Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
willy roggeman|de axolotl 2Ga naar eind*‘Wer Synthese sagt, ist schon gebrochen’ De dag dat Piejotr, de koning der minusculen, in het huwelijk trad met de zuiderse Olijf, zat de Axolotl aan zijn schrijftafel en dacht aan de innerlijke kliersecreties die zelfs een vorst als Piejotr, befaamd om zijn koel bloed en zijn perfect boy-scoutisme, tot deze daad hadden doen besluiten. De kranten en de andere nieuwsfonteinen, die stralen leugens de lucht inspoten en opnieuw in hun bassin als klinkende muntdruppels opvingen, hadden de innerlijke secreties van het vorstelijk organisme angstvallig verzwegen, omdat zij als berichtgeving onbruikbaar bleken. Met de waarheid is immers niet veel aan te vangen. Analoge royalisten en de vertegenwoordigers van het Tempelgenootschap, die Piejotr vandaag het huwelijkscontract voorlegden, hadden in vroegere eeuwen ook de waarheid van een Vesalius of een Vanini op een ander plan onbruikbaar gevonden. Op 9 februari 1619 hadden zij de tong van Vanini tot aan de wortel uitgetrokken, omdat zijn waarheid onbruikbaar was. Een jezuïet had het zelfs zeer prettig gevonden. De Axolotl hoorde de reportage thuis langs een van de leugenfonteinen, omdat de transistors en de elektronische media gedurende uren toch voldoende uiterlijke details gaven over de als parketvloer geborstelde elitepaarden, de verkleumde hoornblazers en de royalistische bourgeois die hun positieve gevoelens ten gevolge van vervroren voeten tot mistroostigheid en pessimisme voelden slinken. Na de hysterische in gillen overslaande stemmen brachten aspirant-officieren en dames afwisseling door van hun stekken te vallen. Reclame voor wagens met plexiglazen daken en nog betere reclame voor haute couture. Over Piejotr en Olijf niets. Nergens en geen ogenblik die gegevens waaruit een diagnose betreffende de innerlijke kliersecreties kon worden afgeleid. De Axolotl schakelde zijn transistor uit, verliet zijn schrijftafel en at in de keuken alleen - want het huis was leeggelopen - een paar boterhammen met Hollandse kaas. Vandaag, stelde hij reeds vast, dag van woordenverspilling, dag met negatief rendement, dag vol energieverlies: overal kiemen van de anarchie, die door een vorst als Piejotr ten slotte niet kunnen over het hoofd gezien worden. Wat de Axolotl ontroerd zou kunnen hebben? Het hoefgetrappel der paarden en de begeleidende Händelmuziek van een stevige carrure. Tijdens hun partij whist van volgende zondag zou hij Piejotr eerst verantwoordelijk stellen voor het onmetelijk energieverlies op deze mistige decemberdag, hem daarna feliciteren voor de kunstgreep van het huwelijk, waardoor de opgepropte dosis anarchie van het gepeupel tot prachtig, schijnbaar spontaan feestgetier was gekanaliseerd, een methode met zachte zwepen die de stevigheid van de royalistische democratieën alleen kon bevorderen. Tussen het whisten in nog een paar secundaire vragen: het koloniaal boy-scoutisme en de schaduwen in de navel der olijven bij voorbeeld.
Hoe moet Gor Nameg leren leven met die dreun op de oorvliezen? Een lang eentonig signaal baart enkele dagen zorgen. Men sluit de oorschelpen met de handpalm af om de aard van het signaal te bepalen. Inderdaad, geen fabrieksfluit, niet de parasiet van een elektrische zaag, zelfs de waterketel niet die op het gas is gaan koken. Het signaal woont uitsluitend in het lichaam. Men moet het daar nauwkeurig localiseren. Maar - zoals gezegd - na een paar dagen is men het kwijt. Het liep verloren tussen de werking der longen, de stuwing van het bloed en de bewegingen van de gewrichten. Het behoort de persoon toe als een gerodeerd orgaan dat voortdurend in functie andere, externe storingen neutraliseert. Anders het dreunen op de oorvliezen, die deining van stilte en gerucht, het gesprek met hoogten en laagten, de tekens waarvan de zin ons niet bekend is. | |
[pagina 42]
| |
Zodra wij eens erop gelet hebben, wordt het duidelijk, dat vele gebaren en bepaalde daden die wij nu zo doen eveneens op een andere, zelfs tegenovergestelde wijze hadden kunnen gedaan worden. En dat wij ze nu eenmaal op een van de twee wijzen hebben gedaan zonder dat er een reden voor de hand lag. En dat, indien wij ze anders hadden gedaan, wij nu even ver zouden hebben gestaan. (Alhoewel hier enkele fatalisten het hoofd opsteken om te verklaren dat mijn filosofie lacunes vertoont en bijgevolg waardeloos is. Maar die fatalisten hadden zich al eerder moeten afwenden, en indien zij dat nog niet deden, blijken het slechte fatalisten, of zij zijn het in het geheel niet. Maar in het kamp van de vrije wil zal men mij a.u.b. evenmin verkeerd begrijpen, want) Ik bedoel dat wij als een vogel in een kooi rondwippen, het schrammen van de vleugels aan de tralies vliegen noemen, en het verdwaasd rondturen na de afmattende pogingen om te ontsnappen verpozing om het denken te ordenen. Wij hadden in plaats van te vliegen kunnen blijven zitten, want de kooi verlaten wij niet. (Ik heb nu de twee kampen als vijanden tegenover mij. Het is zeer duidelijk. Nochtans volstaat één woord om een zijde achter mij te scharen, want de dubbelzinnigheid van elk waar woord - dus misschien onwaar - de waardeloosheid van de rechtlijnige formule is nog niet tot hen doorgedrongen wegens het lawaai der leuzen waarmee zij aan elkaar hun verknochtheid aan ‘de idee’ willen bewijzen.)
Hij bezat nochtans effen fijne handen. Alleen de vingertoppen hadden geleden. Of ruimer gezegd: de zone van de nagels. De huid op de toppen van de vingers bij voorbeeld had zich door de jaren heen verdikt tot een eeltige kroon, omdat hij kleine stukjes huid van de rand wegbeet en ze lang overkauwde tot hun zouten smaak verdween. Dat kauwen op zichzelf is niet zo erg. Er zijn u wellicht mensen bekend die lucifers in stukjes breken om hierop te kunnen kauwen. De houtsmaak is nochtans minder aangenaam, en men weet nooit of de splinters geen gevaar opleveren voor de weke gedeelten van de mond of voor de organen verderaf gelegen. Maar deze lui zijn bezeten door het kauwen op een harde, weerstand biedende stof zoals anderen een weke gomachtige spijs verkiezen, die als handelsprodukt sedert de Amerikaanse invasie zeer in trek is, maar bij overmatig gebruik hoogst schadelijk wordt voor de maag ten gevolge van een overprikkeling van de speekselklieren. Deze speekselklieren, vooral deze die onder de tong gelegen zijn, zal men nochtans in ere houden. Het moeten de troetelkinderen van de mondholte worden, want de minste verstopping van deze buisjes berokkent pijnen die tot het ergste kunnen leiden. Dit is mij enkele jaren terug duidelijk geworden in een studentenrestaurant, waar ik 's middags dineerde. Een heer, die men om zijn bronzen tint en zijn robuustheid zou benijd hebben, nam voor mij plaats, wachtte met enig ongeduld op de soep waarvan hij de kwaliteit op mijn bord had geraden, lepelde eindelijk een paar maal in zijn bord, greep zich met de hand bij de keel, kreunde, liet de tong als een afgejakkerde hond hangen, haalde een pistool uit zijn vestzak en schoot zich voor het hoofd. Dat was minder smakelijk, want hij viel voorover op de tafel, bemorste de tafelgenoten - waaronder mij - en verwekte zoveel herrie dat van een normaal diner achteraf niets meer in huis kwam. Ik heb niets tegen de zelfmoord, maar een restaurant schijnt mij hiertoe niet het gepaste oord. Achteraf is gebleken dat deze heer aan een chronische verstopping van de speekselklieren leed en bij het zien of smaken van prikkelende spijzen de hevigste krampen onder de tong kreeg. Deze kwaal had hem elke lust tot leven ontnomen. (En de liefde? vraagt mijn vrouw met smeltende ogen. Maar aangezien de liefde van de man door zijn maag gaat, moest zij eerst de speekselklieren...) Ik heb mij enigszins laten afleiden van mijn Leitmotiv: zijn ontsierde handen ten gevolge van de eeltige kronen op de vingers. De lezer zal begrijpen dat deze kwaal slechts het gevolg was van een andere, meer primaire, nl. het nagelbijten. Indien de patiënt de normale lengte van de vingernagels had bewaard, hadden deze nagels de huid van de vingertoppen | |
[pagina 43]
| |
als een normale bescherming overwelfd. De bittere smaak van het hoornachtig orgaan moet hem minder hebben bevallen dan de zoutsmaak van het mensenvlees, daar hij eens zo ver zijn nagels nooit meer gelegenheid gaf de normale lengte te krijgen. Allerlei psychische complexen speelden hier een rol. Met een sprongetje is men hier bij het type van masochistisch kannibalisme. Maar de terminologie is bijzaak. De verschijnselen zelf eisen al onze aandacht op. Het begrensd quantum hoornhuid waarin de bloedvaten minder actief werkzaam zijn en bij het vleesafbijten geen directe bloeding verwekken, verplichtte de patiënt de andere randgebieden van de nagel te exploiteren. Daar het bijten hier minder doeltreffend was, werd het door scheur- en prikbewegingen van de ene hand op de andere vervangen. Zo vielen de handen elkaar om beurt ten prooi. De actieve bloedvaten liggen in deze nieuw geëxploiteerde gebieden dichter onder de hoornhuid. Bloedingen werden veroorzaakt. - Ja, hij bezat fijne effen handen. Maar de zones van de nagel hebben nu erg geleden. Hij bezat ook een sterke rechte neus. Maar de binnenwanden van de neusvleugels hebben eveneens geleden.
Een kerel zingt ‘Return to me’. En daarna wordt een valse musette gespeeld. U begrijpt: dat volstaat niet om een avond in de plooi te trekken. Welk eigenaardig programma! Op handgeklap nu een nogal cowboyachtige song, uit de mountains zoals men zegt, ‘He's got the whole world in his hands’. Maar wat is daarmee aan te vangen? Dat is de avond, een zee van combinaties, stellingen, hypothesen, ebbe en vloed van obsessies, lente en herfst van ideeën. De innerlijke mens heeft weinig grenzen. Vanop het staketsel waar men staat, ziet men een glinsterend, zilverkleurig ding op de golven dansen. Een houvast. Maar het is alleen de speling van het licht.
De uitbundigheid is een polychrome dissonant. Men ziet het duidelijk in dat ‘Double portrait au verre de vin’ (Chagall), een toren van vreugde met een labiel evenwicht. Deze situatie is onhoudbaar. Bella met de gespreide purperen benen en de lage heup staat vast, akkoord, maar Mare die in haar nek zit en de toast op het leven houdt, glijdt het hoofd van de schouders. Het kind behoort eigenlijk niet meer tot de piramide. Het zweeft boven het hoofd van Mare in de lucht. Zo slaat de vlam van het geluk plots hoog uit gedurende een ogenblik. Voor deze verticale werd geen horizontale gevonden. Parijs ligt veel te laag aan Bella's voeten om evenwicht te vormen. Wij draaien het blad om vooraleer Marc zijn hoofd gans verliest. De sublieme weemoed van de ‘Turm der blauen Pferde’ (Franz Marc) hierbij vergeleken? Het verschil tussen ‘moment’ en ‘situatie’.
Soms beeldt Gor Nameg zich in dat op het lichaam van Ananas sporen zullen zichtbaar blijven, waar zijn handen haar streelden, dat het spelen van zijn vingertoppen op haar huid haar moet merken tot het einde van hun beider bestaan. Dat is zo maar een overmoedige, levenslustige gedachte van een minnaar. Misschien ook de zorg van een beeldhouwer die het evenwicht tussen onder- en voorwerp wil bewaren. Omdat hij beseft, hoezeer zij hem inwendig modificeert, verlangt hij te bewijzen, dat de gebaren die zij hem dicteert, haar ook vervormen, herkneden naar de verlangens van haar liefde. Is het u geheel duidelijk?
Half februari op een haast zomerse namiddag ontdekt hij in haar ogen de versplinterde rust van een spiegelvijver waarin de karper zich omhooggooit, het woekerend verlangen van jong klimop aan de voet van boomstammen, de speelse schichtigheid van veldmuizen die zich uit de humusgronden wagen, en ten slotte de perfecte bloei reeds van gele krokussen. Hij ontdekt dit alles zeer vroeg deze lente. Maar hij is ook een zeer vroege wandelaar. | |
[pagina 44]
| |
Zij liggen een ogenblik in elkaar. Zij liggen eigenlijk nergens meer. Zij zijn warmte.
Er bestaat een soort flessengroen dat voor de ogen rust betekent. Van datzelfde flessengroen is de glans van de bevrediging op het lichaam van Ananas soms.
Het gebeurde ook dat de fierheid tussen hen stond en zij elkaar niet zagen. De fierheid kaatste hun eigen beeld terug. Dat ergerde hen. En vertroebeld door de ergernis kenden zij ook het spiegelbeeld niet. U begrijpt, het is ellendig zo te leven. Gewoonlijk bracht de stilte hen tot bedaren en tot inzicht. Ik bedoel dat zij konden ontkomen aan dat reusachtig quantum anderen, derden, vierden, x-en die ons voortdurend aankijken, ten minste onze fierheid aankijken. Aangezien door al deze troeblerende factoren de fierheid tot een mastodont tussen hen was aangegroeid, werden de blikken van de anderen er gemakkelijk door aangetrokken, zodat het haast onverklaarbaar is dat zij de stilte toch vonden en in de stilte elkaar.
Wanneer men aandachtig toekijkt, ontdekt men in het porfier van dit hoofd een niet gering aantal kanaaltjes, verdorde bloedvaten, die toch een roze schijn bewaard hebben. Op het ogenblik dat de kleur van het leven, van het avontuur en het gevaar zich in dit woest en weigerend geheel vertoont, wijkt de neutraliteit voor een primaire vorm van belangstelling die nog alles kan worden; zowel haat als liefde, zowel caritas als cynisme. In die ongedifferentieerde momenten krijgt de mens de glans van zijn totaalheid, maar hij beseft haar dàn niet. Hij herinnert zich alleen zijn totaalheid. Hij kent haar als een tekort. Hij projecteert haar als een wens. Merkwaardig dus dat hij met het weten van iets de atrofie van veel meer gepaard weet gaan. Alsof elke winst een verarming zou zijn.
De student met het bleek gelaat en de witte, sprokke handen blaast tederheid in de nek van het meisje van zeventien jaar. Een wolk van tederheid die droog en stoffig is en beiden zal doen niezen. Nog een paar ogenblikken, ten hoogste nog een paar weken, en ook zij beiden zijn voor elkaar verloren. Op hun schoenen immers zal het stof niet meer als tederheid herkend worden. Waarom die jongen ook zo kalksteenachtig is in gebaren en woorden! Nog na het lezen van zijn huistaken voelen de leraars de korreligheid van krijtresten tussen de tanden. Hoe zal het meisje het grillig stroompje van haar liefde zonderlinge karstverschijnselen in zijn lichaam laten vormen? Hoe zal hij ondermijnd en uitgemergeld het geluk en zijn huwelijk tegemoet gaan? Wat wordt hij? Waarin slaagt hij? Een technisch ingenieur in de elektronica wellicht. En zij? Genotypisch beperkter, danst zij een kleinere cirkel. Vermoedens bestaan dat zij 4 à 5 duizend loskrijgt als bestanddeel van het labo in een suikerraffinaderij. Een huwelijk met meer dan normale kansen, zal in de wandelgangen van de maatschappij vastgesteld worden. Alleen teveel kalk. De vrees is gegrond, wat hun kinderen betreft.
Tegen valavond gaat het harder regenen. Op de meeste plaatsen worden de rolluiken neergelaten. De burger sluit zich in zijn kooi op, oriënteert de voelhoorns van de televisie op het dak van zijn woning, en voedt zich met de gemeenplaatsen van het scherm op de bekende manier, zoals halve barbaren zich plegen te voeden. Het verhaal over de zeventienjarige en de kalken student heeft maar voor de helft voldoening geschonken. Er zijn onmogelijkheden. Zij dienen om zich mee te verzoenen. Of om tegen te pletter te lopen. Maar het laatste alleen maar nadat alle verzoeningspogingen mislukt zijn. Grenzen zijn niet gegeven, zodat aanduidingen als ‘alle pogingen’ geen reële betekenis hebben. Eens zover is het ogenblik aangebroken om ten volle van de regen te genieten. Bovendien - en dit tijdens het omgooien van een regenjas - daar de liefde een verhouding stelt tussen twee wezens - pithecanthropi erecti van het ergste soort in dit geval - en één van | |
[pagina 45]
| |
de twee wezens slechts bekend is in zijn grovere mazen, het andere in het geheel niet, ware het belachelijk zich tot extreme waaghalzerij te laten verleiden voor werkmateriaal dat niet voldoet aan de primaire garantievoorwaarden. Onbekenden ontmoeten onbekenden. De regen maakt nat. Een zekerheid die zo hard aankomt dat tranen in de ogen schieten. Welke psychiater gaat dit effect definiëren, analyseren, catalogeren, castreren? Ook de aarde, de klei, de voren die vol plassen staan of zich modificeren tot stortbeekjes, bieden zekerheden van die primitieve, koeachtige soort. Maar vanavond liever dit dan de cercle vicieux van het ratiocineren, dat eeuwig malen van zandkorrels tussen de tanden. Smaakloos maar hinderlijk. Treiterend maar onverdelgbaar. Het jonge koren heeft de moed te groeien. Of anders, nauwkeuriger, preciezer: het wordt gegroeid. Lijdende vorm. Duidelijk zichtbaar is de barst in het graantje, een dunne witte draad en dan het bovenaards groen blaadje, de grootte van zo'n molenwiekje dat in de herfst van de eiken dwarrelt. Onderaan het graantje een klosje waarin vette aarde kleeft. Dubbele activiteit maar in beide gevallen centrifugaal. Het is rampzalig. Openbarsten, zich verspreiden, zich laten uitvloeien in diverse richtingen om ten slotte onwezenlijk geworden te verdwijnen. Diminuendo, diminuendo! De regen gutst neer. Merkwaardig het uitgevreten worden van de kleiwegen door het stromend water. Van minuut tot minuut spoelt het toeval de meanders zuiverder uit. Dit materiaal is gewillig, haast weerloos. Deze kunstwerken van de natuur zijn niet duurzaam. Daarom zijn het geen kunstwerken. De natuur speelt. Onbekenden ontmoeten onbekenden. Hun verhoudingen duren niet. De zeventienjarige en de student woekeren dus toch als parasieten, zij graven zich in gedachten in, verschuilen zich enkele ogenblikken, en dagen in andere gedachten opnieuw op. Zij cirkelen in het bloed. Zij dwingend, hij accidenteel. Is het een voorrecht van de mens onmogelijkheden te dromen? Dit zou meteen betekenen dat hem ook de genezing door het ontwaken gegeven is.
Er is dan ook nog dat gebaar: de rechterhand zoekt onder het hemd op de linkerschouder haar weg; de vingertoppen speuren naar kleine oneffenheden: vetbolletjes, zweertjes, dingen zonder naam; de nagel van de middenvinger raspt de huid en brengt de buit onder de ogen, die door de nagel van de duim wordt weggekatapulteerd.
U kent zeker de vermoeidheid die - zoals een orkaan op een zonnige middag opsteekt - het lichaam in zijn geheel overvalt, zodat men zich alleen nog in een zetel kan neergooien om dan in een soort van verdoving te geraken. Er hangen gewichten aan handen en kuiten, en vooral aan de oogballen die pijnlijk wegen wanneer men de oogleden sluit en nog pijnlijker wanneer men ze wil openhouden. Er gebeurt allerlei met het organisme. Bepaalde vlakken gaan aan het trillen en andere vezels koeken samen tot harde ballen. De ademhaling zoekt naar een regelmatig tempo. Slechts wanneer de eerste verdoving geweken is, vindt men dat trager ademtempo waaraan men een slapend persoon herkent; of wijkt de verdoving juist omdat de ademhaling dit stadium van rust veroverd heeft op de chaotische, ontmantelende, parasitaire zuren van de vermoeidheid? Men kan op die manier doordringen tot de grens van de slaap en zelfs de indruk hebben een ogenblik ingeslapen te zijn geweest. Maar daar de vermoeidheid als totaliteit dan reeds doorgebeten is en zich nu over het lichaam in bepaalde organen terugtrekt om daar heviger te schijnen dan zoëven, herneemt ook de geest zijn werkzaamheden. Men stelt allerlei pijncentra vast, maar men hoort ook reeds flarden van gesprekken of men volgt de lijn van een melodie die langs de radio in de kamer is komen zweven. Nog enkele ogenblikken en men voelt zich zalig moe, dit is nog voldoende moe om geen vin te verroeren, maar toch is men reeds in zoverre opgekikkerd dat de geest zijn nerveus spel van combinaties kan spelen en het bewustzijn weet dat de moeite het ebgetij heeft aangevangen. Het is ongelukkig, dat men het dan niet laten kan een sigaret op te steken, | |
[pagina 46]
| |
want daarmee loopt men toch het gevaar dat het hart opnieuw een ander ritme krijgt, uw op. Zij cirkelen in het bloed. Zij dwingend, hij accidenteel. Is het een voorrecht van de mens onmogelijkheden te dromen? Dit zou meteen betekenen dat hem ook de genezing door het ontwaken gegeven is.
Er is dan ook nog dat gebaar: de rechterhand zoekt onder het hemd op de linkerschouder haar weg; de vingertoppen speuren naar kleine oneffenheden: vetbolletjes, zweertjes, dingen zonder naam; de nagel van de middenvinger raspt de huid en brengt de buit onder de ogen, die door de nagel van de duim wordt weggekatapulteerd.
U kent zeker de vermoeidheid die - zoals een orkaan op een zonnige middag opsteekt - het lichaam in zijn geheel overvalt, zodat men zich alleen nog in een zetel kan neergooien om dan in een soort van verdoving te geraken. Er hangen gewichten aan handen en kuiten, en vooral aan de oogballen die pijnlijk wegen wanneer men de oogleden sluit en nog pijnlijker wanneer men ze wil openhouden. Er gebeurt allerlei met het organisme. Bepaalde vlakken gaan aan het trillen en andere vezels koeken samen tot harde ballen. De ademhaling zoekt naar een regelmatig tempo. Slechts wanneer de eerste verdoving geweken is, vindt men dat trager ademtempo waaraan men een slapend persoon herkent; of wijkt de verdoving juist omdat de ademhaling dit stadium van rust veroverd heeft op de chaotische, ontmantelende, parasitaire zuren van de vermoeidheid? Men kan op die manier doordringen tot de grens van de slaap en zelfs de indruk hebben een ogenblik ingeslapen te zijn geweest. Maar daar de vermoeidheid als totaliteit dan reeds doorgebeten is en zich nu over het lichaam in bepaalde organen terugtrekt om daar heviger te schijnen dan zoëven, herneemt ook de geest zijn werkzaamheden. Men stelt allerlei pijncentra vast, maar men hoort ook reeds flarden van gesprekken of men volgt de lijn van een melodie die langs de radio in de kamer is komen zweven. Nog enkele ogenblikken en men voelt zich zalig moe, dit is nog voldoende moe om geen vin te verroeren, maar toch is men reeds in zoverre opgekikkerd dat de geest zijn nerveus spel van combinaties kan spelen en het bewustzijn weet dat de moeite het ebgetij heeft aangevangen. Het is ongelukkig, dat men het dan niet laten kan een sigaret op te steken, het nerveuze ritme van de gewone werkdag, waardoor alle gevoelens en fenomenen de gewone, bekende loop nemen. Men staat weldra op en doet opnieuw zinloze dingen.
De hoofdpijn heeft meerdere varianten. Soms hangt zij als een gewicht ter plaatse, soms beweegt zij traag alsof dit gewicht aan een lange koord wordt opgehangen en door een kracht urenlang in zwaai gehouden. Maar ook dit is nog de soliede, vaste hoofdpijn die zichzelf blijft en die men hierdoor na enkele uren kan vergeten. Zij heeft haar bestaan vrij onafhankelijk van het menselijke, zodat het niet juist te bepalen is wanneer zij verdwijnt. Men stelt vast: de hoofdpijn is er niet meer, maar het heeft geen zin om te trachten dit verlies nader te bepalen. Het zijn niet de kwaadaardigste dingen in het bestaan die zich sterk laten begrenzen en eraan houden een eigen leven te leiden. Gevaarlijker, omdat zij zich niet laat vatten, bepalen en rangschikken, blijkt de weke hoofdpijn die als een gevederde bal zacht ergens tegenbotst, verdwijnt en een weinig later langs een andere zijde komt aanrollen. Men heeft de indruk dat deze pijn intenser en subtieler leeft dan de vorige, dus delicater en ingewikkelder gebouwd is en een gift in zich draagt dat minder rechtlijnig werkt. En dan nog, de verende hoofdpijn heeft varianten zoals de colloïdale pijn die in het hoofd een been overspoelt als een vloeistof, daarna langzaam stolt en het omspande orgaan zal vermorzelen. Dit proces gaat gepaard met grote temperatuurwisselingen in het hoofd en kan vergeleken worden met de vernietigende werking van hitte en koude op rotsen in woestijnen. Indien de colloïdale hoofdpijn in haar oorspronkelijke, rekbare toestand blijft en aan de organen plakt als de chester aan de spaghetti, is de dag vergiftigd. De draad van elk uur ligt bezaaid met knopen en lussen die verwarren, vertraging in het werk veroorzaken en de geest afmatten. In dat geval blijft er maar één oplossing: de verdoving van de geest, het opgelost worden in de slaap. De tijd grijpt genezend in. Of beter, men hoopt voor het inslapen dat de tijd genezend zal ingrijpen. Men weigert immers de gedachte dat de colloïdale hoofdpijn een vaste situatie in het bestaan zou worden. De mens zit toch nog proppensvol illusie. Gor Nameg onderbrak de lectuur en keek koning Piejotr aan. Maar de grote minuscuul, die de onderbreking had voelen naderen, keek een andere richting uit. Hierdoor ontsnapten beiden aan een zeker gevoel van wrevel, dat hen telkens beving, wanneer zij na lectuur van een fragment uit Namegs dissertatie elkaars blik niet vluchtten.
Soms valt het lichaam uiteen in een reeks van centra, sterrenbeelden die, alhoewel zij alle in eenzelfde kosmos baden, elkaar minder beïnvloeden dan de beschouwende geest vermoedt. Dan wordt het duidelijk van welke diverse zijden de onttakeling de mens bedreigt en hoe zwak de coördinatiemogelijkheden van het zenuwstelsel zijn. Men kan deze voorstellingen ook omdraaien en besluiten dat in acht genomen de voortdurende bedreiging met verwoesting het coördinatievermogen van het zenuwstelsel en de wil zeer groot moeten zijn, daar het menselijk lichaam anders dadelijk in een aantal op zichzelf roterende planeten zou openbarsten. En dit gebeurt niet tenzij sporadisch en fragmentair, wanneer reusachtige tumors zich opwerpen of ontstekingen kraters invreten. En meestal ziet men alleen een of ander orgaan dat atrofieert, vermoeid of versleten is en uitvalt zoals een ster dooft.
Er is een pianist in de ether. Hij tracht met nadruk iets te betogen. Zijn handen argumenteren. Zij maken geen ogenblik muziek. Zij vullen de ijlte tussen de muren en mijn nek, tussen mijn handen en het tafelblad waarop het glas staat, tussen mijn ogen en het schilderij van Permeke aan de muur tegenover mij. De avond valt te traag. Een harig dier dat zich langzaam uitstrekt, zich gans plat legt en breed wordt, aan | |
[pagina 47]
| |
volume verliest zoals een vacht naast het bed op de vloer. Maar het gebeurt te traag. Het verplettert niet. Het nadert. Ik weet dat het nadert en word niet eens gehinderd bij het roken van mijn sigaret. Sonate voor piano in fa mineur, opus 5, door Johannes Brahms. De pianist is verdwenen. Hij heeft mij overtuigd van zijn sterke, getrainde handen. Een bende achter elkaar hollende violisten zijn hem opgevolgd. Zij zijn zeer hinderlijk. Ik kan hen onderbreken, buiten de kamer houden. Het vraagt maar een handbeweging. Ik kom er niet toe. Zij vullen de zak van de avond met zagemeel. Zodra hij vol is, kan ik hem dichtsnoeren, afbinden en bij de andere plaatsen. Ik kan ook veronderstellen dat hij vol is. Ik draai het uurwerk anderhalf uur vooruit en begin aan het ritueel van het naar bed gaan. Dat is aangenaam. Het tanden poetsen en het wateren doe ik nauwgezet. Vooral het wateren 's morgens en 'savonds om zo weinig mogelijk bezinksel in de blaas te laten. Rudolf Baumgartner gaat nu een solo strijken. Goede nacht, Baumgartner.
Als intermezzo nog even een vraag: wat wil je, Gor Nameg? - Ik werk graag met materiaal dat niet wegsmelt in de hand als een sneeuwbal. Antwoorden op vragen van die aard zijn fragmentair. Dat is goed. Zij zijn ook accidenteel. Dat is hinderlijk en ondermijnend. De vraag roept een associatieketting op. Concrete details. Maar welke waarde heeft deze reeks? Wordt morgen nog dezelfde ketting gevormd? Wisselen de schakels niet van plaats met het moment? De vraag wordt gemakkelijker te beantwoorden, indien het begrenzende nu eraan toegevoegd wordt. Wat wil je nu, Gor Nameg? Nadruk op nu. Dit is een gebied waarin het Engels de progressive form gebruikt. Ten hoogste nabije toekomst. Hierdoor wordt het antwoord de richting uit geduwd van die mogelijkheden waarin wij het meest beperkt, het sterkst nu zijn. NI. de lichamelijke, de animale. Het dier kent ongeveer geen verleden of toekomst. Het leeft nu. Hoe dierlijker ik de vraag beantwoord, des te raker. Het is nu 21 h 30' voorbij. Ik wil nu naar bed.
Ontwerp van karakter tijdens het uitstrekken van de ledematen tussen de koele lakens: hij was zeer hoogmoedig. Daarom geloofde hij diep in god. Het was de enige waarvoor hij zich kon buigen zonder zichzelf te kleineren. Eigenlijk was hij ervan overtuigd dat god er alleen was om hem de gelegenheid tot buigen te geven.
P.S. Von Pfandl houdt de platte sigaret tussen midden- en ringvinger. Men ziet nooit waar hij de asse aftipt. ‘Het zijn sigaretten zonder asse’, zegt hij gecharmeerd. ‘Zij smaken naar selderijzout’, antwoordt Nameg die aan von Pfandl geen galante afwijkingen gunt. Maar de Duitser kijkt onbepaald in de verte over het meer en reageert niet op de giftige pijltjes van de muzikant. Het is niet moeilijk om hem uit de weg te ruimen, denkt Nameg, Dagoelash zou het kunnen. Ik ook. Misschien. Maar zonder pret dan. Dagoelash ligt op het dak van het bergingshokje. Ik weet niet hoelang hij daar reeds ligt, uitgestrekt op de rug. Soms kijkt hij in het azuur van de hemel. Dan zie ik ook het azuur van de hemel, want soms schijnt het mij toe dat ikzelf Dagoelash ben die daar op de rug in het azuur van de hemel ligt te kijken, maar een ogenblik later ben ik toch voldoende van hem verwijderd om al zijn gebaren ongezien te kunnen bespieden. (Er is geen mens die begrijpen kan wat Dagoelash en von Pfandl hier komen zoeken. De onsterfelijkheidsgedachte is bepaald hinderlijk en werkt aanstekelijk.)
Dit is dan het hoofdwerk, omdat het in de ledigste ogenblikken als volkomen bijzaak zijn gezicht kreeg. Het is verkleumd. Het lijdt aan beenderwoekering ten gevolge van een of ander strontiumisotoop. Het leeft echter, want het is gegroeid, het voert zijn twijfelachtig organisch of anorganisch bestaan. Maar ik garandeer u, ik heb het gemeten. Paarden worden in de muil gekeken en op de tanden geklopt, slangen vervellen, bomen | |
[pagina 48]
| |
krijgen ringen, kleuters keurt men in verhouding tot een tafelpoot of de laden van een kast, en grotere kinderen plaatst men tegen een muur en zij krijgen een streep op het behang met de centimeters erbij. Penissen en vagina's werden door Chesser in duim berekend, maar voor de axolotl werd geen eenheid gevonden. Hij leeft zijn axioma stipt na; hij blijft in larvaire, onvolgroeide toestand. Hij is immers een normale axolotl. Hij is fragment gedoemd. 1/x dus. Zijn ademhaling zijn de personages: Gor Nameg, Ananas, de zeventienjarige Sakina, de kalkstudent, het sprokke meisje, het snotgordijn van de crustacea, en misschien - waarde Piejotr - heb ik nog iemand vergeten. Maar de axolotl is ook axolotl zonder ademhaling op papier. Hypothetisch toch. 11/60-11/61 |
|