Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
café van het woordGa naar voetnoot*Schofte! Schofte! De Wouten!‘Hij dokte de geeze een feem, maar vergat 'r te beschalmen’ is een zin die men bijvoorbeeld op dit ogenblik te Antwerpen in de buurt van de Grote Markt, het kwartier rond het Centraal station of de Vroegmarkt zou kunnen opvangen. De vertaling is eenvoudig: ‘Hij gaf het meisje een hand, maar vergat haar te betalen’. Er wordt te Antwerpen inderdaad in sommige middens een nieuwe, vrij rijke taal gesproken, geboren uit het bargoens, vast ingeburgerd in het wereldje van pooiers, marktkramers, foorreizigers, beroepskaartspelers en, uit snobisme, overgenomen door velen die ingevolge hun beroep vele uren in de herbergen doorbrengen (autoverkopers, sportmanagers, journalisten enz.). Deze taal evolueert voortdurend en geeft een pittig accent aan een gesprek; zij wordt ook bestendig aangepast. B.v. een T.V.-toestel wordt ‘pieperik’, auto = ‘bolderik’ en bril = ‘loekerik’. ‘Schoften’ is een woord dat ‘pas op, zwijg, onraad’ betekent en komt dikwijls terug. B.v. ‘Schofte, schofte, de wouten’ = ‘Pas op de politieagenten zijn daar’. Pastoor is ‘premerik’ en hij ‘preuvelt’ wat ook ‘spreken’ betekent. ‘Floes’ is kostuum en een ‘bink die goed gefloesd is, vet van de pap(poen) en een bolderik bezit’ is al iemand. Wanneer iemand je ‘een brug of een vort’ legt is dat niet prettig, maar een linke ‘sieberik’ (penis) is nog minder verkieselijk. Uitglijden over een ‘bout’ (stront) is vies, maar uitgescholden worden voor ‘boutpikker’ (homosexueel) is als een slag in je ‘gibbe’ (gelaat) vooral wanneer men ‘groemeke's’ (kinderen) heeft. Maar wat doet men met een ‘toffe mokke met een toffe gibbe en flinke trapperiken (benen) en zo een ‘tokus’ (kont) wanneer men geen | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
‘bolderik’ bezit? Dan gaat men best aan de dok een beetje ‘takken’ (werken) vooral als men ‘doeffe’ (zonder geld) zit. Maar niet als het ‘plompt’ (regent). Maar zolang we nog kunnen ‘michelen’ (lachen), ‘kabeelen’ (praten) en ‘pieren’ (geldspelen) en een beetje ‘smiksem’ (boter) op de ‘kotter’ (brood, ook kind) kunnen smeren, valt het wel mee. ‘Aanpappen’ met de ‘kaspernollen’ (hoeren) is tof maar eens ‘gesjankt’ (getrouwd) willen zij niet meer marsjeren. En hun ‘kavans’ (geslacht) is toch hun boterham, niet? Enfin uit de ‘femen’ blijven van de ‘wouten’ dat is nog het belangrijkste. En als een ‘ankiel’ of ‘femendraaier’ (onbetrouwbaar persoon) mee ‘spant’ (kijkt) achter de ‘keu’ (rug) bij het ‘pieren’ dan is het ‘schofte’; ik geef het je op een ‘kassaafje’ (briefje).
Jan Christiaens | |||||||||||||||||
ExistentieelHet existentialisme van Sartre stootte in wijde kringen op hardnekkige weerstanden, die eerder psycho-analytisch dan philosophisch te verklaren zijn, maar toen het uit het brandpunt der belangstelling van het intellektueel snobisme verdwenen was, bleek toch dat enige van zijn minder controversiële opvattingen burgerrecht verworven hadden. Men bleef het ‘existentialisme’ van St-Germain-des-Prés bouderen, maar het woord ‘existentieel’ werd een graag gebruikte vakterm van filosofen, theologen, psychologen, sociologen. Het woord wordt als modern aangevoeld en het veelvuldig gebruik ervan dateert inderdaad van na W.O. II. Maar wie de steekproef in verschillende milieu's waagt, zal ondervinden dat het tot nog toe hoofdzakelijk tot de verbeelding van intellektuelen (en pseudointellektuelen) spreekt. Het is niet moeilijk dit te verklaren. ‘Intellektueel’ is zelf een woord dat eerst met het rationalisme populair werd. Daarvóór sprak het volk van een ‘wijze’, een ouderwets woord dat nu naar de folklore en de sprookjes verbannen is. De intellektueel dankt zijn prestige aan een vertoon van verstand en eruditie, dat nauw verbonden is met de opkomst van het rationalisme en de bloei van de burgerlijkheid. Dit prestige neemt in onze eeuw echter snel af. De helden uit de moderne literatuur behoren tot een ander ‘vollediger’ mensentype. De superioriteit van het bewustzijn wordt betwist. Het wordt voortaan getoetst aan de werkelijkheid, zoals die in de existentie verschijnt. Dit gaat gepaard met een verlegging van het zwartepunt van het rationele naar het irrationele, van het afgeronde (continuïteit) naar het schokkende (discontinuïteit), etc. Hoe wordt men een ‘intellektueel’? Niet alleen door een grotere intelligentie. Het is niet moeilijk de intelligentie b.v. van kunstschilders, of van aan de zelfkant van de maatschappij levenden, of van niet-westerse kulturen, in dramatische tegenstelling te zien tot de hulpeloosheid van de westerse intellektueel wanneer hij buiten zijn traditioneel domein treedt. Het is niet waar dat de intelligentie een mens automatisch tot een intellektuele houding brengt. Is men wel intellektueel, dan heeft men gekozen dit te zijn en die keuze kan niet toevallig zijn. Ze staat o.m. in een zekere oppositie tot de keuze van de avontuurlijke mens, wiens spontane en exclusieve belangstelling in de wisselvalligheden van de existentie ligt. Het intellektualisme gaat dikwijls gepaard met een hang naar een kalm, burgerlijk, welvarend leven. De intelligentie wordt niet toegespitst op het begrijpen door kennismaking, belevenis, ondergaan, verrassing, verwondering, verbijstering; zij berekent integendeel, schat (de betekenis), weegt af (de draagwijdte), beveiligt (voor misverstanden), beheerst (een begrip, een wet), overmeestert (de natuur), wendt aan (de techniek), versterkt het bewustzijn (het ik). Dit intellektualistische begrijpen doet niet de gehele werkelijkheid recht wedervaren. Er ontstaan daaruit schuldgevoelens tegenover de existentie. Met het begrip ‘existentieel’ begoochelt hij zich, het woord wordt een vormelijke | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
erkenning en een bezwerend gebaar, de eigenlijke existentie wordt op afstand gehouden. Het nieuwe woord brengt weliswaar een nieuw begrip, maar dit blijft intellektueel-eenzijdig, onvoltooid, onrijp. Het wordt een nieuw wapen van de halfslachtige intellektuele onwerkelijkheid. Het woord ‘existentieel’ kruist de degen met de existentiële werkelijkheid.
René Gysen | |||||||||||||||||
anoniem 2Oste eeuwDe redactie van Gard Sivik heeft er goed aan gedaan een opstel over Raymond Roussel te laten schrijven en te publiceren, al werd de bijdrage van Blues-voor-Vian-schrijver Freddy de Vree in nr. 26 niet veel meér dan een opstel, en dan nog een slecht werkstuk, want - hoe goedbedoeld ten opzichte van RR ook - onleesbaar geschreven, en dus onaantrekkelijk voor de lezer, in slecht Nederlands, wat de lezer ergert, en met teveel verwijzingen, bijgesleepte haren en andere bijzijdens, die mij ergeren.Ga naar eind1 Aan de hand van een imponerende lijst literatuurGa naar eind2 toont De Vree aan, dat... ja, wat eigenlijk? dat RR's literair geknutsel geniaal genoemd kan worden, dat hij ‘verdergaat’ dan enkele versregels van Remco Campert, dat Ellery Queen en S.S. Van Dine meesterwerken (‘op dit gebied’ - het gebruiken van mechanische elementen) schrijven, dat Sagan en Marnix Gijsen geen diepe problemen aansnijden, etc. - en wie durft nog te twijfelen aan deze met zoveel moed en overtuigingskracht neergeschreven apodictische uitlatingen? Geïnteresseerd in de schrijversfiguur RRGa naar eind3 heb ik mij bij lezing van het stuk meermalen geërgerd aan de hoog van deze toren blazende vlaamse papegaai, die bijvoorbeeld niet eens bij machte blijkt (‘ik was op vakantiezwerftocht’) om een correspondentie met Jean Ferry tot een goed einde te brengen. Zijn analyse van enkele RR-raadselen wil ik verder buiten beschouwing laten - groter geesten dan de patafysicus en pogozoof De Vree hebben zich met het ontraadselen van RR bezig gehouden, en tenslotte is RR's: ‘Comment j'ai écrit certains de mes livres’ voor iedereen toegankelijk, die zich in hem interesseert Ik merk enkele onjuistheden op, om te beginnen al in de biografie, de 6e regel van het stuk. Het staat fier, maar het is onjuist dat RR in Peking niet uit zijn luxueuse woonwagen wilde stappen. Michel Leiris noteert: ‘A Pékin il se cloîtra après une visite sommaire de la ville.’ - iets heel anders. RR vaart naar Tahiti, maar gaat niet aan land, schrijft De Vree. Ook onjuist, het moet zijn: ‘Hij vaart voor de eerste keer naar Tahiti, maar blijft nog enkele dagen in zijn hut schrijven.’ Ik vind deze onjuistheden daarom zo belangrijk, omdat De Vree er een uitgangspunt van maakt, en op de 2e pagina schrijft: ‘Zoals gezegd, verwaarloosde Roussel, Tahiti of Pekin of noem maar op te bezichtigen.’ Bovendien, al was het waar, wat dan nog? Michaux's Barbare en Asie deed hetzelfde; en Claude Lévi-Strauss heeft in zijn Tristes Tropiques afdoende de mythe van het reizen, en ‘vakantiezwerftochten’ ontluisterd. Hij begrijpt, maar aanvaardt niet ‘la passion, la folie, la duperie des récits de voyage.’ Ook de vertaling van het citaat van Janet op de 10e regel is weer onjuist. Bij De Vree (over RR's werk, dat niets dan volkomen denkbeeldige - imaginaire - kombinaties mag inhouden:) ‘dit zijn reeds extra-menselijke opvattingen.’ Ik zou dit vertalen: ‘dit zijn al begrippen van een extra-menselijke wereld.’ Wie hierover met mij twisten wil, het origineel luidt: ‘...ce sont déjà des idées d'un monde extra-humain.’ Ik had geen lust, de juistheid van De Vree's overige citaten, mededelingen etc. te verifiëren - het lijkt mij totnogtoe aangetoond dat iets meer exactheid, vooral bij een figuur als RR, op zijn plaats zou zijn geweest. Er zijn andere dingen, die mij storen. Behalve het stoerdoen met woorden als kwijl, klootzakken, buikloop, bedzijkerij (men | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
ziet waar des auteurs interesses liggen) treffen mij van de hand van De Vree drie insinuaties, die ik mij persoonlijk aantrek. De eerste insinuatie: ‘Zo is er ook de filosofie van de liefde, en die handelt niet over de vraag of Jan en Mieke samen in bed mogen, of over de vraag of Jan, eenmaal gehuwd, naar huis of niet naar huis gaat om bij vrouw en zoontje te maffen.’ Wat dan wél de filosofie-van-de-liefde (sic) is, kan ik uit De Vree's gooi- en schijtspel niet opmaken - hetzij dan dat hij RR behalve een narcistisch verlangen en hermafroditisme ook nog een Lilith-complex in de schoenen schuift.Ga naar eind4 De tweede insinuatie: ‘Hoe kan zulk een idioot gegeven - een in 2 regels weergegeven anekdote uit het werk van RR - toch iemand raken? Even goed, beter zelfs, dan de geschiedenissen die verondersteld worden normaliter ons hoogseizoen zo vurrukkullukGa naar eind5 te maken.’ De derde insinuatie: ‘Met Roussel komt de mogelijkheid definitief open te liggen (wie? de lezer? diens beminde? de schrijver? de literatuur? SV) voor een abstrakte literatuur, die literatuur is en geen gekonfijte bedzijkerij van het Leidseplein, de Stadswaag of uit Ex-St-Germain.’ PASSONS. De goede verstaander heeft begrepen, wie in deze insinuaties mag dienen als startblok van De Vree's wedloop met RR, Leiris en andere groten. PASSONS, met éen waarschuwing aan zijn adres. Laat Freddy met zijn kleffe handen afblijven van schrijvers die hij niet BIJ MACHTE is te begrijpen, laat hij zich ver houden van kritiek op boeken waarover Leiris, Carrouges, Breton en Ferry geen oordeel konden vellen, omdat het Nederlands een geheimtaal is. Misschien is hij een goede zesde als het er om gaat een Frans schrijver te analyseren met een twintigtal boeken bij de hand, maar hij MAAKT het niet, als hij op eigen houtje een Nederlands boek moet lezen, deze Vlaming ‘die aan een Engelse roman werkt, maar doorgaans in het Frans schrijft.’Ga naar eind6 Deze gelegenheid om naar aanleiding van een boek, dat ‘Hoogseizoen’ heet, te polemiseren, sla ik graag over. De Vree is niet van mijn postuur. Wanneer een medewerker aan Gard Sivik niet in staat is in een ‘bedgeschiedenis’ meer te zien dan alleendát (en wat denkt hij dan van de bijdragen van Vaandrager en Vanvugt in hetzelfde nr. 26?) dan is hij voor mij een even grote druiloor en hypocriet moralist als de meeste andere Nederlandse kritici.Ga naar eind7 Daarbij spreekt De Vree zichzelf bij herhaling tegen, wat geen wonder is - in zijn woordenbrei, deze hachée van begrippen en aanhalingen, moet noodzakelijk een steek vallen - zo bijvoorbeeld waar hij zijn abstracte literatuur genadeloos ten onder doet gaan, door te schrijven: ‘Het verhaal (bij RR) wordt zo bondig, dat het een wellicht oorspronkelijke funktie herneemt, het wil iets vertellen, verhalen. Niet de vertelling (Claes, Caldwell) maar wel het verhaalde herneemt zijn belang. Relatief belang trouwens. Roussel, de schaakspeler, maakte zijn personages tot pionsGa naar eind8; een reduktie die in se tragisch is, en die onderworpen wordt aan éen passie: liefde, heerszucht, gierigheid (dat zijn er overigens drie, SV)’. Ik kan Freddy de Vree, wanneer hij zo nodig een eigentijds geschrift wil behandelen, over de ‘diepere achtergronden’ van het gekonfijte bedzijken een artikel aanraden, dat in De Vlaamse Gids van juli '62 verscheen, van de hand van Paul de Wispelaere. Probeer het eens te lezen.Ga naar eind9 En omdat De Vree mij weer over RR deed nadenken, en ik het altijd met idioten goed voor heb, geef ik hem twee citaten ten geschenke. Jacques Vaché: ‘Mon rêve actuel est d'être membre d'une société chinoise sans but et secrète en Australie.’ De tweede, van de hand van Jean Ferry, door De Vree zo bewonderd: ‘Ce n'est | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
plus depuis longtemps un mystère pour personne que ce but est de garder le secret.’ Hiermee mag vakantieganger De Vree het voor mijn part doen. En laat hij brieven aan mij nooit meer besluiten met ‘swingcerely’, ‘mit schwung’, ‘best wishes and good radishes’ en ‘west bitches’. Laat hij me maar liever nooit meer brieven schrijven, die ik toch niet beantwoord. Simon Vinkenoog | |||||||||||||||||
simon vinkenoog, miskend 20ste eeuwVolg dus SV op de regel. Ik schrijf slecht nederlands, hij leest Artaud in een meer dan schamel Frans. Ik schrijf slecht Nederlands = dat ergert de lezer. Ik geef te veel verwijzingen, dat ergert SV (zie verder waarom). Ik toon aan dat RR geniaal kan genoemd worden - vermits ik dit aantoonde, acht ik mijn doel volop bereikt. Ik ben een papegaai, ik kan geen korrespondentie bijhouden. Mijn analyse laat SV ‘buiten beschouwing’. Toch was dit deel voor wie RR kent veruit het belangrijkste - en beweert SV niet dat hij RR kent? Roussel bezocht volgens Leiris Peking en Tahiti wel, volgens Ferry niet. Verder las ik zelf Michaux en Lévi-Strauss. Het aanhalen van gelezen auteurs heeft SV met mij gemeen. Mijn vertaling is fout. Dat SV hierop wijst, is recht en plicht. Kwijl, buikloop, bedzijkerij - men ziet waar mijn interesses liggen. Ziet u het? Ziet u ook dat men presies deze zaken al sinds jaren aan SV verwijt? Dan zijn SV en ik quitte op dit punt. Drie insinuaties. Filosofie der liefde (ik | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
blijf bij mijn standpunt, zal het in een artikel over Histoire d'O enigszins nader verklaren). Tweede en derde insinuatie: inderdaad moest SV het lijden dat FdV hem een brief schreef waarin hij bekende, de in Podium verschenen fragmenten flauw te vinden. Waarop SV toch cryptoskatologis antwoordt (brief te bewonderen in het Muzeum voor Kleine Kurioziteiten). FdV schrijft niet terug. Het einde van SV's betoog verzwakt hier wel wat door. Leidseplein en literatuur, of een soort nederlands ekwivalent voor beat. Ik vind Campert's Vurrukkulluk half-onderhoudend en appresieer de spot die er met de Leidsepleinfuckers wordt gedreven. Vind de roman t.o.v. Nietsnut of van Campert's dichtwerk mislukt. Ik appresieer Campert om zijn eerlijkheid; Campert, niet Vinkenoog. En wie is Vinkenoog? De emotie van Blurb, het belang van Atonaal, de oprechtheid van Zolang te water. Daarbij goede, maar uit een al te vlotte pen vloeiende gedichten. Appresieer Vinkenoog als vijand der squares. Hoogseizoen? M.i. een grove mislukking. Ik sta niet alleen met dit oordeel. Maar ik durf het onderschrijven. (Ik ben niet zo haatdragend als SV.) Een bedgeschiedenis schokt me niet. Maar als ik er niet méér dan dat in zie, dan zeg ik dat. Ook aan SV. Voordat ik het in GS schreef. Goed, ik ben niet bij machte er meer in te zien. Vinkenoog vergeet, verwaarloost, dat ik in een tandenborstelgeschiedenis ook niet meer dan een tandenborstel-geschiedenis zie. Dat het hier om bedden gaat, heeft niets met hypocrisie (om eens een tipies Vinkenoogs-Nederlands woord te gebruiken) te maken, zie het Taboenummer van GS. Wat denk ik van Vaandrager? Hij tracht brokstukken op te vangen uit een rondom hem wirrelende wereld; hij schrijft moeilijk en hortend, eerlijker dan SV, en zonder pretentie. (Ja, SV, ik weet het, en zonder mijn pretentie.) Vanvugt - stilisties veel verder dan SV of, ocharme, Heeresma (die zeker óók de Evergreen Review leest), bijwijlen nog onhandig, nog wat onzeker in de benadering van zijn onderwerp - maar hier komen het zoeken én naar vorm én naar inhoud prachtig overeen. Ik geef Vanvugt heel wat meer krediet dan b.v. Oscar Timmers, die nochtans al stappen vooruit was op het normale Nederlandse niveau. Ik zie in Vanvugt een schrijver, in Vinkenoog iemand die nota neemt. Hij doet dat soms prachtig, maar nooit op stilistiesovertuigende wijze. SV schrijft even goed als Trocchi, als Kerouac. Maar Kerouac is geen schrijver. (Dit zegt niet alleen FdV, ook Ivo Michiels zegt het: zie Monas II, 1.) Verder is Hoogseizoen in 't Nederlands geschreven, daarom vloog b.v. Carrouges er niet op af. Ach wat. Het enige boek door een Nederlander geschreven, dat een ernstige studie op Carrougiaanse bazis verdient is W.F. Hermans' De God Denkbaar Denkbaar De God. Maar ja, Hermans leeft niet op het Leidseplein, zal wel een imitator van Roussel zijn. En dit nog: SV oordeelt dat ik een goede zesde ben om over Vian te schrijven. Tsk, tsk: wat zeiden Philippe Soupault, Arrabal, Horovitz, Prévert, Noakes ook weer? Een prima eerste boek over Boris Vian. Dat Queneau mijn boek afwees, neem ik in acht. SV's ‘oordeel’ niet. Waarom vroeg hij me dan een inleiding voor Randstad? Inleiding die hij trouwens zó besnoeide, dat enkel wat couleur locale overbleef. En SV komt terug op RR. Wil de indruk verwekken, dat hij het tegen mijn artikel heeft, niet tegen mij persoonlijk. Doet het uitschijnen alsof ik me tegenspreek. Ah ha. Roussel schrijft een roman (verhaal - dit verhaal is geen doel) waarin talloze verhaaltjes (en die schakelverhalen vertellen, reduseren alles tot één passie: liefd, tot één passie: heerszucht, enz. - deze verhalen hebben een doel in zichzelf) verwerkt zijn. Het opzet van Roussel, zijn ‘abstraktheid’ heb ik in de rest van mijn artikel uitvoerig genoeg belicht. Dit artikel is voor kritiek vatbaar. De boeken van Ferry, Carrouges, Butor, Breton, Jean & Mezei ook. Terloops: RR's narcissisme en hermafroditisme werden reeds door blijf bij mijn standpunt, zal het in een artikel over Histoire d'O enigszins nader verklaren). Tweede en derde insinuatie: inderdaad moest SV het lijden dat FdV hem een brief schreef waarin hij bekende, de in Podium verschenen fragmenten flauw te vinden. Waarop SV toch cryptoskatologis antwoordt (brief te bewonderen in het Muzeum voor Kleine Kurioziteiten). FdV schrijft niet terug. Het einde van SV's betoog verzwakt hier wel wat door. Leidseplein en literatuur, of een soort nederlands ekwivalent voor beat. Ik vind Campert's Vurrukkulluk half-onderhoudend en appresieer de spot die er met de Leidsepleinfuckers wordt gedreven. Vind de roman t.o.v. Nietsnut of van Campert's dichtwerk mislukt. Ik appresieer Campert om zijn eerlijkheid; Campert, niet Vinkenoog. En wie is Vinkenoog? De emotie van Blurb, het belang van Atonaal, de oprechtheid van Zolang te water. Daarbij goede, maar uit een al te vlotte pen vloeiende gedichten. Appresieer Vinkenoog als vijand der squares. Hoogseizoen? M.i. een grove mislukking. Ik sta niet alleen met dit oordeel. Maar ik durf het onderschrijven. (Ik ben niet zo haatdragend als SV.) Een bedgeschiedenis schokt me niet. Maar als ik er niet méér dan dat in zie, dan zeg ik dat. Ook aan SV. Voordat ik het in GS schreef. Goed, ik ben niet bij machte er meer in te zien. Vinkenoog vergeet, verwaarloost, dat ik in een tandenborstelgeschiedenis ook niet meer dan een tandenborstel-geschiedenis zie. Dat het hier om bedden gaat, heeft niets met hypocrisie (om eens een tipies Vinkenoogs-Nederlands woord te gebruiken) te maken, zie het Taboe-nummer van GS. Wat denk ik van Vaandrager? Hij tracht brokstukken op te vangen uit een rondom hem wirrelende wereld; hij schrijft moeilijk en hortend, eerlijker dan SV, en zonder pretentie. (Ja, SV, ik weet het, en zonder mijn pretentie.) Vanvugt - stilisties veel verder dan SV of, ocharme, Heeresma (die zeker óók de Evergreen Review leest), bijwijlen nog onhandig, nog wat onzeker in de benadering van zijn onderwerp - maar hier komen het zoeken én naar vorm én naar inhoud prachtig overeen. Ik geef Vanvugt heel wat meer krediet dan b.v. Oscar Timmers, die nochtans al stappen vooruit was op het normale Nederlandse niveau. Ik zie in Vanvugt een schrijver, in Vinkenoog iemand die nota neemt. Hij doet dat soms prachtig, maar nooit op stilisties-overtuigende wijze. SV schrijft even goed als Trocchi, als Kerouac. Maar Kerouac is geen schrijver. (Dit zegt niet alleen FdV, ook Ivo Michiels zegt het: zie Monas II, 1.) Verder is Hoogseizoen in 't Nederlands geschreven, daarom vloog b.v. Carrouges er niet op af. Ach wat. Het enige boek door een Nederlander geschreven, dat een ernstige studie op Carrougiaanse bazis verdient is W.F. Hermans' De God Denkbaar Denkbaar De God. Maar ja, Hermans leeft niet op het Leidseplein, zal wel een imitator van Roussel zijn. En dit nog: SV oordeelt dat ik een goede zesde ben om over Vian te schrijven. Tsk, tsk: wat zeiden Philippe Soupault, Arrabal, Horovitz, Prévert, Noakes ook weer? Een prima eerste boek over Boris Vian. Dat Queneau mijn boek afwees, neem ik in acht. SV's ‘oordeel’ niet. Waarom vroeg hij me dan een inleiding voor Randstad? Inleiding die hij trouwens zó besnoeide, dat enkel wat couleur locale overbleef. En SV komt terug op RR. Wil de indruk verwekken, dat hij het tegen mijn artikel heeft, niet tegen mij persoonlijk. Doet het uitschijnen alsof ik me tegenspreek. Ah ha. Roussel schrijft een roman (verhaal - dit verhaal is geen doel) waarin talloze verhaaltjes (en die schakelverhalen vertellen, reduseren alles tot één passie: liefd, tot één passie: heerszucht, enz. - deze verhalen hebben een doel in zichzelf) verwerkt zijn. Het opzet van Roussel, zijn ‘abstraktheid’ heb ik in de rest van mijn artikel uitvoerig genoeg belicht. Dit artikel is voor kritiek vatbaar. De boeken van Ferry, Carrouges, Butor, Breton, Jean & Mezei ook. Terloops: RR's narcissisme en hermafroditisme werden reeds door | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
Jean & Mezei aangetoond, zoals ik trouwens vermeld. Waarom hinderen mijn verwijzingen SV? Hij leest ze toch niet. Goed, mijn artikel is verre van perfekt. Maar ik heb iets betracht. SV niet, SV waagt zich niet op glad ijs, beweert RR's werk te kennen maar bewijst het niet (gaat niet in op mijn analyse. Tja, daar zou hij L'Etoile au front voor moeten gelezen hebben). SV maakt er zich van af met ‘krankzinnige logicus’. Zo kan de rubriek ANONIEM 20ste EEUW eenvoudiger, b.v.: Georges Bataille: Hegeliaans neuker. Jacques Vaché: nihilistise pessimist Simon Vinkenoog: groot schrijver. En De Wispelare? Dat hij Böll heeft gelezen, weet men allicht. Zie Scherzando. Ook ben ik Breton niet en zal Breton nooit voor GS schrijven. Ik heb feiten overgenomen uit Breton! Formidabel zeg! Het is een feit, ik geef het toe, dat ik niet bij de feiten uit RR's leven aanwezig was. SV natuurlijk wel. En terzake: een heruitgave van Locus Solus (Ed. Rencontre, 1962) met een voorwoord van Olivier de Magny toont aan dat RR later homoseksueel en drug-addict werd. Mijn Lilith-kompleks had dus zijn gronden! Maar ook SV lacht verrast, kijkt jongensachtig op: homo en junkie, net iets voor Hoogseizoen en Leidseplein! En weer terzake. Het betoog van Vinkenoog richt zich tegen mij persoonlijk, en niet tegen mijn artikel. In dat opzicht kan SV met Wim Zaal meegaan. Mijn artikel had echter bekwamer gekund, mits geschreven door Rodenko of W.F. Hermans. De derde Hollander die alles afweet van RR wil ik nog zien komen. Iemand uitschelden die een moeilijke opgaaf tot een twijfelachtig einde bracht, haalt niets uit - maar de geste is kenschetsend.Ga naar eind1
Freddy de Vree | |||||||||||||||||
butorIn een artikel in ‘Candide’ (22-29 maart '62) merkt Kléber Haedens op, dat het onlangs verschenen boek van Michel Butor over de Verenigde Staten, ‘Mobile’, niet in staat is, om zijn lezers op te heffen ‘jusqu'à la dignité de la lecture’. Men kan zich afvragen, wat Haedens met die waardigheid bedoelt. Betekent zij voor hem een moderne versie van de vroegere schoonheidskultus, waarmee in de dertiger jaren klaarblijkelijk nog altijd niet effektief genoeg is afgerekend? Of bedoelt Haedens alleen maar, dat de lezer door zijn lektuur in een verheven stemming moet worden gebracht, zodat hij zich van ganser harte in de liturgie van het literaire gebeuren kan verliezen? Als dooddoener gehanteerd tegen het boek van Butor doet het beroep op ‘dignité’ in ieder geval enigszins potsierlijk aan. Wat Butor met zijn boek wilde, was immers helemaal niet het tot apollinische hoogte opvijzelen van de lezende mens. Men kan nog verder gaan: Butor wenste (hoe vreemd het ook moge klinken) in verband met zijn boek niet eens een lezende mens. Waarnaar hij streefde, was het oproepen van de suggestie van de reizende mens, niet weggedoken in de leunstoelen van zijn statische rust, maar trekkend van stad naar stad, van barkruk naar barkruk, van neonreklame naar neonreklame. Hij probeerde dit ruimtelijk te bereiken door in een snelle, associatief-bepaalde opeenvolging steeds nieuwe plaatsen (rivieren, cafetaria, huizen, bedden) te noemen, terwijl hij zijn reisverslag historisch perspektief trachtte te geven door doku- | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
menten, archivarische gegevens, verslagen van processen en toekomstvisioenen. Opmerkelijk bij Butor is daarbij niet, wat hij zijn lezers weet te vertellen (want deze zaken kan men bij elke Van Egeraat vinden), maar vooral de manier waarop hij zijn visie suggereert. Hij heeft afstand genomen van het traditionele reisboek, waarin alles chronologisch en volgens allerlei kategorietjes is gerangschikt, alsof men bij zijn bezoek aan een land zijn indrukken groepsgewijze te verwerken krijgt. In plaats daarvan vindt men zich in ‘Mobile’ in de werkelijke reissituatie geplaatst. Men ervaart de verwarrende gekompliceerdheid van het leven in Amerika onmiddellijk, zonder dat de schrijver een logische ordening heeft aangebracht. Men kan dit boek daarom alleen met een nomadische instelling lezen: de lezer maakt zijn eigen reis door de States. Noodzakelijk gevolg van deze techniek is, dat Butor zich slechts tot feitelijke gegevens bepaalt. Hij interpreteert niet, spreekt nergens uitdrukkelijk een oordeel uit, maar plaatst zijn gegevens in een samenhang die het de lezer mogelijk maakt zichzelf een oordeel te vormen. Wellicht moet men vooral hier het verschil tussen Haedens' en Butor's benadering van literatuur zoeken. Voor de Haedensen vertegenwoordigt een boek een voltooid proces, een statische eenheid, waarmee de lezer zijn instemming kan betuigen of niet. Schrijvers van het slag Butor monopoliseren het kreatieve proces niet voor zich alleen. Zij houden een boek ‘open’, omdat zij geloven, dat het feitelijke, voortdurend wisselende leven rijker is dan elke ‘literatuur’. | |||||||||||||||||
van duinkerkenHoewel geen leerling van een der middelbare scholen in Nijmegen, kreeg ik dezer dagen de tekst in handen van een gedicht, dat Anton van Duinkerken in opdracht van het stadsbestuur ten behoeve van deze scholen schreef. De aanleiding was feestelijk genoeg: het zilveren huwelijksfeest van het vorstelijk paar, dat met talrijke vaderlandse manifestaties gevierd werd. Het lijkt dienstig om de tekst van de Nijmeegse professor te citeren: zilveren bruiloft
Geen ding dat de wereld
ons geven kan,
gaat boven de liefde
van vrouw en man.
Zij is de vervulling
van onze natuur
en geeft ons voorbijgaan
de smaak van Gods duur.
Waar twee met elkander
verenigd zijn
verandert het water
der uren in wijn.
Het bos van de dagen
blijft maanden door groen;
de jaren vervloeien
in tijloos seizoen.
Kwartieren van eeuwen
verzilvren de trouw
tot het glanzend geluk
van een man en een vrouw
Zo glanst maar de zon aan de
rand van een wolk
en een goede vorstin
in het hart van haar volk.
Tot zover Van Duinkerken in zijn poëtische extase, in ethische richting aangevuld met wat denkbeelden over God, vorstin, en glanzend geluk, en pasklaar gemaakt voor de middelbare schooljeugd. Zal deze jeugd de bedwongen hartstocht van de heer Van Duinkerken slikken? Zonder twijfel. Na de affaire-Hustinxs is men in Nijmegen aan meer gewend geraakt: poëzie en zwendel gaan er op vaak verheffende wijze samen. Piet Calis | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
pornografie en haar theologenOfferte Erklärung vor riem Urteil der zweiten Instanz im SPUR-Prozesz
Baldeney Kunzelmann Petersen Zimmer München, den 4. November 1962
Met Gust Gils en Freddy De Vree was ik een tijdje geleden mede-ondertekenaar van een rondschrijven, waarin geprotesteerd werd tegen rechtsvervolgingen waarvan Spur-redacteur en medewerkers het slachtoffer waren. Twee van deze redacteurs, Kunzelmann en Zimmer, vinden we weer onder bovenstaand manifest. Het is in overeenstemming met de geest van ons protest dat manifesten als hierboven gedrukt en verspreid worden. Maar wie daaruit rechtlijnig zou afleiden dat we een soort Spur-fans zijn, heeft ons slecht begrepen. Ik heb bezwaren tegen dit nieuwe manifest. Moest de duitse justitie er weer beslag op leggen, dan zou ik weer protesteren, maar ik ben het toch niet eens met de inhoud. Ik vrees dat Baldeney, Kunzelmann, Petersen en Zimmer de illusie koesteren dat het overwinnen van de burgerlijk-kapitalistische-kristelijke weerstanden in deze kwestie een algehele oplossing zou betekenen. Dat is niet waar. Bedoelde overwinning zou tot gevolg hebben dat de mens terug voor de vrije keuze staat. Maar die keuze dient nog rekening te houden met andere realiteiten dan die van de druk door de huidige maatschappij en kultuur uitgeoefend. De platonisch-kristelijke-idealistische postulaten zijn wel een hinderpaal, én de oorzaak van komplexen zoals manifestanten ze kort beschrijven, maar er moet bedacht worden dat deze postulaten | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
toch niet in het ijle ontstaan zijn, maar in de menselijke konditie. Deze konditie blijft voor de mensen bestaan, ook na de verlossing uit de p.k.i.-postulaten. Het schaamtegevoel b.v. zal blijven optreden, in zoverre het natuurlijk is. Voor jonge, onervaren mensen bestaat daar geen twijfel over. Waar gebrek aan zelfvertrouwen of gevaar voor mislukking is, waar de vrees niet overwonnen werd, ligt de schaamte ‘op de loer’. Maar bovendien speelt de schaamte een rol in de erotiek: een beschaamde partner, die toch niet geheel weigerig is, windt de andere op. Pornografie, als een oppervlakkig genre zonder literaire ambitie, stel ik niet automatisch onder, maar ook niet boven detective -en politieverhalen, verbruiksscience-fiction, liefdesromannetjes voor verkoopsters, bedienden en studenten in de medicijnen, best-sellers voor groothandelaars en gemeentesecretarissen, etc. De beschaamde pornografie, die hoofdzakelijk om haar ware aard te verbergen, zich als kunstwerk aandient, is vals en dus minderwaardig, zowel uit pornografisch, als uit letterkundig oogpunt. Maar het kan toch dat de erotische opwinding over het door list overtreden van het gebod, onder de neus van de censuur, een wat pervers, maar authentiek pornografisch effekt tot stand brengt. Of dat de mystificatie intellektuele genoegens meebrengt. De pornografie, zo beoefend door grote schrijvers, kan een hoog literair niveau bereiken. Wanneer in dit geval de belangstelling meer literair dan pornografisch wordt, dan is het onbillijk te spreken van gekamoefleerde pornografie. Alles hangt af van de literaire eerlijkheid van de schrijver. In de kunst wordt dat wat stof gaf tot het werk steeds dienstbaar gemaakt aan de artistieke noodzaak, of die stof nu pornografisch is of niet. Het gaat dan niet om vermomming van de stof, maar een voorrang van de artistieke normen. Om alle formalistische misverstanden uit te sluiten, verwijs ik naar het voorbeeld van ‘Histoire d'O’ van Pauline Réage, dat zijn hoog literair niveau dankt aan een pornografische thematiek, die een buitengewoon gehalte van schokkende, tragische en komische menselijkheid bevat, waardoor het boek gunstig afsteekt tegen de onnozelheid van zo vele meesterwerken, die in de schoolboeken worden aangeprezen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat een rebelse houding als die van dit nieuwe manifest haar doel voorbijschiet. Oogmerk is ‘jenseits von Gut und Böse’ te staan, maar dit manifest stelt zich niet jenseits, maar tegenover de burgerlijkkristelijke Gut-Böse-cultuur en wordt er de onvrijwillige medeplichtige van. René Gysen | |||||||||||||||||
wordt vervolgd | |||||||||||||||||
Leo Ross / L'amour vert / Em. Querido's Uitgeverij N.V. / Amsterdam, 1962.Leo is een onvolwassen 28-jarige en hij getuigt ervoor. Dagdroomt. God of de zon brengen de zaken voor mekaar. Is nog kind van zijn moeder, zelfs een slordige minnaar. Soms onduidelijk of het een jongen of een meisje is. Op wat jeugdzonden na (och, eigenlijk geen zonden), braaf, humanistisch, maakt gedicht op zijn geboortestad Vlissingen en één op de hoofdstad des lands. Strooit wat lieve, kinderlijke beelden over zijn proza volgens constante procédé's: de liefde stapt als een gewoon man binnen, de lente is een hongerig dier, het zonlicht maakt furore in een balletrokje, de zon maakt een theevisite. Doet binnen de redelijke perken van het toegestane, gekke, onpraktische dingen, die hij voor toppunten van poëzie houdt: sindsdien beijver ik mij onophoudelijk / bossen rozen te kopen en te kussen / en langzaam rood wordend / de zon het hoft te maken; is (bijna) Lodeizen. Ritme zonder karakter, zonder gedachte en zonder functie, toevallig produkt van de gram- | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
maticale zinsbouw. Geen aandacht voor de lichamelijkheid der woorden. Vindt inspanningen van de geest klaarblijkelijk overbodig. De zon doet het wel. Amour vert, fruit mordu. R.G. | |||||||||||||||||
J.W. Oerlemans / De verte tussen ons in / Bert Bakker Daamen N.V. / Den Haag, 1962.Ervaren reiziger in de Baedeker der poëtische sentimenten, bericht Oerlemans ons daarover op toeristisch niveau: de dood van een geliefd wezen, een merkwaardige maan, bossen, een weide, 's avonds of 's morgens, een vreemd huis. Nergens wordt de ontroering ontsierd door een element uit het moderne landschap, een omstandigheid, een emotie van het tijdperk, waarin hij leeft. Eén thema, één gedachte, één sentiment, één indruk wordt monotoon uitgesponnen tot een gedicht. Vandaar de verleiding de poëzie te animeren door opschroeving van het onderwerp, hyperbolische beelden, aesthetische leugentjes om bestwil: Het gaat over Brabant waar de heide was / er staan nu grassprieten hier en daar / heel magere, misschien wel voor geiten... volgen dan drie beschrijvende strofen, en ten slotte... er is een stille verwoesting in dit land / er gaan merkwaardige golven doorheen / geen wind is het, geen regen ook / maar een vreemde vernietiging, zoals elders. Zeldzame, maar onbelangrijke waarachtigheid. Elders overbodige woorden, woorden, zinnen zonder poëtische functie, slappe constructie, vage bedoelingen. Een klein talent met wisselbare existentie. R.G. | |||||||||||||||||
Hedwig Speliers / Ons bergt een Cenotaaf / Querido-Manteau, 1961.Een keurig busseltje maakwerk, vol met flauwe prulletjes als: op de tandenborstel zit bloed / en de lamp steekt vol roet / ik zeg woorden, woorden bevallen / als meisjes na een zeer pijnlijk bed / Neen, hedwigje, jongen, al ben jij leraar nederlands aan de rijksmiddelbare jongensschool te nieuwpoort, laat het liever zo, er zijn nu goede, zacht-verende matrassen in de handel voor die leuke meisjes in hun pijnlijke bed en als je / een meisje, een charmant ding / wil / opbergen binnen de kevie / van verstilde herinnering / doe het gerust hoor, maar bevuil dan geen papier meer en als je per sé dichter en sadist (blz. 18) wil zijn, laat het dekseltje dan op de kist want het / gedicht dat bloot komt / zal ons nooit kunnen ontroeren, lieve vriend, ook al zet je zeer stoer ‘paulus I, jacobus 5-2, apokalyps 9:21’ boven elk vers. J.C. | |||||||||||||||||
Th. Sontrop / Langzaam krom groeien / G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1962.De huidige coördinator van de gardsivikredactie ‘verzoekt’ mij deze bundel ‘te behandelen zoals het hoort’. Hij vindt dat ik mijn werk wat ‘te terloops’ opknap. Deze bezorgdheid brengt mij in verlegenheid, daar ik niet weet hoe het hoort en ik bundels die mij ongevraagd op een rapje ter lezing worden toegezonden ook niet anders dan ter-loops kan beoordelen. Bovendien is er het embleem, dat gewoonlijk de titel van deze rubriek vergezelt: dat pistool, waardoor het fenotype naar zijn farwestperiode wordt teruggeduwd, naar een onschuldige exotische romantiek die iedere ernst uitsluit. Als ik dat pistool op dichters moet richten, laat het dan geladen zijn met rozijnen. Op oplichters wordt immers niet (in ernst) geschoten. In de bundel ‘Langzaam krom groeien’ gedraagt Th. Sontrop - van wie ik weeral tot mijn schande niet weet of Th. een dame of heer ‘dekt’ (een heer wellicht gelet op de verzen: ‘Met afgemeten schreden het bordeel betreden, / zoals een fiere haan die straks de sporen wet’, alhoewel...) - zich als een reactionair van de poëzie. Het doet wel eens goed een vijand van de zilveren adem der etherische zangers of van experimentele woordpadden aan het woord te horen op voorwaarde natuurlijk dat het niet le lang duurt, niet te Elsschotiaans klinkt en de | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
rederijker er voor uitkomt een rederijker te zijn. Versjes als de volgende: ‘Ja wis en waarachtig en hij:
“Ik heksenmeester, voorwaar...!, heksenmeter,
ts mars!” En af ging het schot. (...)’
zijn zo perfect in hun rederijkerij, dat men wel moet aannemen dat Th. Sontrop in zijn eigen geloofsbrieven gelooft. Prachtig, nietwaar, die geritmeerde stroplappen, woordspelingen, jezusachtige elans, klanksymboliek, nog prachtiger die minitieuze interpunctie na ‘voorwaar’, die iedere nuance dicteert aan de lezer en het bewijs levert van een haast deskundige kennis der spraakkundige reglementen? Uit zo'n avontuur móét men wel ongekreukt te voorschijn komen en Prof. Van Elslander - rederijkersdeskundige - kan in zijn nopjes zijn. Maar Sontrop heeft nog andere pijlen (die krom groeiden) op zijn boog. En ik meen de eerbiedwaardige lezers van gard sivik, tijdschrift met smetteloze faam in Vlaamse katholieke middens, hier te moeten (sollen: morele verplichting) waarschuwen. Sontrop heeft een persoonlijke woordenschat. In deze 25 stuks rijke bundel worden er steelse veesten gelaten, wordt de aars gekust (dan nog in het Engels) en wordt er naar de kul getuurd. Persoonlijk geluk ik erin mij boven het stoffelijk karakter van deze woordenschat te verheffen, in acht genomen de esthetische noodzaak. U begrijpt: de klankrijkdom der ee's en uu's. Maar... enzovoort. Dus, een boek voor volwassenen. Eens voorbij de verbazing omwille van de vormperfectie, stelt men vast dat Sontrop ook een dichter-met-inhoud is. Vaderzoon-complexen, sarcastische pastorales, een bijtende verwoording van het depersonificatieverschijnsel en ten slotte vaerzen met donkere psychische ladingen, veelduidig is de opcaciteit, zoals: ‘De lucht was weer zo pril als toen ik, lang geleden,
Nog onberoerd door Gide (...)’
Het woord opaciteit, een Rodenko-woord, brengt mij bij het beste gedicht (lach ik nog?) van de bundel. Titel: ‘Tussen de regels’. Opdracht: voor Paul Rodenko. Tendentie: een concrete aanval op het uteriene verlangen van de Freudist. Laatste rake verzen: ‘Voor u is, lijkt het mij, de uterus wat voor een protestant soms Luther is.’ Besluit: Sontrop is een amusante oplichter, die echter een onvergetelijke grimas van de ernst maakt in zijn motto: ‘Mais si tost que je prens la plume à ce dessein, / Je croy prendre en galère une rame en la main...’ Ha, neen, rederijkeren doet men toch uit puur genoegen zoals vogelpikken of flok schieten! W.R. | |||||||||||||||||
Jaap Harten / Het spoor van de gele keizer / Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage-Rotterdam, 1962.Ik weet niet of het toegelaten is in deze rubriek die in het teken van de trommel-revolver staat, iets goeds over iemand te schrijven. ‘Het spoor van de gele keizer’ door Jaap Harten kan wel als mikpunt voor enkele rozijntjes gebruikt worden, maar tot slot van de rekening ben ik verplicht toe te geven dat Jaap Harten, alhoewel braaf en soms zeer gewoon, toch een dichter is, hetgeen in deze rubriek zoveel betekent als de laatste rozijnen kogel naar de eigen slaap schieten. Op de kaft van deze bundel wordt de loftrompet geblazen door heren van diverse pluimage: Hans Andreus, Prof. Donkersloot, C.J.E. Dinaux, Jos Panhuysen.
Het is dus de hoogste tijd om pianissimo te verklaren, dat er meer tempo dan ritme is in deze poëzie van Harten, en dat meerdere fragmenten niettegenstaande zij de typografische voorstelling van het gedicht kregen ten slotte maar doodgewone aan stukken geknipte prozazinnen zijn. Hiermee wordt hun waarde an se niet beoordeeld. Alleen schijnt Jaap Harten te insisteren op een ingeworteld misverstand, nl. dat hij gedichten moet schrijven. Waar ligt de verdichting in de volgende verzen: ‘Men eet, scheert | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
zich, / tikt op de termometer / en herkauwt resten / nieuws uit het dagblad’? U zegt dat dit fragment uit zijn ‘sfeer’ is gesleurd? Dat kan de zaak alleen verslechten, want met ‘sfeer’ maakt men geen gedichten, wel met woorden. Ik blijf er dus liever bij (omwille van het prestige des heren Harten), dat het geciteerd voorbeeld een goede zin proza is en de typografische breuk tussen ‘resten’ en ‘nieuws’ alleen maar hinderlijk kan zijn. Het is bepaald dat tempo, dat streven naar een zekere waardigheid in de dictie, dat de heer Harten parten speelt en hem te gemakkelijke oplossingen dicteert. Parallelle combinaties zijn in hetzelfde gedicht zo overvloedig aanwezig dat zich een verzwakking van de potentie van het substantief moet voordoen. Een verdunning (i.p.v. verdichting) is het gevolg van gerekte verzen en de verwekte ritmische deining kan alleen de ontaarding tot procédé bevorderen. In één gedicht zes ‘en’-trucjes als volgt: ‘lucht en vuur’, ‘zuurstof en sterren’, ‘metaal en kristallen’, ‘wolken en duisternis’, ‘demonen en maskers’, ‘kleurt en torst’. Het is wat veel. Dit zijn details, wordt er geroepen. Inderdaad, met details worden kunstobjecten gemaakt, de ‘ideeën’ kan men wel ergens kopen of lenen. De machines van Ashby en Grey Walter kunnen met ‘ideeën’ volgepropt worden, maar (Stendhal sta mij bij!) de details? Voor de rest zwijg ik in alle toonaarden van de lof voor ‘Het spoor van de gele keizer’, en peuzel de laatste rozijn op. W.R. | |||||||||||||||||
Wim Gijsen / Tot de tanden gewapend weerloos / Nijgh & Van Ditmar / 's-Gravenhage, 1962.Wim Gijsen, een regelmatige Maatstafganger, vond dat hij de gedichten uit 1959-1960 niet ongebruikt kon laten liggen. Hij heeft ze in een uiterst dun boekje (56 bedrukte pag.) gedaan, maar deze omvang is geen bezwaar. Integendeel: het had best dunner mogen zijn, maar dat kon natuurlijk niet, want dan zou de aardigheid van het spelletje sommige onervaren lezers misschien zijn ontgaan. Deze aardigheid is nu bizonder duidelijk: men leest een bundel van een bepaalde dichter losjes over, daarna zet men zich onmiddellijk aan het werk en de versjes stromen uit de pen. Wim Gijsen heeft daartoe zeker iets van 6 dichters gelezen, want regelmatig komen andere namen naar voren. Campert, Andreus, Vinkenoog, Voeten (niet het beste dat hij heeft genomen) zijn de meest voorkomende. Het lukt slimme Wim ook wel 2 namen in één pagina te verwerken, maar als je het spelletje kent verhoogt dit alleen de pret en kijk je met vele anderen met genoegen mee naar de 56 bedrukte pag. die alweer zo makkelijk aan de nederlandse literatuur zijn toegevoegd. Bedrukte pagina's zijn het, want met gedichten hebben deze, natuurlijk onder bulderend gelach van Bert Bakker ontstane regels, vanzelfsprekend niets te maken. Het is een fijn, schertsend boekje geworden vol ‘ledematen-poëzie’ zoals iedere teenager op een romantiese avond wel eens wil maken. Enkele citaten: de voeten breekbaar als glas (p. 7) / maar kort is zijn gestalte in de tijd (p. 8) / de maan paste precies aan je vinger (p. 9) / te jong voor de grootspraak van het lichaam (p. 10) / hij wees me met zijn hand (p. 11) / de stand van de handen (p. 12) / laaghandig is de nacht (p. 13) / hij weet de mens leeft in hand na hand te laat (p. 14) / lichaam, zo koninklijk eens als de zon (p. 17) / van een handpalm (p. 18) / er staat een felle wind dwars op zijn oren (p. 19) / al bidt hij zijn hand tot een klaagmuur (p. 20) / het zand; donkere hand van steen (p. 25) / de dagen komen steeds trager uit gods hand (p. 26) / de handen van waarheen omhoog (p. 27) / met handen van zomer en winter gevuld ( p. 28) / met maar nauwelijks een handbreedte voorsprong (p. 29) / kregen zij niets mee dan een handvol erts (p. 30) / aan een hand van glas (p. 36) / aan de hand van het lichaam (p. 37) / etc. Titel: tot de tanden gewapend weerloos. E.V. | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
Voornaamste medewerkersHeere Heeresma (1932, woont in 's-Gravenhage). Werkte mee aan vrijwel alle in Nederland verschijnende literaire periodieken. Publikaties: Kinderkamer, gedichten (1 mais. du ch. qui pel. '53). Bevind van zaken, bundel novellen (Contact-Amsterdam. Voorjaar '62). Een dagje naar het strand, korte roman, geschreven in opdracht van O.K. & W. (Contact-Amsterdam. Najaar '62). In '63 zal o.a. verschijnen: Een tufstenen hond, roman-scenario.
Cees Buddingh' (1918, woont in Dordrecht). Vertaler en criticus. Publiceerde o.m. een negental dichtbundels, een Encyclopaedie voor de Wereldliteratuur ('54), een detectiveroman Vrijwel op slag ('53) en een essay over de poëzie van Lucebert: Eenvouds verlichte waters (Gard Sivikreeks, serie 1, deel 2, Heijnis 1960). Dit jaar verschijnt: Zo is het dan ook nog weer eens een keer, gedichten.
René Gysen (1927, woont te Antwerpen). Ambtenaar. Publiceerde sinds 1954 verhalen en essays in tijdschriften en bloemlezingen. Poëziebloemlezing Met Andere Woorden (samen met Hans Sleutelaar, Daamen N.V., 1960). Novellenbundel Een Mond Zonder Alibi (Gard Sivik-reeks, serie 1, deel 3, Heijnis, 1960). Monografie De slechtbefaamde Markies de Sade (Heijnis, 1961).
Rob Cassuto (1941, woont in Den Haag). Publiceerde poëzie in Gard Sivik 21 en 26. Studeert rechten in Leiden.
Jan Cremer (1939, woont in Amsterdam). Was op zijn reizen door Arabië, Noord-Afrika, Scandinavië, Rusland, Zuid-Europa en Nederland o.a. zeeman, dokwerker, beroepsmarinier, nachtclubportier, kermisbokser, speedwayrenner. Hij kwam via radio, televisie en geïllustreerde pers regelmatig in het nieuws met zijn ‘peinture barbarisme’, op 50 exposities in Europa, Amerika en Japan tentoongesteld. Maakte in Gard Sivik 26 zijn literair debuut. Dit jaar verschijnt zijn roman ‘Ik, Jan Cremer’ bij De Bezige Bij.
Gust Gils (1924, woont in Brasschaat). Redakteur van Podium. Publiceerde o.m. de gedichtenbundels Partituur voor vlinderbloemigen, Zeer verlaten reiziger, Ziehier een dame en Gewapend oog. Dit jaar verschijnt een verzamelbundel bij De Bezige Bij.
Georges van Vrekhem (1935, woont in Gent). Leraar. Zijn toneelstukken Ritueel voor een blinde en Solodroom werden opgevoerd door het Arca-theater in Gent, resp. in '59 en '62; De Steen ging in '61 in première bij het Nederlands Kamertoneel in Antwerpen. Publiceerde o.m. Twaalf Gedichten ('60), poëzie in Gard Sivik, Podium en in de bloemlezing Met Andere Woorden en de eenakters Zo mooi ba en De dode heer (Gard Sivik 14 en 20). | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
zonder grenzenGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||
met de hoed in de handZelfs zijn gewoonste daden zijn in strijd met de werkelijkheid. Hij droomt alles in de war.
Voor het kruisigen van een vierdimensionale Kristus is een driedimensionaal kruis nodig: een kruis met één balk meer, dwars op de twee andere. Opschrift in braille, in blmdentehuis: GOD HOORT ONS - HIER ZIET MEN NIET Gebrek aan levensruimte in miniatuur: alleenstaand W.C. van 14 verdiepingen hoogbouw.
Vierdegraadsondervraging: verdachte persoon eerst van kant maken, daarna langs spiritistiese weg oproepen, ondervragen, in de war brengen met teologiese argumenten, desnoods dreigen met onmiddellijke reïnkamatie.
Hij had een ziekte ondersteboven.
De kollekte bij de kollektivistiese kollektiviteit leverde één simboliese kollektieve frank op.
Jawel meneer ik leef, en ik schaam me niet te zeggen dat ik er niks van begrijp.
‘Hij is een zwijn voor de parels’, (zwijnen-zegswijze)
Ga je mee kruiswoordraadsels maken van onze gezamenlijke chromosomen? (Elegante wetenschappelijk verantwoorde manier om een vrouw zg. oneerbare voorstellen te doen.)
Teneinde zijn armspieren vooral niet overmatig te vermoeien, had hij op 16 verschillende hoogten zakken in zijn jasje laten aanbrengen.
U laat gewoon los; de zwaartekracht doet de rest.
Jan was een fijne kerel, iemand die door merg en been zou gaan voor zijn vrienden. De nieuwe lentemode: antiverkrachtingsbontmantel in stekelvarken.
Met de hoed in de hand voel je de tikken van de gummiknuppels duidelijker. Gust Gils |
|