Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
1e deelEerste tafereel(Te lande. Een boom met een strop erin. Tegen de boom staat een ladder. Tijd: even voor zonsopgang.)
Egus:
Glorierijk voor patrijzen, leeuweriken en kwikstaarten zal ik hangen in deze boomkruin, ik, vogel van het hoogstvliegende soort. Wanneer het zwarte ooglid van de nacht de oranjeappel van de morgen ontbloot, zal mijn geest dauw zijn met de dauw, wind met de wind, en bladgroen in de nerven.
Mac:
Er blijft nog tijd om u te bedenken, meester Egus.
Egus:
Bedenken? Waarvoor aanzie je mij, Mac, voor een lafaard? Ik heb dit leven in al zijn oorzaken en gevolgen uitgedacht, en wil het besluiten zoals het mij betaamt. Geen duisternis kan mij aan mijn eigen oog onttrekken. - Maak je geen zorgen om mij, Mac. Straks wordt jouw Egus ingezeept door de regen en geschoren door de wind, tot op het bot. Nooit heeft wijsheid zachter haar vingers van mijn schedel opgeheven, nooit was ik minder gek te geloven in wijsheid. Ik heb het verstand overwonnen. Mij blijft slechts de ultieme daad: de zelfvernietiging.
Mac:
U bent vastbesloten? U maakt er een einde aan?
Egus:
Ja, ik maak het einde af.
Mac:
Dan is het ogenblik voor uw afscheidswoord gekomen. Met mij luistert deze eeuw naar het verscheiden van een edel mens, een menselijk mens.
Egus:
Ik ben klaar zoals altijd, want elk woord is steeds mijn laatste geweest.
Mac:
Ik luister.
Egus:
A B C,
de kat gaat mee,
de hond blijft thuis.
Piep zegt de muis
in het schotelhuis.
Mac:
Is dat alles?
Egus:
Is het niet genoeg? Wat wil je meer? Het testament van Egus, de zachtmoedige, gesproken tot een generatie van wankelmoedigen, die het wagen in leven te blijven? Hoe zou het hen ontroeren, Mac, indien ze mij hier zagen. Maar ik wil geen tranen, en ik wil geen medeleven. Ik wil hangen, enkel en alleen.
Mac:
En voor mij, die u al die jaren volgde, heeft u voor mij geen woord?
Egus:
Hoeveel woorden wil je? Veel?: koop je een woordenboek. Weinig?: zwijgen zegt duizendmaal meer. Waarom zou ik nog woorden spreken tot jou, die mij zo goed kent? Een vlam heeft zich gevoed aan ons beider adems, mijn vriend; onze harten waren verbonden door een onzichtbare snaar, die trilde | |
[pagina 37]
| |
wanneer één van ons ook maar de geringste inwendige beroering doorstond. En we hebben elkaar omklemd en het merg uit elkaars pijpen gezogen in een voortdurende extase. Hier staan we dan, merkbaar licht en mergeloos op dit uur.
Mac:
Ik beef.
Egus:
Strek je handen voor je uit.
Mac:
(doet dit)
Als een slaapwandelaar.
Egus:
Hef je hoofd met de kin vooruit.
Mac:
Als een idioot, of een dromer, of een sferendronken dichter.
Egus:
Hef je linkerbeen.
Mac:
Ik waggel als een onevenwichtige; als een los steentje dreig ik te vallen en over deze aarde aan het rollen te gaan.
Egus:
Dat alles, gemengd met pijn en vrees voor de anderen, is het bestaan van de mens.
Mac:
Dank u, meester.
Egus:
(slaat Mac)
Wat zeg je?
Mac:
Dank u zeer, meester.
Egus:
Wanneer je mij hebt zien trekkebekken met de zon tussen die takken, en wanneer ik voor de laatste keer de draad van dit leven heb trachten te happen, maar er niet in gelukte, dan ben je mijn leerling niet meer, Mac.
Mac:
Wat zal ik dan zijn?
Egus:
Geen meester. Laat nooit toe dat iemand je meester noeme, noch vader. Of mijn geest zal je bespoken, en de vogels van dit veld zullen jou mijn zoet vlees brengen in hun bek, en het voor je voeten uitspuwen, opdat je nooit zoudt vergeten wat ik je thans gezegd heb.
Mac:
U heeft mij geleerd niets te weten. Hoe zou ik dan iets kunnen vergeten? Hoe zou ik dan iets niet kunnen vergeten?
Egus:
We zijn ermee vergroeid, mijn waarde Mac, inniger dan de navel met onze buik, want zelfs de navel heeft zijn voortbestaan te danken aan onze herinnering. Zolang we niet onze navel vergeten kunnen -
Mac:
Zullen we niet van onszelf bevrijd zijn.
Egus:
(slaat hem)
Wat zeg je?
Mac:
Dank u, meester.
Egus:
Waarom heb ik jou geslagen, Mac?
Mac:
Omdat ik zelfs uw lessen niet kan vergeten.
Egus:
(slaat hem)
Wat zeg je?
Mac:
....
Egus:
Waarom heb ik je geslagen, Mac?
Mac:
Ik en Jantje zaten in het mandje. Jantje riep: ik ben het niet.
Egus:
Goed zo, Mac. Blijgemoed zal ik van jou afscheid nemen, in de vergetende weet dat mijn leven niet tevergeefs was. - De ladder. (Mac houdt hem de ladder voor.)
Eigenaardig dat de nacht vandaag zolang duurt, vind je niet? De sterren schijnen geen afscheid te kunnen nemen van ons.
Mac:
(als in extase)
Ik ben alle nachten en alle duur vergeten. Ik ben vergeten dat u mijn meester bent. Ik ben vergeten dat ik moet vergeten. Ik vergeet dat ik vergeet. Ik wordt een scheurend vlies, een brekende ruit. Mijn longen puilen mijn lichaam uit en ik ontplof zo zachtjes vanbinnen, alsof ik nooit voorheen van vlees en bloed was. Ik ben nog slechts één enkele | |
[pagina 38]
| |
gedachte, die zichzelf vergeet... Licht de ruimte! Aaaah!... (Hij zakt in elkaar.)
Egus:
Mac! Mac! Wat overkomt je? (Hij strompelt van de ladder.)
Mac... Hoor je mij nog?... Dit was de bedoeling niet.
(Duister.)
| |
Tweede tafereel(Ochtend. Een landelijk pad.)
Daans:
(wandelend, zingt)
Er sliep eens een meisje in het zand,
dat meisje had geen vaderland,
dat meisje had geen moederhuis,
dat meisje was niet kuis. Trala.
Clery:
(per fiets, geeuwend, rijdt op Daans in. Clery valt.)
Aauw!
Daans:
Goeie morgen.
Clery:
(steeds geeuwend)
Goeie morgen. - Ik ben gevallen.
Daans:
Ik bijna, maar niet helemaal.
Clery:
Dat gebeurt u ook nog wel, een of andere keer. Reken er op.
Daans:
Bent u boos?
Clery:
Boos? waarom zou ik boos zijn? Ik val om van de vaak, dat is alles.
Daans:
Juist. Eigenlijk was de botsing niet mijn schuld. U bent op mij ingereden.
Clery:
Heeft dat zoveel belang, mijnheer?
Daans:
Nee, maar u kon het wel eens belangrijk vinden. U schijnt echter helemaal geen snibbig karakter te hebben.
Clery:
's Morgens duurt het nogal voor ik mijn karakter vind, voor ik in mijn eigen lichaam terecht ben. Is dat niet zonderling?
Daans:
Uiterst zonderling. U schijnt mij een geval van lichamelijke schizofrenie.
Clery:
Is Clarisse in de buurt?
Daans:
Niemand is in de buurt voor zover ik zie. Wij zijn helemaal te lande en alleen. Zoekt u uw dame?
Clery:
Dame?! - Nee, zij vindt me wei zonder dat ik haar zoek. Is mijn broek erg gescheurd?
Daans:
(onderzoekt de broek van Clery, die niet verroert)
Een beetje bestoft, maar niet gescheurd.
Daans:
Mijn vest?
Clery:
Idem.
Clery:
Goed. Alles bij mekaar werd het een meevaller. Gewoonlijk ben ik er erger aan toe.
Daans:
Overkomt u dit meermaals?
Clery:
O ja. Ik zou u kunnen vertellen van de keer dat ik midden in een kudde koeien terecht kwam; en van de keer dat ik in de gracht tuimelde met een dame op jaren. Voor mij werd vallen een gewoonte. Clarisse stuift altijd op, omdat er negen keren op de tien iets aan mijn broek hapert. Ziet u haar nog niet?
Daans:
Niets of niemand te zien.
Clery:
Zou haar iets overkomen zijn? Dan ware het mijn beurt om te lachen. Ik wou ook wel eens lachen, na al die jaren.
Daans:
Verwacht U een Clarisse?
Clery:
Natuurlijk. Anders loopt zij altijd honderd meter achter mij aan om mij op te rapen. Eigenlijk pleit dat voor haar bekommernis om mij, maar ik vind het vernederend elke morgen te worden opgeraapt en bemoederd door Clarisse. | |
[pagina 39]
| |
Daans:
Elke morgen?
Clery:
Ook wel eens 's avonds. - O mijnheer, denk niet dat ik de vallende ziekte heb, of iets in die zin. Ik ben zo gezond als een jong bliekje, wanneer ik wakker ben. Maar ik ontwaak zo moeilijk, en ik slaap zo gauw weer in. Indien u doorgelopen was, lag ik hier reeds in het zand te snurken als een varken. Echt, mijnheer, ik voel mij varkens wanneer ik snurk. Het is ellendig. (geeuw-eeuw-eeuw)
Daans:
Staat u toe dat ik u recht help?
Clery:
Zonder bijbedoeling? U laat mij niet opzettelijk weer vallen?
Daans:
Natuurlijk niet. Wie ben ik wel?!
Clery:
Ik ken u niet.
Daans:
Mijn naam is Bernard Daans, volksvertegenwoordiger.
Clery:
Goede morgen. Mijn naam is -
Vrouwenstem:
Anatol! Anatol!
Clery:
- Clery. En straks ziet u Clarisse, familienaam verzwonden in de duisternis van donkere kamers. Help mij recht, mijnheer de volksvertegenwoordiger.
Daans:
Tot uw dienst altijd bereid!
Vrouwenstem:
Anatol!
Clery:
(komt recht)
Eindelijk zal ik haar op een waarlijk waardige wijze kunnen begroeten. (Clarisse op)
Clery:
Wat scheelt eraan, Clarisse? (geeuw-eeuw)
(Hij dreigt weer te vallen, maar Daans houdt hem stevig vast.)
Clarisse:
Anatol!?
Clery:
En toch is het waar! Ik ben een man!! en ik ben een man! en ik ben een man... Nietwaar, mijnheer de volksvertegenwoordiger? Mijn ruggegraat staat kaarsrecht als een tak in mijn lichaam.
Clarisse:
Volksvertegenwoordiger? U, mijnheer?
Daans:
Jawel, bij de gratie van het volk, en met de toestemming van de koning, om u te dienen, mevrouw, en uw echtgenoot te steunen.
Clarisse:
Mijn echtgenoot? Mijnheer! Ik ben ongehuwd op de burgerlijke stand, en vooralsnog ongebonden elders. Ik ben in alle opzichten een vrije burgerin en verdien mijn brood op bekoorlijke wijze.
Daans:
Het spijt mij echt, mevrouw, maar mijnheer hier -
Clery:
Niet zeggen! niet zeggen!
Daans:
sprak over u op een toon alsof het over zijn vrouw ging, en dus dacht ik -
Clarisse:
Zo, Anatol. - Wel, zal ik nu eens iets zeggen, mijnheer de volksvertegenwoordiger? Mijnheer hier - ... Bah, mijnheer - geen prik is hij waard. Slaapwel! En goeie dag! (af)
(op)
En denk niet dat ik nog ooit de moeite zal doen achter jou aan te lopen, al betaal je nog dubbel zoveel.
(af)
Clery:
Clarisse! Clarisse!
Daans:
Zo. Ik begrijp. Dat is het dus. Onevenwichtig zedelijk evenwicht.
Clery:
Begrijpt u iets? Meent u iets begrepen te hebben? Denkt u, omdat u volksvertegenwoordiger bent, dat u zoiets kunt begrijpen? Clarisse is de moeder die ik mij als kind droomde, de vrouw die ik mij als man droomde, de droom die ik mij wakker droomde. Alles is zij voor mij, en zoiets meent u te kunnen begrijpen. Ik betaal haar niet om met haar naar bed te gaan, maar opdat zij mij zou komen oprapen, opdat ik dan tenminste haar gezicht van dichtbij zou zien. Maar zoiets kunt u niet begrijpen. - Denkt u, omdat u volksvertegenwoordiger bent, dat u het recht heeft mij in het stof te vloeren?
Daans:
Maar mijnheer! | |
[pagina 40]
| |
Clery:
Zoiets gaat boven zijn hout!
Daans:
Maar ik -
Clery:
Droom ik? Slaap ik? Ben ik wakker? Clarisse! (Hij loopt haar een paar stappen achterna.)
Clarisse, mijn zoete, lieve -
(Hij zet zich te wenen.)
Zij is weg.
Daans:
Het spijt mij. Het spijt mij oprecht. Ik zie niet heel duidelijk wat er aan de hand is, maar ik vermoed dat er zich in uw binnenste een neurotisch getint drama afspeelt. Echter: waar het volk lijdt, lijden zijn leiders!
Clery:
(echo)
Waar het volk rijdt, rijden zijn leiders.
Daans:
Ik betuig u mijn medeleven, mijnheer. Ik moet die kant uit. Maar, indien nodig, kan ik u ook in tegenovergestelde richting vergezellen. Misschien is dat zelfs veiliger. Ik kan uw aandacht wakker houden voor mogelijke obstakels.
Clery:
Zijn alle volksvertegenwoordigers zo vriendelijk?
Daans:
Onze vriendschap is publiek.
Clery:
En tegenover iedereen?
Daans:
Zeker, maar tegenover niemand in het bijzonder.
Clery:
Waarom wilt u dan meelopen met mij in het bijzonder? Ik ben een eerste persoon enkelvoud, weet u, burger en demokraat tot in de liezen. En, zoals u komt op te merken, kunnen er in mij veel, veel dingen omgaan waar niemand iets zou van vermoeden. Ik ben in staat tot edele gevoelens wanneer ze mij overweldigen, - zelfs de liefde is mij niet onbekend.
Daans:
(niet geïnteresseerd)
Echt waar?
Clery:
Echt waar. Ik heb zo mijn eigen ideetje over de vrouw. Ziet u: de perversiteit is een afwijking van het normale.
Daans:
Jammer, mijnheer, maar uw persoonlijke ideeën interesseren mij niet in het minst, voor zover ze de mijne en die van het koninkrijk niet kruisen (zoals dit hier gebeurd is, want anders had ik mij niet zolang opgehouden). Mijn tijd en mijn diensten zijn te kostbaar. En indien ik u vergezel - wat niet onmogelijk is - zie ik onze gemeenschappelijke opgang in een breed perspectief. U kunt de oorzaak zijn van de val van meerderen. Die meerderen interesseren mij, maar niet u als eerste persoon enkelvoud. Ik hoop dat u mijn standpunt begrijpt en bijtreedt.
Clery:
Denkt u altijd? Denkt u altijd... breed?
Daans:
Altijd. U ziet aan mijn bril dat ik een en al verstand ben. Zoals de kuiten voor de conditie van de voetballer, is de bril voor mij het teken van mijn intellectuele, en aldus menselijke conditie.
Clery:
De hemel zij dank (geeuw)
dat ons volk door zulke vertegenwoordigers
(geeuw)
vertegenwoordigd wordt
(geeuw).
Daans:
Vooruit, Anatol Clery, de dag en de maatschappij verwachten u. Dank zij deze, mijn morgenwandeling, voel ik mij fris en fit genoeg om mij nog een dagje langer te verzoenen met het driepartijenstelsel en het koningschap.
Clery:
Help mij op mijn fiets, meer vraag ik niet voor het ogenblik. (Daans helpt hem op zijn fiets, en duwt hem met een loopje af.)
Daans:
Goede moed, Anabasis Clery! Binnen vijf uur is het middag! Er sliep eens een meisje in het zand. Dat meisje had geen vaderland. Dat meisje had geen moederhuis - (Luide geeuw van de onzichtbare Clery. Wanhopig getromp van een auto, remmen, en geknars van ijzer.)
Clery! Anatol! - | |
[pagina 41]
| |
(Hoedje-af-houding)
Wij, de getuigen van geboorte en dood...
(Duister)
| |
Derde tafereel(Achter het huis van Clarisse.
Zij is haar was aan het ophangen, bijna dansend in haar passen op muziek uit een draagbaar radiootje.)
Clarisse:
La-!ala-lala djing. La-!ala-lala djing.
Speaker:
Dames en heren, dit was onze vrolijke morgen zonder zorgen. Gelieve thans te luisteren naar een herhaling van de bijzonderste punten uit het ochtendnieuws. Weerbericht, medegedeeld door het koninklijk weerkundig instituut te Ukkel. Bewolkt... opklaringen... heldere hemel... temperatuur... (De stem van de speaker wordt als het ware onderdrukt door deze van Clery, die ook uit het radiootje schijnt te komen. Tussendoor blijft hoorbaar: Bizerte... Kroetsjew... Bourguiba... Berlijn... Kennedy... Kernproeven... Katanga.. Hammarskjöld... U.N.O.... De Gaulle...)
Stem v. Clery:
Clarisse!... Clarisse!!... Mijn been. Ik sterf, Clarisse!
Clarisse:
Clery! Roep je mij? Waar ben je?! Roep je mij, Clery?! (Het hoofd van Tommyboy verschijnt tussen twee natte lakens.)
Tommy:
(spreekt met een zware r)
Ik hier, madam. Goeie dag, madam.
Clarisse:
(bekijkt hem verstomd)
Tommy:
Niet schrikken, madam. Ik maar een neger.
Clarisse:
Een neger!
Tommy:
Ja, kijk maar, ik zwart. Negers zwart, madam.
Clarisse:
Weg! Oest! Allez!
Tommy:
Negers zwart, maar geen honden, madam.
Clarisse:
Maak dat je wegkomt, of - Clery!
Stem v. Clery:
Ik heb zo'n pijn. Men voert mij naar de kliniek, Clarisse. Ik bloed. De ziekenwagen is een bak vol bloed. Ik drijf in dat bloed, Clarisse.
Clarisse:
Aaah! (Met deze langgerekte schreeuw valt zij in zwijm.)
Clarisse:
Dames en heren, dit was een korte herhaling van de bijzonderste punten uit het ochtendnieuws. Luistert nu naar onze vrolijke ochtendklanken, met de orkesten - (Tommyboy komt van tussen de lakens te voorschijn. Hij zet de radio af, en tracht Clarisse tot bewustzijn te brengen met een nat stuk ondergoed.)
Tommy:
Kom, kom, madam, niet zo slapjes. Kom, kom, wakker worden. Zo. Mooi wakker worden. Ik vriendelijke Tommyboy. Ik goede Belgische neger. Ik beetje kultuurneger, die weet te respecteer nette madam.
Clarisse:
(komt stilaan bij)
De zon. De zon steekt mijn ogen blind.
Tommy:
Ja, mooie morgen, mooie zon.
Clarisse:
Je hebt mij nog niet - nee?
Tommy:
Verkracht? Ik verkrachten moeilijk woord vinden. Altijd stamelen bij verkrachten. Daarom niet dikwijls verkrachten zeggen.
Clarisse:
O - Goeie dag dan, vriendelijke neger.
Tommy:
Goeie dag, vriendelijke madam. Ik kunnen helpen? Met was of zo? Zwarte handen, witte lakens. Witte lakens wit in zwarte handen, wanneer eerst zwarte handen wassen.
Clarisse:
Je buik rammelt. Heb je al gegeten?
Tommy:
Twee rapen gegeten.
Clarisse:
Twee rapen? Anders niets? | |
[pagina 42]
| |
Tommy:
Nee. Madam soms kieken hebben?
Clarisse:
Hahaha. Kieken bij ons 's zondags. In de week soepvlees of stoverij.
Tommy:
Ha? Negers in Amerika alle dagen kieken, o, alle dagen.
Clarisse:
Ben jij een Amerikaanse neger?
Tommy:
Nee, helemaal Afrikaans. Maar ik graag naar Amerika bij zwarte broeders. Hier niet goed voor Afrikaanse neger. Neeje. Iedere vrouw denken ik ganse dagen verkrachten. Maar ik geen eten. Met twee rapen moeilijk goed verkrachten. Jij niet denken?
Clarisse:
O, ik - wel ik denk niet aan zo'n dingen, en een beschaafde neger mag daar wel aan denken, maar niet over spreken, net als zijn blanke broeders.
Tommy:
Jij zeer wijs, madam.
Clarisse:
Komplimenten maken kan je ook?
Tommy:
O ja. Alle vrouwen graag horen zij zeer wijs zijn ook wanneer niet wijs. Hah.
Clarisse:
Wie heeft je dat geleerd?
Tommy:
Missionaris. Missionaris Tommyboy alles geleerd, blanke bwanas Tommyboy alles afgeleerd.
Clarisse:
Je hebt honger.
Tommy:
Tommyboy gezwollen buik en magere billen van honger. Daarom blanken Tommyboy nooit willen kiek-kiek.
Clarisse:
Kiek-kiek? Fotograferen, juist.
Tommy:
Ja, fotograferen, kiek-kiek. Maar: Tommyboy goed eten, Tommyboy ferme vent. Madam niet geloven?
Clarisse:
Nee. Ja. Madam niet kunnen schelen. Heet jij Tommyboy?
Tommy:
Si signora. Niet goed zeggen? Si: ja. Signora: madam. Hah.
Clarisse:
Wie heeft je zo genoemd? Tommyboy is geen Franse naam. Andere negers heten Jean-Pierre, of Bicyclette, of Mes-Couilles, of Picasso.
Tommy:
Ik in dienst bij Belgische mijnheer. Die mijnheer vroeger lang in Amerika. Daarom ik heten Tommyboy. Verstaan? Ik internationaal.
Clarisse:
Speel jij tam-tam?
Tommy:
Ik spelen voetbal.
Clarisse:
Geen tam-tam?
Tommy:
Neeje. Wat jij zeggen?
Clarisse:
Ben je wel echt een neger? Tam-tam is - (klopt met haar handen op haar buik)
tam-tam-tam.
Tommy:
Ah, si signora! tam-tam! Ik niet goed verstaan. Dit oor een beetje doof van spelen tam-tam, hele dagen lang. Anders blanken niet voelen zij in Afrika. Ik ook goed kunnen brullen achter rotsen, zo: (brult als een leeuw)
voor blanken in nationaal park. Ambiance zij zeggen. Ik goed kunnen ambiance hé.
(Hij brult nog eens extra hard.)
Clarisse:
Stop! Genoeg! Dadelijk komt gans het dorp toegestroomd.
Tommy:
Dan ik dansen en geld verdienen. Ik geen geld. Jij geld?
Clarisse:
Ben jij wel zo dwaas als je eruit ziet?
Tommy:
O ja, en zeer vriendelijk, madam. Ik was nu doen, en jij mij eieren met spek maken?
Clarisse:
Eieren met spek! Niets meer?
Tommy:
Neeje, genoeg. Ik houden van Vlaamse varkens. Jij wonen alleen, madam?
Clarisse:
Nee.
Tommy:
Niet alleen?
Clarisse:
Nee.
Tommy:
Ah. Twee?
Clarisse:
Ja. | |
[pagina 43]
| |
Tommy:
Drie?
Clarisse:
Ja. En de rest gaat jou niet aan, want je zoudt het toch niet begrijpen.
Tommy:
Ik er nog bij kunnen?
Clarisse:
Denk er niet aan!
Tommy:
Madam geen stal om Tommyboy in te slapen?
Clarisse:
Eh -
Tommy:
Ik proper, zéér proper.
Clarisse:
Ik beloof je niets.
Tommy:
Goeie madam. Andere blanken altijd beloven, maar - (Clarisse is verdwenen. Tommyboy gaat weer naar de radio en zet hem aan.)
Madam! Madam!
Clarisse:
(onzichtbaar)
Wat is er?
Tommy:
Tommyboy was ophangen?
Clarisse:
Goed. Maar voorzichtig!
Tommy:
Madam eieren met spek bakken voor Tommyboy?
Clarisse:
Hoeveel?
Tommy:
Twee is genoeg. Maag nog niet meer kunnen verdragen! Maar ik mijn devoirs doen voor madam! (Al dansend hangt hij een stuk wasgoed aan het koord. Dit glipt uit zijn handen.)
Madam!
Clarisse:
Jaaa?!
Tommy:
Was te nat. Vallen uit Tommyboy's handen.
Clarisse:
(op)
Hou ermee op, onhandige kerel, of ik mag alles herbeginnen.
Tommy:
O nee, madam. Ik vlug leren. Eens goed tonen aan Tommyboy, en ik al de rest doen, van hier tot daar. Ik eten verdienen, veel werken en ferme vent worden, lijk negers in cinema. Dan ik veel geld verdienen en terug komen bij madam. Hah. En Tommyboy beetje trouwen met madam. Jaja.
Clarisse:
Ben jij dan helemaal gek?
Tommy:
Neen, ik slimste van heel Tommyboy's familie. Ik anders allang dood - tatatata - of kapot gestampt. Eindelijk weer goed vechten bij ons in Kongo. Maar Tommyboy te slim geworden, niet meer kunnen vechten. Zo Tommyboy naar België. Hier niet vechten tegen arme neger, hé? Belgique nog niet zo beschaafd als Amerika, hé?
Clarisse:
Hier vechten de blanken niet.
Tommy:
Neeje, madam, maar morgen, o morgen, tatatata-boem!!! Dan Tommyboy weer naar Kongo. In Kongo niet veel negers over om te vechten. In Kongo dan vrede, lang, lang, lang vrede.
Clarisse:
Zeer moedig zie je er niet uit, nu ik je wat beter bekijk.
Tommy:
Moedig? Haha. Niet moedig leven blijven? met twee rapen? hier? Madam denken Tommyboy niet moedig? Tommyboy gezonken in schoenen? (treurig)
Wat madam willen van Tommyboy? Beetje verkrachten? Beetje op smoel slaan?
(Op dit ogenblik verschijnen Egus en Mac. Egus sleept Mac als een logge zak achter zich aan.)
Tommy:
Kijk, madam, Tommyboy niet moedig. (Hij geeft Egus een moker, zodat deze naast Mac neervalt.)
Clarisse:
Stop! Stop verdorie. Jij bent helemaal onnozel! Wat zullen de geburen zeggen.
Tommy:
(glimlachend)
Twee blanken, één slag. Nog eens zien, Madam? Ik niet wisten Tommyboy nog zo ferme vent. (Hij trekt Egus recht en wil er weer op los, maar Clarisse houdt hem met al haar kracht tegen.)
Clarisse:
Nee, stomkop. Je hebt mij voldoende overtuigd!
Tommy:
Stomkop? (pruilend)
Madam niet kontent, Tommyboy stomkop. Ah.
| |
[pagina 44]
| |
(Verdrietig zet hij zich achter de wasmand.)
Egus:
(wordt stilaan weer helder van geest)
Wie ben ik?
Clarisse:
Daar zou ik niet kunnen op antwoorden, mijnheer. Maar in naam van die zotte neger bied ik u mijn hartelijkste verontschuldigingen aan.
Egus:
(betast zijn kin)
Sloeg ik een gek figuur, of heb ik de slag betamelijk ontvangen?
Clarisse:
Nogal.
Egus:
Nogal? Niet heel en al?
Clarisse:
Wie kan zich veroorloven betamelijk op zijn achterste te vallen?
Egus:
Na al die jaren zou ik het moeten kunnen, vrouw. Voor mij betekent dit een nederlaag in het vlees. Alles valt misschien te herbeginnen. Bekijkt u mijn lichaam? Ga niet af op deze vege schijn, vrouw. Vanbinnen huist een sterke geest. Trouwens, na de sensaties die mijn vriend en ik vanmorgen doorstaan hebben, vind ik deze gebeurtenis futiel en van geen waarde. Ik wens u een goede dag. En bedank de neger om mijn weerstand op de proef gesteld te hebben.
Clarisse:
Ik zal het niet nalaten, mijnheer.
(op Mac wijzend)
Scheelt hem iets?
Egus:
Vulgariserend gesproken: hij is geestelijk K.O.
Clarisse:
Samengesmolten zou er met u beiden misschien nog iets te doen zijn.
Egus:
Goeie dag, vrouw. Kom, Mac. (Hij sleept Mac verder.)
Clarisse:
Goeie dag, halve gasten.
(bij Tommyboy)
Wel, waar ben jij gekropen?
Tommy:
Weg, ik weggekropen. Ik blik van madam niet kunnen zien, want ik zeer treurig worden. En wanneer treurig, misschien kwaad, en ik geen pijn willen doen aan madam.
Clarisse:
Begrijp je dan niet, mijn brave Tommyboy, dat je zomaar niet iemand mag neerslaan?
Tommy:
Ja, ik eerst zeggen: attention. Ik vergeten, zo blij madam zien Tommyboy moedig. Pardon, madam, ik vragen pardon.
Clarisse:
Dat volstaat. Straks word ik nog vertederd. En het is niet goed voor mij vertederd te worden.
Tommy:
O madam, goede, brave madam. Kijk naar de zon, naar mooie morgen. Tommyboy zo houden van zon en mooie morgen. Anders Tommyboy triestig in hoekje, lijk kleine zwarte kat, verlangen naar Kongo.
Clarisse:
Genoeg daarmee.
Tommy:
Hier Tommyboy alleen en zwart.
Clarisse:
Genoeg zeg ik je.
Tommy:
Madam kijken hoe zwart Tommyboy. (Hij trekt zijn hemd uit.)
Clarisse:
Houd je kleren aan je lijf!
Tommy:
En niemand vriendelijk. Alleen zon vriendelijk voor mij. Madam zeggen ‘hou je kleren aan lijf’. (snikkend)
Hou kleren aan lijf. Zwarte kleren. Zwart lijf. Tommyboy beter dood.
Clarisse:
(zacht)
Vanwaar kom jij?
Tommy:
Van Kongo.
Clarisse:
Dat weet ik wel. Waar was je gisteren?
Tommy:
(met vaag gebaar)
Daar.
Clarisse:
Daar... Ergens in de verte...
Tommy:
En zwart, met plezierig kroezelkopje.
Clarisse:
(onbewust door zijn haar graaiend)
En zwart, verstoten, arm, hongerig.
Tommy:
(snuift)
Eieren branden.
Clarisse:
(hoort hem niet)
En denken aan kinderen... warme liefde... (Zij leidt hem naarbinnen.)
| |
[pagina 45]
| |
(Egus weer met Mac, die al een beetje te been is.)
Egus:
Eieren, Mac.
Mac:
Ik heb honger, meester. De honger zit in mij te vloeken als een maagzweer.
Egus:
Vermits we besloten nog een dag langer te leven, durf ik honger hebben.
Mac:
Welke dood is de waardigste, meester, de onvrijwillige hongerdood, of de vrijwillige zelfaanslag.
Egus:
Ongetwijfeld de vrijwillige zelfaanslag. Want zelfs de dieren kunnen een onvrijwillige hongerdood sterven.
Mac:
Ergo: schooien we een boterham en een gebakken ei. Anders sterven we binnen het uur een onwaardige, onvrijwillige hongerdood.
Egus:
Het ware ook mogelijk dadelijk, voor dit uur ten einde is, ons leven af te grendelen.
Mac:
Welke dood is de waardigste, meester, de volbewuste of de halfbewuste?
Egus:
Ongetwijfeld de volbewuste, mijn zoon.
Mac:
Ergo: schooien we een boterham en een gebakken ei, want mijn geest labbekakt van de honger.
Egus:
Zijn er nog andere argumenten, Mac?
Mac:
Waarschijnlijk, meester, maar mijn hoofd is hol van de honger, zodat ze mij thans niet te binnen vallen. Ergo -
Egus:
Om beter over de honger na te denken moeten we eerst eten. ledere anti-marxist zou voor ons zijn welgevoede neus ophalen, maar wij snuiven de geur van gebakken eieren met spek.
Mac:
Ik heb honger - honger - (Hij zakt stilletjes in elkaar.)
Egus:
Aangebrand. Maar wat geeft dat voor een wijze?
Mac:
Meester, ik lig languit aan uw voeten. (Duister)
| |
Vierde tafereel(Vooraan links: Clery ligt neer, been in gipsverband, hoofd omwonden, bloedvlekken. Vooraan rechts: Clarisse en Tommyboy eten aan een tafeltje. Achteraan: Mac ligt aan Egus' voeten, en komt onder het spel langzaam bij. Gevan zit bij Clery, misschien op de rand van het bed.
Voorlopig alleen licht op Gevan en Clery. De anderen zijn merkbaar en handelen, maar niet opvallend.)
Gevan:
(stil, voor zichzelf)
Heb je pijn, Clery?
Clery:
Je bent een en al pijn.
Gevan:
Slaap je nog?
Clery:
Neen. De pijn houdt je wakker. Je bent een brandende tondel tussen deze lakens, maar je mag niet schreeuwen, nietwaar?
Gevan:
Waarom zou je niet mogen? Schreeuw je longen uit. Roep om water om deze brand te doven.
Clery:
En om weer de slaap in te glijden, dagenlang, maandenlang? Om voortdurend in te dommelen tot je voor goed inslaapt? Deze pijn is jou een heldere gedachte waard. Sinds IK verongelukte begin JIJ jezelf na te speuren. Je snuffelt in alle hoeken en kanten, je daalt de kelder binnen van je jeugd, en stijgt in de zolder van je verwachtingen,
Gevan:
En heb je al iets gevonden?
Clery:
Bijna niets.
Gevan:
Wat heb je over mij gevonden?
Clery:
Bekijk mij. Mijn knieën bloeden, mijn heup is gescheurd. Bekijk dit week lichaam, betast het desnoods, en je zal jezelf herkennen tot in der | |
[pagina 46]
| |
eeuwigheid.
Gevan:
Genoeg, Clery.
Clery:
Jij hebt mij wakker geroepen. Jij hebt mij uit de verte een draadloos bericht gestuurd en gesmeekt om deze dubbele aanwezigheid. Wil je mij nu verloochenen? Dat kan je tòch niet.
Gevan:
Dubbele aanwezigheid? En die anderen dan? (Hij wijst op Clarisse en de anderen) Ik ben een mens vol volk.
Clery:
(grinnikend)
Ja, wij komen altijd in bende. Je zit vol van ons. Wij klimmen op en neer langs je ruggegraat, slingeren als gibbons tussen je ribben, warmen ons aan je ingewanden. (zacht)
Hahaha! Bekijk me: je ligt te bloeden als een geschoten haas op het asfalt. Goede moed, veel goede moed.
Gevan:
Houd op.
Clery:
Ophouden? Dan zal jij mij moeten verstikken, en dat gaat niet voor mijn wonden korstig geworden zijn. Ten andere, wat baat het? Daarna fiets jij toch weer 's morgens in mijn kleren. Daarna zit toch weer Clarisse achter je aan. De burger wurg je niet, nu niet en nooit.
Gevan:
Ik ben geen burger.
Clery:
Wat ben je dan wel?
Gevan:
Ik bèn niet, niet iets in het bijzonder. Ik word opnieuw in ieder ogenblik.
Clery:
Maar wij zijn! Jij bent ons. Jij bent Egus, Mac, Clarisse, Tommyboy, Daans. (Sarrend gelach van allen in het donker.)
Waar blijft de volksvertegenwoordiger? Daans! Mijnheer de volksvertegenwoordiger Bernard Daans!
Gevan:
Speel je komedie niet verder, Clery. Ik heb je wel door.
Clery:
Zo goed als je denkt? Vergeet de rode worm niet, die ik thans ben. Voel, door de aorta kruip ik naar je haperend hart. Wie zal voorzeggen wat daar dan gebeurt, in dat hart van jou?
Gevan:
Je triomfeert, nietwaar?
Clery:
Triomferen wij, vrienden? Dansen wij in zijn lege zalen? (zelfde gelach)
Luister, waarde vriend en vijand, de muizen dansen.
Gevan:
(grimlachend)
Dansen de muizen? Ja, zolang de kat -
Tommy:
(is opgestaan van tafel en gaat bij Gevan)
De kat! Hahaha! Dag mijnheer kat, hoe maken het de kater en de kleine katkatjes? (Het toneel is thans bijne helemaal verlicht.)
Gevan:
Krepeer, jij, grimmig dier.
Tommy:
Bwana niet houden van zwarte neger. Bwana niet willen zwarte neger herkennen? Madam stilaan houden van arme Tommyboy.
Gevan:
Je spreekt als een kind, in die verwrongen taal. Druk je uit zoals het hoort.
Tommy:
Wat jij willen? Neger goed Vlaams spreken? Neger nooit Vlaamsen Vlaams horen spreken ginder. Zo wat jij willen?
Clery:
Goed, Tommyboy.
Clarisse:
Uitstekend! Onze volksvertegenwoordiger ontbreekt hier nog om jou te loven.
Tommy:
wie weet, misschien Tommyboy nog eens volksvertegenwoordiger. Bij ons veel kapot, tatata. Zo veel nieuwe volksvertegenwoordigers (oef)
nodig. Hah.
(Gelach.)
Gevan:
Spannen jullie dan allemaal samen tegen mij?
Egus:
Wat gewerd er van jou, wanneer wij niet zouden samenspannen... Antwoord.
Mac:
Een voddevel.
Clery:
Aas voor de wormen!
Mac:
Een turbulente geest!!
Egus:
Een levende dode, nietwaar, en niet veel meer. | |
[pagina 47]
| |
Tommy:
(laat zijn accent vallen)
Of wil je dat wij vechten? Dat ik meester Egus nog eens tegen de grond sla?
Egus:
Niet doen, asjeblieft, Tommyboy.
Gevan:
Niet doen.
Tommy:
Wat zeg jij, Clarisse?
Clarisse:
(lui)
Och, voor mijn part laat je het maar liever.
Gevan:
Dank je, Clarisse.
Clarisse:
Maar voor mijn part, als hij er zin in heeft... Tenslotte beschik jij over je eigen lot, min of meer.
Gevan:
Ja. Kijk me aan! Hier sta ik, enkeling en vrij. En ik neem mijn eigen lot op mijn schouders. Ik tart jullie allen - al moest ik duizend doden sterven! (Algemeen gelach.)
(Daans op.)
Daans:
Werd ik geroepen? Ik hoorde een klank die mij vertrouwd toescheen. Wie is die mijnheer Grootspraak?
Clery:
Daar ben je eindelijk, Daans. Snoer hem de muil. Overdonder hem tot zijn oren hem van de kop vallen!
Mac:
Leve Daans, onze volksvertegenwoordiger!
Allen:
Leve Daans! Lang leve Daans, onze volksvertegenwoordiger!!
Daans:
Genoeg, genoeg, vrienden. - O mijn vrienden, hoe kan ik u danken voor het vertrouwen in mij gesteld. Ik zal trachten het niet te beschamen.
Clery:
Vooruit, Daans. Je speech over de toekomstige Vlaamse industrie.
Egus:
Nee, je speech tegen het federalisme!
Mac:
De schending van het schoolpact!
Clarisse:
De verdediging van het koningshuis!
Tommy:
De verantwoording van het beleid in Kongo!
Clery:
De Belgische taak in de N.A.T.O.
Mac:
De administratieve verkwistingen!
Clarisse:
De verhoging van de taksen op de benzine en de sigaretten!
Tommy:
Het rassenprobleem in de kantons Eupen-Malmedy!
Daans:
Vrienden! vrienden, stilte. - Al deze verwachtingen en jullie zucht naar mijn onstelpbare woordenvloed zal ik niet beschamen. Maar, en dit is een opdracht waar ik mij niet kan, noch mag aan onttrekken, gezien de vertegenwoordigende verantwoordelijkheid die onder mijn rug geschoven werd
(ik zeg wel werd)-
Clery:
Wie vertegenwoordig je eigenlijk, Daans?
Daans:
Op dit ogenblik de staat.
Clery:
En anders?
Daans:
Het volk. Daarom werd ik geheten volks-vertegenwoordiger.
Mac:
Vraag: wanneer vertegenwoordig je het volk, en wanneer de staat.
Daans:
Antwoord: wanneer het mij best past.
Egus:
Op voorwaarde dat staat niet identiek is met volk.
Daans:
(klopje op schouder)
Twijfel er niet aan, waarde Egus, twijfel er niet aaan: zij zijn nooit identiek geweest, en zullen het nooit worden. Neem dat van mij aan, want ik bestel in de winkel. Het volk is er maar voor twee dingen nodig: primo -
Mac:
Om jou te kiezen.
Daans:
Zeer juist. En secundo -
Mac:
Om kinderen te kopen.
Daans:
Dat gebeurt nog altijd vanzelf, dus is het voorlopig een tweederangs probleem. Nee, secundo: om de staatsadministratie toe te laten rijkelijk te | |
[pagina 48]
| |
kwisten. De staatsadministratie is een soort nieuwe adel. Binnenkort wordt het plezierjacht van prinses Bibo-aqua-en-Castilia aangekocht door de directeur-generaal van het ministerie van nationale opvoeding (snakt naar adem)
en kuituur. Voilà, ik heb genoeg gewerkt, en ik ga nu rusten.
Tommy:
Halt, Daans. Je had iets bijzonders te doen, zei je.
Daans:
Dat is nog waar ook. Het gaat over hem. (wijst Gevan aan)
Allen:
(ontgoocheld)
Ohhh!
Daans:
Moppert niet, want we gaan een vrolijk, pedagogisch spelletje spelen, dat juist uitgedacht werd door een van de subcommissies waar ik in zetel. - Heidaar!
Gevan:
(afzijdig)
Roep je mij?
Daans:
Kom hier.
Gevan:
Wanneer het mij belieft.
Daans:
Weet je dan nog niet dat het nodeloos is ons te weerstaan? Kom, een plezierig spelletje, en geen foefjes.
Gevan:
Ik ben sterk genoeg om jullie allemaal te weerstaan.
Daans:
Dat meen je niet, brave vent. Kom, kom.
Gevan:
Je kan ze kussen.
Daans:
(bijna zingend, als een kinderrijmpje)
Vriendje, vriendje, ruikt de beer?
Allen:
Gans zijn vacht hangt vol met teer. (sluipen naar Gevan)
Daans:
Slaapt hij wakker, deze rakker? Droomt hij zoet, de honingpakker? Knijpt hem in zijn ruggevel. Doet het gauw en vangt hem snel! (bis)
(Zij grijpen Gevan vast en plaatsen hem midden op scène.)
Ziezo. En blaas nu niet meer te hoog van de toren. Want in mijn stiel heb ik nog vele andere spelletjes geleerd.
Allen:
Nog een! Nog een!
Daans:
Nee. De tijd dringt en mijn chauffeur wacht. Het land heeft mij nodig, en mijn vrouw trappelt reeds ongeduldig om naar haar kapper gevoerd te worden. Zodus: vooruit ermee! (tot Gevan)
Ben jij socialist, C.V.P.-er of liberaal?
Gevan:
Ik leef in afwachting. (Daans spelt hem een 0 op de rug.)
Daans:
Is dat alles? Goed dan. Ben je katholiek, protestant, israëliet of humanist?
Gevan:
Ik zoek een nieuw geloof. (0)
Daans:
Ben je Belg, Waal of Vlaming?
Gevan:
Vlaming. (3)
Daans:
Ben je royalist of republikein?
Gevan:
Ik durf het niet zeggen in publiek. (0)
Daans:
Ben je in staatsdienst of niet?
Gevan:
Tijdens mijn uren in staatsdienst, na mijn uren in afgodendienst. (0)
Daans:
Ben je een intellectueel of niet?
Gevan:
De wijsheid heb ik niet in pacht. (0)
Daans:
Was je zwart of wit onder de oorlog?
Gevan:
Ik zat pas in mijn eerste broek, en kende nog geen kleuren. (0)
Daans:
Zo, nu weten wij tenminste waar we met hem aan toe zijn, nietwaar vrienden? Dit getal zegt meer dan een Röntgenfoto.
Allen:
Knap gevonden! Goed systeem! Hoe duidelijk! En genummerd! Mogelijks wordt iedere burger op die manier uitgerust. Dat zal de sociale omgang vergemakkelijken en veel kopbreken en blunders besparen aan | |
[pagina 49]
| |
iedere evennaaste. Wat denken jullie van het resultaat bij onze waarde vriend en vijand? (Zij monsteren hem.)
Gevan:
Zal ik dan voor de rest van mijn leven aan deze schandpaal gebonden blijven?
Egus:
Pover resultaat. Het enige waar hij zeker van is heeft dan nog niet veel te betekenen, konkreet gezien.
Tommy:
Vlaming! Hij roept een scheldwoord over zijn eigen hoofd!
Gevan:
De schande dale over mij en over mijn kinderen.
Clarisse:
Hij is een vuile existentialist, of ik mag gehangen worden.
Egus:
Wat weet jij van hangen, vrouw.
Mac:
Misschien is hij wel een Freudiaan. Dit soort wordt thans vrij zeldzaam.
Egus:
Zeg, geloof je in de evolutietheorie?
Gevan:
Wie houd je voor de aap?
Daans:
Egus! Als er vragen te stellen zijn, zal ik ze wel stellen.
Egus:
Het spijt mij, mijnheer de volksvertegenwoordiger.
Daans:
Zo, zijn jullie tevreden?
Allen:
Ja!!!
Daans:
Dan ga ik verslag uitbrengen over dit experiment aan de speciale subcommissie, indien deze ondertussen niet met vakantie is. Vrienden, de hoop doet leven! Gezamenlijk schrijden wij naar een nieuwe morgen! De toekomst is aan ons! Want allen hebben gezondigd! (Gejuich. Daans af, als een winnende bokser die de ring verlaat.)
(Het is een ogenblik zeer stil. Allen gaan terug naar hun eerste plaats,
uitgenomen Gevan.)
Gevan:
(versteven)
Zijn jullie tevreden?... Ziet naar mij, allemaal. (stilte)
Je hebt jezelf met dit getal gekroond... Begrijpen jullie dat?... Daans!
Bernard Daans, ik roep je! (Daans sleepvoetend op)
Weet je, Daans, hier hoor je thuis. Je hebt gebruik gemaakt van het enthousiasme van deze onnozelen om jezelf van je cijfers te ontlasten. Je hebt gebruik gemaakt van één onbeheerst ongenblik van mij om mij dit aan te doen. Je hebt mij bevuild, leder cijfer is smeriger dan een handvol slijk.
Daans:
Ik ben niet verantwoordelijk voor jouw ‘onbeheerste’ ogenblikken, zou ik menen.
Gevan:
(radeloos)
Ben ik het? Ben ik het? Jullie leven mij. Ik word door jullie geleefd. (De anderen grommen.)
Gromt niet, ik kan het niet aanhoren! Jullie maken mij radeloos!!
(De anderen spotlachen stilletjes.)
Kom hier, Daans.
(Daans nadert met gebogen hoofd:)
Jij verdraagt dit beter.
(Een voor een spelt Gevan op zijn beurt de cijfers op Daans.)
0 voor de toekomst. 0 voor het geloof. 3 voor die aardgebondene Vlaming. 0 voor de lafheid. 0 voor de tweeslachtigheid. 0 voor het heden. 0 voor het verleden.
Clarisse:
Je hebt één cijfer vergeten, Daans.
Daans:
Als ik het vergeten heb, is dit een teken dat het van ondergeschikt belang was.
Clarisse:
Denk je dat? (Tot Gevan, hem eerst een ogenblik aankijkend.)
En jij, denk jij dat?
Gevan:
(glimlachend)
Beste, behoed de liefde voor cijfers.
Daans:
(opgelucht)
O, dat was het maar. Dank je Clarisse. Ik zal de aandacht van de subcommissie trekken op het invoeren van een ziektecijfer.
Clarisse:
Een ziektecijfer? Durf jij dat een ziekte heten? | |
[pagina 50]
| |
Gevan:
Wat had je anders van Daans verwacht?
Egus:
Daans heeft nochtans gelijk.
Mac:
Ik hoop het!
Tommy:
Daans is gek! (grijpt Daans bij de keel)
Ik knok hem neer! Ik ben vóór de liefde, voor veel, veel en nog meer liefde!
Clarisse:
Bruut! Kan jij je handen nooit thuis houden?
Clery:
Daar gaan ze weer, waarde vriend en vijand. De ogenblikken van ingetogenheid zijn voorbij.
Gevan:
Buiten Daans. En koest jullie!
Tommy:
Hij druipt af. Best maar, want ik werd hem stilaar, beu.
Daans:
(tot Gevan)
Moet ik dit opnemen als een vernedering?
Gevan:
Aanzie het als een ontlasting, waarde Daans.
Daans:
Vergeet nooit dat je mij nog kan nodig hebben.
Gevan:
Ik hoop van niet. Waarvoor zou je denken?
Daans:
(wijst op Tommyboy)
Voor die daar.
Tommy:
Voor mij, oratorische hond?
Daans:
Tot ziens, Clarisse, Egus, Mac, Clery. Wij ontmoeten elkander nog vandaag. - Zelfs de grootspraak heeft haar waarheid, waarde vriend en vijand. (af)
Gevan:
Wat is waarheid anders dan grootspraak?
Egus:
U uit daar een bedenking die mij ten zeerste interesseert. Niet dat ze nog nooit bij mij opkwam (ik sprak ze vanmorgen uit in enigszins andere bewoordingen, is het niet, Mac?), maar als aanknopingspunt voor een discussie schijnt ze mij niet onbenullig.
Gevan:
Word jij nooit moe, Egus? Hoelang zal je mij nog pesten? Schep je er waarlijk genoegen in met jouw wijsvinger in mijn hersenbrei te roeren?
Egus:
Mac, hoor je nu zijn mening over wat de oorzaak van ons ont- en bestaan is?
Mac:
Ik vind zijn woorden meer dan aanstootgevend. Daarbij, wat heeft hij ons te verwijten. (tot Gevan)
Voel je dan jouw gedachten niet trillen in onze strot?
Gevan:
Wat ben jij, dat je mij iets durft te verwijten, zwakkeling? Hoe dikwijls ben jij niet een geestelijke dood gestorven?
Mac:
Hoe dikwijls jij reeds een geestelijke dood gestorven bent? De meester zal je nauwkeurig iedere dag en ieder uur aangeven.
Clarisse:
(terzijde tot Tommyboy)
Daar gaan ze weer, Tommyboy.
Tommy:
Te hoog voor Tommyboy, madam. Arme neger niet kunnen vliegen.
Egus:
Toen je zo eenzaam was, dat het stinkende Leiewater je een geurende wieg toescheen.
Gevan:
Wie heeft me dan gered? Ikzelf, niemand anders dan ikzelf.
Clery:
Juist, uitgedost in mijn grauwe kleren en geeuwend mijn vaak.
Mac:
Verrukkelijke dagen bracht je door tussen vier verrukkelijk brokkelige muren, en met verrukkelijk vervelende mensen.
Gevan:
Het innerlijk avontuur is even meeslepend als een wereldreis.
Clery:
Illusie! Hier ligt een van je innerlijke avonturiers, opgeraapt van de straat. Of zal je deze pijn meeslepend noemen?
Gevan:
O jawel!
Mac:
Masochist! Meester, sla hem, hij verdient het.
Egus:
Inderdaad, mijn zoon. (slaat Mac)
Gevan:
(geslagen)
Ah!
Egus:
Verder. Toen je avond aan avond als in een labyrinth de pisbakken opzocht in ieder café van de stad, en er de verheffende inscripties ontcijferde, na je belaste ziel leeggebraakt te hebben. Toen je avond aan avond dronk, tot je linkerhand je rechter niet meer vond. | |
[pagina 51]
| |
Gevan:
Dat volstaat, Egus. Dra zullen jullie mijn stem aanhoren als die van een meester.
Tommy:
Ik geen blanke bwana meer als meester willen.
Gevan:
Mooipraters! mooipraters! mooipraters! Straks is het middag, en wat hebben jullie uitgevoerd? Jij, Egus, hebt je laten neerslaan, eenmaal door je eigen onmacht bij de boom, en eenmaal door deze dwaze neger. En je gezel, je neerling naar je meent, kan zelfs het zicht van de wereld niet aan. Waar blijft je onthechting, makke Mac? En jij, Clarisse, welke Clarisse heb ik op dit ogenblik voor mij? De moeder? de hoer? de maagd?
Clarisse:
Kies.
Gevan:
Het ogenblik van de keuze is nog niet aangebroken, dat weet je wel.
Tommy:
En ik, bwana? (Gaat in zijn volle lengte achter Gevan staan.)
Wat bwana mij verwijten?
Gevan:
Je bent een beest.
Tommy:
Ja. Tommyboy eieren gegeten. Tommyboy sterk beest. (Slaat Gevan boven op de schedel.)
Gevan:
Eens krijg ik je klein, Tommyboy, vergeet dat niet.
Tommy:
Bwana proberen? (slaat)
Gevan:
Ik krab je je zwarte huid van het lichaam, tot een rauwe vleesklomp bent.
Tommy:
Nu proberen, straks te laat. (Slaat. Gevan zakt in elkaar.)
Bwana zien?
Tommy:
Tommyboy volgende keer nog beter doen. Zo. (schopt Gevan)
Clarisse:
Kalm, Tommyboy, kalmpjes aan. (Leidt hem weg.)
Zo, Tommyboy, wees lief voor madam.
Tommy:
Hahaha, Madam tam-tam met Tommyboy? (Clarisse en Tommyboy af.)
Mac:
Daar ligt hij nu.
Egus:
Hij komt het wel te boven. De tijd is een goede heelmeester.
Mac:
Voelt u enig medelijden, meester?
Egus:
Waarom? Dit lijden is slechts een druppel in de oceaan van de lijdensweg der mensheid. Wie eraan drinkt dreigt vergiftigd te worden, of meegesleurd door de sirenen. De wijze kan zich niet veroorloven zijn verstand te verliezen. Kom, mijn zoon, ons wacht een ander werk. Slechts één gedachte is onze bemoeiing waard. Het is dezelfde die samurais en bedelmonniken, stoïcijnen en epicuriërs heeft bezig gehouden.
Mac:
Ja, de dood. (Egus en Mac af.)
Clery:
Clery?
Gevan:
Jawel?
Clery:
Ik voel je. Ik voel je pijn in al mijn ledematen.
Gevan:
Is deze pijn de rest wel waard?
Gevan:
Misschien. Hoe komt het anders dat ik niet treurig ben? Ik voel mij als een brandende harsfakkel. Mijn vlam is één gezang, één hymne.
Clery:
Je bent nog jong, dat zal het zijn.
Gevan:
Denk je dat? Ik ben niet zo jong, Clery. Dingen uit zeer oude tijden drijven in mij rond als wrakhout.
Clery:
Het is middag. De zon houdt je misschien zo levendig.
Gevan:
De zon. Heilige zon. Heilig leven. EINDE VAN HET EERSTE DEEL
Copyright by Georges van Vrekhem. |
|