Ik heb dorst!
Clery:
Hoe meer hoe liever.
Egus:
Dat komt ervan wanneer je teveel zout eet.
Clery:
Lik het bloed van je schouder, dan heb je genoeg te drinken. Hoelang nog, Egus? | |
[pagina 45]
| |
Egus:
Binnen een half uur is het middernacht. Het wordt tijd dat ze hem komen halen, want voor ons tweeën is hij te zwaar. Ik heb zeker geen lust om mij aan een neger een breuk te heffen. Ik vraag me trouwens af waarom ze zolang wachten. Voor mijn part had hij dadelijk naar de kraaien gegaapt.
Clery:
Nee, neenee, ik vind dat Daans gelijk heeft. Die man kent iets af van massapsychologie en public relations. Stel je voor: de nacht, te lande, pikdonker. En in een algemene stilte wacht iedereen op de twaalf klokslagen. Bij de eerste slag bestijgt de neger de ladder, bij de laatste kraakt zijn levensknoop in de strop. En niemand roept, omdat iedereen weet welk een belangrijk ogenblik dit betekent voor de gemeenschap. Slechts een laatste gehik van de neger zal beduiden wat het zeggen wil een gevestigde orde te verstoren. Stel je dat voor, Egus! Welk een onvergetelijk ogenblik in mijn leven.
Tommy:
Het zal heerlijk zijn te sterven, met mijn brekende ogen vol sterrenwater.
Egus:
Geen speculaties meer, geen teergevoeligheden: wij blijven bij de koppige en onherleidbare feiten. De rest is voor poëten.
Tommy:
Mijn dood is een poëtische dood. Ik ben poëzie, geheel en al.
Clery:
Hoor me dat aan, Egus!
Egus:
Dan is er zwarter poëzie dan deze neger nooit geschreven. Een strofe bedrog, een strofe geweld, een strofe mislukking. Wij zingen de ballade van Tommyboy. Vooruit, Clery!
Clery:
Er was eens een neger, vol levensdrift en vuur, hij had er in de vrouwen geen gebrek, geen gebrek! En de maan die scheen al in zijn nek!
Clery:
Een koele maan zal het zijn, die in je nek schijnt, Tommyboy, een volle maan, maar een koele.
Tommy:
Jullie hebben mij gedicht, woord voor woord, vers voor vers, daad voor daad. Jullie hebben mij een gezicht geschonken, en dat gezicht een kleur gegeven. Jullie hebben mij doen stamelen en schreeuwen. Jullie hebben mij doen slaan. Doodt mij, verschrikte dichters, en morgen zullen jullie weer om mij roepen, wanneer het leven jullie te zoet wordt, te vlak en ondraaglijk. Jullie vragen om stompen, want anders kunnen jullie niet eens de ogen open houden van de vaak, nietwaar Clery? Want anders verliezen jullie labyrintische gedachten zich te gauw in de dood, nietwaar, Egus? Ik ben jullie leven, en je ziet het niet. Slechts één heeft mij herkend en zich tot mij bekend, omdat ik, en ik alleen in staat ben zijn zwakheid te sterken. Van nu af aan begint hij achter jullie aan te sluipen. En zijn sprong zal je niet kunnen weerstaan.
Mac:
(op)
Horen jullie dat, tweeling van plattekaas en fluitjesmelk? Hoe goed heb jij in mijn plaats gesproken, Tommyboy. Dag, ex-meester Egus, dag Clery. Ik wens jullie allen het mond- en klauwzeer. Verwacht mij weer, wanneer ik het bloed van deze neger gedronken heb. Ik zal mijn tanden aan jullie hart planten, en zuigen, zuigen, tot er niets als een dor vlies van overblijft.
Egus:
Mac, ben jij dat?
Mac:
Nee. Mac was degene die je vervloekt hebt. Ik ben degene die je nog vervloeken zal.
Clery:
Ik heb er altijd voor gevreesd: hij is krankzinnig geworden.
Mac:
Zeer juist, ik ben de krankzinnigheid in persoon, de angst in persoon, de woede thans in persoon. Bedankt Tommyboy. Jij hebt de lont aangestoken, | |
[pagina 46]
| |
en nu schiet ik als een razende pijl naar de zon.
Gevan:
(op)
En hoelang zal je vlucht duren denk je, Mac?
Mac:
Wat heeft tijd daarmee te maken. In een ogenblik beleef ik eeuwen van alles waar ik vroeger naar hunkerde.
Gevan:
Tot je als een dood lichaam in de ruimte blijft cirkelen. Je bent mij even onnuttig als je zwakheid mij dat voorheen was.
Mac:
Ik behoor jou niet meer toe, waarde vriend en vijand. Ik heb mij van jouw losgewerkt, na mij gevoed te hebben in jouw vlees.
Gevan:
Illusie, Mac. Gebonden ben je aan mij met sterkere banden dan de navelstreng, zoals Egus en de anderen hier, zoals Clarisse en Daans, met zijn keel als een luidspreker. Wanneer ik tril, trillen jullie flanken, wanneer ik lach, springt het bloed in jullie aderen.
Egus:
Adoramus, te, laudamus te, domine! Waar blijft je Regina?
Gevan:
Zij komt - geen nood, Egus, - zij komt.
Clery:
Werp deze Mac buiten, waarde vriend en vijand. Hij veroorlooft zich beledigingen aan ons adres, nog erger dan de neger het zou wagen.
Mac:
Mij buitenwerpen, praatvaar? Indien wij van hem niet loskomen, komt hij van ons niet los. Ik zal hem berijden als een nachtmerrie, tot hij door de knieën knikt en het schuim op zijn muil staat.
Egus:
Wil je nu iets weten, waarde vriend en vijand? De neger beweert dat hij vol zit van poëzie.
Gevan:
Is dat waar, Tommyboy?
Tommy:
Vraag jij me dat?
Clery:
Op welke toon spreekt hij tegen dat ondier? (Schopt Tommyboy.)
Dit is de enige manier om hem iets wijs te maken.
Gevan:
Waag het geen tweede keer, Clery, jij vooral niet.
Clery:
Wanneer ik hem schop, vertegenwoordigt iedere teen van mijn voet een tak van de maatschappij, noch meer noch min.
Gevan:
Welke maatschappij?
Clery:
Wel - DE maatschappij.
Gevan:
Toon ze mij, ik zie geen maatschappij. Wil jij Tommyboy schoppen, Egus?
Egus:
Mijn waardigheid verbiedt mij zulke lage handelingen. Wat de geest aangedaan werd, kan slechts de geest vergeven. Wat het vlees aangedaan werd is van voorbijgaande, en aldus zinloze betekenis.
Clery:
Egus! Je bent een verrader!
Egus:
Niemand kan ik verraden dan mezelf, omdat niemand mij verraden kan, want ik ben niet gebonden aan anderen.
Gevan:
En jij, Mac, heb jij lust om Tommyboy te schoppen?
Mac:
Hem, aan wie ik alles te danken heb? Ik ben nooit iets anders geweest dan een bedelaar. Maar nu, beziet mij nu! Schop hem nog eens, als je durft, Clery. Tommyboy is mijn meester, omdat hij weigerde mijn meester te zijn. Hij heeft mij de ogen geopend voor mijn staat van levende contradictie.
Clery:
Jullie bestaan niet alleen op de wereld. Clarisse! Hij heeft Clarisse geweld aangedaan. Zij is afwezig, en ik spreek voor haar. En voor Daans, die mijn vriend is!
Gevan:
Ik roep Clarisse!
Clarisse:
(op. Anders gekapt, anders gekleed, anders geschminkt.)
Goeie dag, allemaal. Wat een mooie nacht, vinden jullie ook niet? Ik kon er echt niet aan weerstaan op mijn blote voeten door het bedauwde gras hierheen te komen. Waarom kijken jullie mij zo eigenaardig aan? Ben ik een monster? En waarom hebben jullie deze neger gebonden? Heeft hij iets misdaan? Hij bloedt! | |
[pagina 47]
| |
Clery:
Clarisse! Ben jij het?! Help mij! Ik word... ik word... (Snikkend valt hij neer.)
Egus:
Dit is niet voorzien. Dit kan niet voorzien zijn, want het valt niet uit het voorgaande te deduceren. Tenzij de ware Clarisse gestorven is en jij haar geest bent.
Clarisse:
Maar Egus! Nooit was ik meer levend!
Egus:
Dan leidt mijn perceptieapparaat tot begoochelingen. Je haar is...
Clarisse:
Ja!
Egus:
En vroeger was het...
Clarisse:
(tot Gevan)
Vroeger? Waar heeft hij het over?
Gevan:
Tracht hem niet te begrijpen, Clarisse. Hij denkt niet volgens wat hij ziet, maar hij ziet volgens wat hij gedacht heeft.
Egus:
Dat is het toppunt! Mac, wie van ons beiden is gek?
Mac:
Ik.
Egus::
Je spot. (Wil Mac slaan, maar deze houdt zijn hand tegen.)
Mac:
Niet doen, ex-meester Egus. Verleer je gewoonten uit de verleden tijd.
Gevan:
Clery, verlos Tommyboy van zijn boeien.
Clery:
Raak me niet aan, noch met jullie woorden, noch met jullie handen, noch met jullie blikken. Laat mij verzinken in het moeras van de slaap. Laat mij drijven tussen waterlelies en kikkerdril, en ik wil nooit meer wakker worden. Want ik begrijp het niet, waarlijk, waarde vriend en vijand, ik kan er niet bij. En wanneer ik opnieuw wil beginnen denken, kan ik de mist niet opgeklaard krijgen, die zwaar en koud op mijn hersens drukt. Ja, ik zal fietsen, iedere morgen. Ik zal vallen en snurken in het zand. Maar pijnig mij niet meer, om godswil, maak mij nooit meer wakker, want het licht van de dag is te scherp voor mijn ogen.
Egus:
Gelijk ik dacht: deze vergissingen ontstaan in het optisch perspectief.
Clarisse:
Arme Clery.
Clery:
O, laat me met rust, heb geen medelijden met mij. Ik ben geen neger.
Clarisse:
Wil je mij ook niet meer aanzien?
Clery:
Ik herken je niet!
Clarisse:
Hoor je mijn stem?
Clery:
Ja, maar -
Clarisse:
Hoor je dat ik het ben?
Clery:
Nee. En ik wil je niet horen, noch voelen, noch ruiken. Ik ga je weer opzoeken in mijn droom. Daar ben je zoveel meer. En daar word je niet door negers verkracht. (Daans op met zwaai en zwier.)
Daans:
Welaan, vrienden, binnen vijf minuten slaat voor ons het uur dat de dag der verlossing inluidt! De morgenzon zal rijzen over een hernieuwde maatschappij! (stilte)
Slapen jullie?
(stilte)
Wat gebeurt er? Is de neger ontsnapt?
Clery:
Een hernieuwde maatschappij. Over welke maatschappij heb je het, grootspreker? Toon mij je maatschappij!... Ik zal ze jou tonen. Dezen hier - en tel ze, noem ze op - zijn je maatschappij. Ik werd wakker gemaakt om dit aan te zien, en ik zal inslapen, wensende dat ik het nooit gezien had. Als je toch iemand hangen wil, neem mij. Wanneer ik aan de boom kom zal ik toch reeds het bewustzijn verloren hebben.
Egus:
Ik protesteer tegen deze platbroekse, platburgerlijke gemoedsopwellingen. Mijn geest ziet kombinaties en perspektieven waar jullie geen vermoeden van hebben. | |
[pagina 48]
| |
Mac:
Waarom, ex-meester Egus? Spaar je gepraat, want ik zou het je woord voor woord kunnen voorzeggen. Maar het vuur is in mij. Ik zal exploderen als een bom. En mijn gloeiende scherven zullen zonnen zijn van een nieuw heelal.
Daans:
Jouw taal is even barok als een Bachtrompet. Wat is jullie overkomen? Welk hysterisch misbaar spelen jullie mij voor, vrienden! Zonder mijn maatschappij bestaan jullie niet. Jullie zijn slechts golfjes op een wijde oceaan, trillingen in een kwikbad, atomen in de dampkring. Bij zinnen, vrienden, komt terug bij zinnen. De schuldige aan deze verwarring zal zijn gerechte straf niet ontlopen. Maakt zijn voeten los, en leidt hem naar de boom, die hem een eeuwige schandpaal zal zijn!
Tommy:
De boom des levens zal mij een eeuwige schandpaal zijn.
Gevan:
Knap gesproken, volksvertegenwoordiger. Maar je hebt het verkeerd voor. Ik ben de schuldige van deze verwarring, en zij, Clarisse, is mijn teken.
Daans:
Natuurlijk, zoek de vrouw -
Gevan:
Chercher la femme - Du choc des idees jaillit la lumière - Wie het schoentje past, trekke het aan - Beter een vogel in de hand, dan tien in de lucht - Hoeveel spreekwoorden zijn er nog meer, Egus? Jij kent de wijsheid der mensen, het sap van de geest dat hard als glas geworden is, en waaruit een donkere bril geslepen werd, om onze ogen tegen het licht te beschermen. Maar Mac weet thans dat hij blind was, en Clery verdraagt het licht niet. Het licht spietst ons allen, en doet ons kronkelen als wormen. Bril af, Daans.
Mac:
Jij leve, waarde vriend en vijand.
Gevan:
Voorzichtig, Mac, voorzichtig, ook ik kan je meester niet zijn. (Clarisse maakt Tommy los.)
En Tommyboy zal niet hangen.
Tommy:
Nee, Tommyboy niet hangen, hé, bwana. Tommyboy veel bloed verloren, Tommyboy zwakjes. Maar Tommyboy weer ferme vent worden. En dan Tommyboy komen en beetje trouwen met madam. Hah. (Het slaat twaalf uur.)
DOEK
Gent, oktober 61. |