Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
pacifistisch dilemmaBRINKMAN: Ondanks alles blijven er een aantal mensen die er af en toe niet in slagen hun vage onrust over de effekten van de voortgezette atoomproeven en -bewapening te verdringen. Een gedeelte van hen gaf daaraan uiting door aan één of meerdere protesttochten deel te nemen. Voor allen wordt de vraag naar de effekten van deze demonstraties langzamerhand bijzonder klemmend; het is nu eenmaal moeilijk steeds door te gaan met wellicht zinoze akties.
CALIS: Het is daarom van belang, dat men zich nauwkeurig afvraagt, wat de doelstellingen van de anti-atoombomakties zijn. Uiteindelijk zijn deze akties natuurlijk gericht op stopzetting van de kernproeven en (in een later stadium) op vernietiging van de atoomwapens. Als inter-mediaire doelen kan men zien: het wakker schudden van de publieke opinie, de doorbreking van het tegenwoordig steeds sterker wordende fatalisme (‘wij wachten maar af...’) en daarmee het appèl tot een voortdurend vernieuwde diskussie over het atoomvraagstuk. Of deze laatste (intermediaire) doelstellingen op het ogenblik ook maar in geringe mate verwezenlijkt worden, is de vraag. Afgezien van de stemmenwinst van de PSP bij de laatste verkiezingen (wat misschien een aanwijzing is, hoewel de kwestie-Nieuw-Guinea hier zonder twijfel vertroebelend gewerkt heeft) en wat beschouwingen in kranten en tijdschriften, lijkt het dat er in dit opzicht een groot indifferentisme bij het publiek bestaat.
BRINKMAN: Effekten van de veronderstelde afwezigheid van effekten zijn vermoedelijk: toename van dit indifferentisme, vermindering van belangstelling voor en deelname aan protesttochten en ten slotte het totale verdwijnen van de anti-atoombombeweging. Hooguit zou hervatting van de Russische proeven, | |
[pagina 53]
| |
paradoxaal genoeg, een tijdelijke intensivering van de belangstelling kunnen bewerkstelligen, vermoedelijk opnieuw gevolgd door een al te snel en gevaarlijk vergeten. Ook als onverwacht zou blijken, dat de intermediaire doelstellingen min of meer gerealiseerd worden, is het de vraag of met de tot nu toe gebruikte middelen - protesttochten en soms ‘zitten’ - de gestelde einddoelen te bereiken zijn. Daarmee is tegelijkertijd de vraag gesteld naar noodzaak en mogelijkheid van revisie der bestaande èn invoering van nieuwe middelen. De protesttochten moeten de aandacht trekken. Maar op last van de politie moet de tocht onopvallend door de minst drukke straten worden geleid. Op last van de burgemeester moeten een aantal leuzen uit de stoet verwijderd worden. Er mag wèl tegen de Russische, maar niet tegen de Amerikaanse kernproeven gedemonstreerd worden. Het dagelijks bestuur van het ‘Comité 1962 voor de vrede’ onderwerpt zich - al dan niet terecht - aan deze maatregelen en vermijdt daarmee de konflikten, die aanleiding zouden kunnen zijn tot ‘zitten’ op b.v. tramrails, waardoor de belangstelling zich wèl moet richten op de demonstratie.
CALIS: Daarmee is de vraag gesteld, of men het recht heeft ten aanzien van het atoomgevaar illegitiem te handelen. Mag men zijn toevlucht nemen tot onwettige aktiviteiten, om de aandacht van de publieke opinie te mobiliseren? Vanzelfsprekend is legitimiteit een relatief begrip. Wie op een bepaald moment toevalligerwijs het sterkst is (in de westerse wereld: door stemmenwinst en partij-politieke kombinaties; in de kommunistische en fascistische landen: door het wisselende ideologische getij) maakt uit, wat wettig is en wat niet. Klaarblijkelijk hebben de thans heersende machten geen belang bij een versterking van het protest tegen de atoombom, zodat een konflikt in dit opzicht onvermijdelijk lijkt. Het burgerlijk gezag (naar buiten gesimboliseerd door de politie) staat diametraal tegenover de anti-atoombombeweging, omdat deze beweging een politieke gedachtengang in diskussie stelt, waarvan dit gezag zelf bij uitstek de vertegenwoordiger is. Wil het protest effekt sorteren, dan zal het zich waarschijnlijk vroeg of laat tegen dit gezag moeten keren, tenzij er in de nabije toekomst radikaal gewijzigde gezagsverhoudingen zouden optreden. Tegen deze opvatting en de konsekwenties ervan kan men vooral dit bezwaar maken, dat op deze wijze de weg voor allerlei illegitieme akties is vrijgemaakt. Men kan moeilijk protesteren tegen de manier waarop de S.A. in het Duitsland van 1932 de straat veroverde, en tegelijkertijd onwettige akties van de anti-atoombombeweging goedkeuren. Ook de nationaal-socialisten zullen wel in het ‘goed recht’ van hun beweging geloofd hebben. Bereikt men door illegitieme aktiviteiten niet een verdere uitholling, van de demokratie?
BRINKMAN: Toch: efficiënt protest is onmogelijk, zolang de krachten tegen welke men protesteert, bepalen hoever het protest mag gaan. De kleine revolutionaire minderheid stelt per definitie háár opvatting van legitimiteit tegenover de heersende opvattingen. De oplossing van de vraag of zij het recht heeft het recht in eigen handen te nemen, vooronderstelt een stelsel van de facto voor allen geldende ethische principia, een stelsel dat niet bestaat. Het verzet wordt slechts gerechtvaardigd door de eigen wil, die het eigen ethische systeem impliceert. Voorzover die ‘rechtvaardiging’ door de instanties waartegen men zich verzet, als ‘onrechtmatig’ wordt beschouwd, blijkt daar alleen maar uit, dat twee onverenigbare ethische systemen tegenover elkaar staan. Het verzet tegen de kernproeven en de atoombewapening acht een bedreiging | |
[pagina 54]
| |
van een groot gedeelte van de mensheid met zinloze ondergang volstrekt illegitiem. Dit verzet kan zich, voorzover daar behoefte aan is, zelfs beroepen op de wil van de meerderheid: heeft niet het voorstel tot staking van de kernproeven een meerderheid van stemmen in de Verenigde Naties gekregen?
CALIS: Het is de vraag of in deze kwestie twee ethische systemen onverenigbaar tegenover elkaar staan. Ook de thans heersende machten achten een bedreiging van de mensheid met volledige vernietiging illegitiem. Vanuit een traditionele gedachtengang kiezen zij echter de methode van de ‘vrede door afschrikking’ (zoals Churchill indertijd formuleerde). De anti-atoombombeweging kiest een radikaal andere weg ter bereiking van dezelfde doelstellingen. Juister is daarom te zeggen, dat niet twee ethische systemen, maar twee verschillende politieke koncepties (voortkomend uit dezelfde ethische denkwijze) tegenover elkaar staan. Men kan moeilijk staande houden, dat de pacifistische konceptie (met als eventuele konsekwentie: eenzijdige ontwapening) door de meerderheid van de bevolking gedeeld wordt. Probeert de minderheid zijn visie op onwettige wijze aan de meerderheid op te leggen, dan is daarmee de weg geopend voor allerlei ondemokratische methoden. BRINKMAN: Fundamenteel verschillende politieke koncepties kunnen inderdaad van formeel identieke ethische principes afgeleid worden; pragmatisch echter is alleen de konkrete interpretatie van dit formeel identieke uitgangspunt relevant. Bij nogal grote verschillen in interpretatie lijkt het juist van verschillende systemen te spreken. Het is niet zozeer het probleem of het verzet tegen de atoombewapening en de kernproeven illegitiem mag zijn. De vraag is hoe het verzet illegitiem kan zijn. In de eerste plaats nl. moeten de gehanteerde illegitieme methoden niet logisch in strijd zijn met de basisprincipes, op grond waarvan het verzet juist ontstaat. In de tweede plaats moeten de methoden effektief zijn; de gestelde doelen moeten zo spoedig mogelijk met die methoden bereikt worden. De bewuste keuze van de - essentieel illegitieme - methoden eist dus een duidelijk stellen van (a) basis-principes en doelen van het pacifistisch verzet en (b) een analyse van de konkrete situatie waarin die methoden toegepast moeten worden. Maar wat zijn eigenlijk de doelen van het pacifistisch verzet?
CALIS: Het ‘Comité 1962 voor de vrede’ heeft als twee voornaamste doelstellingen aangegeven: (a) de stopzetting van de kernproeven en (b) afschaffing van de atoombewapening. Het eerste doel lijkt realiseerbaar, maar daarvoor is nodig, dat de publieke opinie zowel tegen de Russische als tegen de Amerikaanse kernproeven zo heftig protesteert, dat een verdere voortzetting van deze proeven om propagandistische redenen door de regeringen van deze staten ongewenst zal worden geacht Duidelijke beïnvloeding van pers, radio en televisie is daarom van groot belang. De tweede doelstelling is veel moeilijker te realiseren. In ieder geval zal men er niet op mogen rekenen, dat in de toekomst ooit de atoombom zal worden ‘afgeschaft’. De blauwdrukken bestaan, zodat de mogelijkheid van vervaardiging voortaan altijd aanwezig blijft. Ook de vernietiging van de thans bestaande voorraad atoombommen lijkt onwaarschijnlijk, omdat daarvoor een volstrekte verandering van politieke mentaliteit nodig is. Meest beslissende doelstelling moet daarom zijn: de verspreiding van de gedachte dat we op het ogenblik een volkomen nieuw tijdperk in de geschiedenis zijn binnengetreden, waarin we met de vroegere politieke gedachtengangen geen oplossing voor de heersende tegenstellingen meer kunnen | |
[pagina 55]
| |
vinden. Noodzakelijk is dus de vorming van een nieuwe politieke filosofie, waarvan een nieuwe politieke handelwijze kan worden afgeleid.
BRINKMAN: Bij het ontbreken van iets meer dan de aanzetten tot een dergelijke aangepaste politieke filosofie is het praktisch noodzakelijk zich te koncentreren op het eerste, realiseerbare doel: de stopzetting van de kernproeven. De beïnvloeding van de instituten en mensen die een dergelijk stopzetten kunnen bewerkstelligen, lijkt wel niet anders dan in-direkt te kunnen plaatsvinden, via beïnvloeding dus van mensen en instellingen, die op hun beurt de gewenste invloed kunnen uitoefenen: een 2-, 3-, 4-... n-traps-beïnvloeding dus. Het ontdekken van dergelijke ‘pressie-kanalen’ is een koele, wetenschappelijke aangelegenheid, evenals de selektie van de meest efficiënte kanalen: enerzijds een zaak van relevante gegevens verzamelen, anderzijds van bewust experimenteren met de mogelijkheden (Het zou b.v. mogelijk kunnen zijn, dat stakingen op strategisch belangrijke knooppunten in produktiesektoren, die voor de voortzetting van de kernproeven essentieel zijn, meer effekt geven dan tienduizenden protesttochten). Verzameling en ordening van deze gegevens èn het opbouwen van internationale organisaties die dergelijke akties kunnen koördineren zou één van de eerste taken moeten zijn. Daarnaast zou meer en koeler aandacht besteed moeten worden aan de verschillende methoden, waarmee pressie moet worden opgeroepen en uitgeoefend via de verschillende kanalen. Bij onderzoek van methoden bij partij-politieke pressie b.v. zou moeten worden nagegaan, welke argumenten de meeste indruk maken en op welke manier zij ‘gebracht’ zouden moeten worden. Bij kampagnes van pacifistische partijen zou men, meer dan tot nu toe, aandacht moeten besteden aan de beïnvloeding van kwalitatief belangrijke groepen in het potentieel elektoraat: de middelbare schooljeugd b.v.
CALIS: Voor deze beïnvloeding kan men vanzelfsprekend niet zonder de kommunikatiemiddelen, die voor een groot deel de openbare mening vormen. Direkte invloed in pacifistische zin op de officiële radioprogramma's kan voorlopig niet uitgebreid zijn; wel zullen alle mogelijkheden in dit opzicht gebruikt moeten worden. Bij forums en diskussies dient de atoomproblematiek systematisch aan de orde te worden gesteld, terwijl ook de nieuwsdienst regelmatig aandacht aan de verschillende protestbetogingen zal moeten besteden. Een mogelijkheid voor de anti-atoom-beweging bestaat in de oprichting van een mobiele radio-zender, zoals ook Russell in Engeland gebruikt, hoewel zich ook hier het vraagstuk van de legitimiteit weer stelt. Een verschil met andere illegitieme methodes is in ieder geval, dat door een dergelijke radio-zender de demokratie niet aangetast wordt. In gelijke zin zullen televisie-makers, filmregisseurs en -producenten, en journalisten met de doelstellingen van de anti-atoombeweging moeten worden gekonfronteerd. Vanzelfsprekend ligt hier voor de schrijvers een belangrijke taak, in het bijzonder voor de essayisten. Zij zullen de op het ogenblik heersende politieke opvattingen moeten ondergraven, juist door de vooropzettingen van deze opvattingen in diskussie te stellen. Deze vooropzettingen zijn vooral het wantrouwen in de vijand en het monopoliseren van de eigen ‘waarden’. Het wederzijdse wantrouwen tussen Oost en West kan ondermijnd worden door een zo groot mogelijke uitwisseling van mensen en ideeën. Konfrontatie op het menselijke vlak van twee vijanden doet de oorlogskansen verminderen. Hetzelfde gevolg mag men verwachten van een ontmonopolisering van de eigen ‘waarden’ als vrijheid (in het westen) en sociale rechtvaardigheid (in het | |
[pagina 56]
| |
oosten), zodat niemand er nog voor zal voelen, ter verdediging van deze waarden zijn leven te geven. Deze waarden worden immers (in beperkte mate, zoals bij de eigen partij) ook bij de vijand herkend. Probleem is: zullen deze wettelijke methoden op korte termijn een verandering van de heersende politieke konceptie met zich meebrengen? Door dagelijkse kontakten is een oorlog tussen Amsterdam en Haarlem, tussen Nederland en België ondenkbaar geworden. Zal men binnen afzienbare tijd ook een oorlog tussen Oost en West als een onwaarschijnlijkheid mogen beschouwen? Als een mogelijkheid die in een nieuwe politieke en maatschappelijke werkelijkheid volkomen ondenkbaar is geworden?
BRINKMAN: Het probleem van de effektiviteit van de methoden blijkt enerzijds het vraagstuk van de il legitimiteit, anderzijds de vraag naar de uiteindelijke doelen van het pacifistisch verzet en hun vertaling in konkrete doelen binnen een aktuele situatie op te roepen. Terecht is meestal gesteld, dat het verstandig is zich voorlopig tot legitieme methoden te beperken. Dat neemt niet weg dat nu al de vraag naar gerechtigheid, effektiviteit en konsekwenties gesteld moet worden. Als de thans gehanteerde methoden geen enkel resultaat blijken te hebben - en hoe lang moet of mag men wachten voor een oordeel daarover duidelijk is? - is men gedwongen tot illegitimiteit. Maar ook als de beperking tot legitimiteit succes heeft, zal waarschijnlijk het succes de legitimiteit tot illegitimiteit transformeren. Als inderdaad twee praktisch onverenigbare ethische systemen tegenover elkaar staan, zal de machtigste bij een al te groot succes van de tegenstander maatregelen nemen. Door simpele wijzigingen in de bestaande grenzen der legitimiteit wordt de beweging illegitiem en de tegenstander kan machtiger wapenen gaan hanteren. In concreto: bij al te grote optochten met al te veel succes en welwillendheid bij pers, radio en televisie zullen de politionele voorschriften verscherpt worden. Minder tochten zullen worden toegestaan (er is in de grote steden altijd wel een ‘veiligverkeers-reden’), meer leuzen verboden, meer propaganda wegens ‘gezagsondermijnend karakter’ in beslag worden genomen enz. In alle gevallen lijkt het dilemma onvermijdelijk. Er is geen pasklare oplossing. Ook al wordt in deze notities, noodzakelijkerwijs, gesimplificeerd en gedogmatiseerd, zij zijn niets meer, maar ook niets minder, dan een begin. Of niet soms? | |
legaliteit en illegaliteit in de anti-atoombom-bewegingBrinkman en Calis bespreken in een soort tweegesprek problemen van wettigheid en demokratie rond de anti-atoombom-beweging. In wezen gaat dit om de grenzen van optreden. Naar mijn mening is de opmerking die Brinkman aan het slot maakt nl. dat als de anti-atoombom-beweging sukses zal dreigen te hebben, onze tegenstanders - de manipulators van de bestaande orde - door simpele wijzigingen in de existerende grenzen der legitimiteit deze beweging illegaal zullen verklaren, van essentieel belang. Ze houdt in dat het - in het geval van sukses - niet onze grootste zorg zal zijn te redeneren over wettigheid of onwettigheid. In de dan bestaande omstandigheden zullen we wel verder zien. Het lijkt me niet verstandig voor onze beweging zich uit te putten in overwegingen en redeneringen betreffende demokratie en wettigheid. Het kost veel tijd en energie, levert weinig algemeengeldige resultaten op en draagt het risiko in zich de eigen gelederen in verwarring te brengen. Wanneer onze tegenstanders ons illegaal zullen verklaren zullen we onze metoden hieraan dienen aan te passen. Niet wij zullen dan de illegaliteit hebben gezocht! | |
[pagina 57]
| |
Zolang dit niet gebeurt staat het voor mij vast dat slechts aktie gebaseerd op wettigheid voor een massabeweging zoals die geleid wordt door het ‘komitee 1962 voor de vrede’ doeltreffend is. Zulke wettigheid dient men niet te verwarren met slaafsheid nopens officiële voorschriften. Wij dienen ons aktief op de wettigheid te baseren, wat dus inhoudt voor die wettigheid op te komen en allerlei obskurantistische interpretaties ervan - zoals verricht door de burgemeester van Amsterdam - aan te vechten. Hierover echter meer verderop. Brinkman noemt als andere mogelijkheid dat de anti-atoombom-beweging helemaal geen sukses zal hebben. Hij stelt dat we dan gedwongen zullen zijn tot illegaliteit. Waarom? Hij noemt als argument de belangstelling en aandacht die juist uit de onwettige akties voortvloeien en deze aantrekkelijk maken. Als niet genoemd argument, dat echter toch door het hoofd van Calis spookt - hij opponeert namelijk tegen iets dergelijks - kan ik me voorstellen een greep naar de macht. Het lijkt me nuttig met het tweede punt te beginnen. Het karakter van de anti-atoombom-beweging dient daartoe in het kort te worden behandeld. Wij zijn een buitenparlementaireGa naar voetnoot* (dat is iets anders dan een buitendemokratische of ondemokratische) beweging, en enigszins te vergelijken met b.v. de beweging die indertijd aktie voerde voor algemeen kiesrecht. Wij zijn geen politieke partij (hebben geen band met de psp, die immers haar aktie tegen de kernbewapening koppelt aan de strijd voor een socialistische inrichting van de maatschappij en pacifistisch is, wat onze beweging niet in principe is; hierover zijn veel misverstanden, waarvan ook de diskussie tussen Brinkman en Calis niet vrij is: zij spreken van ‘pacifistisch dilemma’, ‘pacifistische partijen’ en hun elektoraat), richten ons tot het nederlandse volk, en hebben tot doel in de maatschappelijke en politieke organen (vakbonden, andere politieke partijen dan de psp) stromingen op te wekken die onze doelstellingen zullen realiseren. Een politiek-maatschappelijk zo gedifferentieerd gezelschap als de antiatoombom-beweging heeft de potentie niet en de pretentie niet de macht in de staat te grijpen. Als Calis schrijft: ‘Wil het protest effekt sorteren, dan zal het zich waarschijnlijk vroeg of laat tegen dit gezag moeten keren...’, miskent hij het karakter van de anti-atoombombeweging, en zijn opzet. Het ‘komitee 1962 voor de vrede’ stelt dat de konkrete uitwerking en konsekwenties van zijn doelstellingen (verwijdering van atoomkoppen uit Nederland, stopzetting van atoombomproeven waar ook ter wereld, een atoomvrije zone in Europa, afschaffing van de atoombewapening door ieder land) de zorg is van politieke partijen. Brinkman suggereert verder dat het bedrijven van onwettige akties de beweging zou doen groeien. In de aanvang zei hij reeds van het ‘komitee 1962 voor de vrede’ dat het zich al dan niet terecht aan de overheidsbepalingen onderwerpt en daarmee de konflikten vermijdt die aanleiding zouden kunnen zijn tot het trekken van belangstelling voor de demonstraties. Deze bewering kan ik niet op zijn waarheid toetsen. Wel weet ik dat het ‘komitee 1962 voor de vrede’ van plan is in de toekomst het burgemeesterlijk verbod bepaalde leuzen in Amsterdam mee te dragen diskutabel te stellen, wellicht koudweg te negeren. Dit gedrag zal dan echter gebaseerd zijn op een aktieve interpretatie van wettigheid. Hoe langer hoe meer dringt zich de gedachte op dat de heer Van Hall - zo heet de burgemeester van Amsterdam namelijk - er als hoofd van de politie wel zeer bizondere normen van verstoring van de openbare orde op na houdt. Bij het proces tegen de Heilige Weg demonstranten werd in het geheel niet als belastend aangevoerd het met zich mee dragen van de beruchte verboden leuzen (nl. die leuzen die een konkrete stellingname voor Nederland impliceren i.p.v. een abstrakt adagium: zoals geen atoomkoppen op | |
[pagina 58]
| |
ons grondgebied). Als belastend werd aangevoerd het belemmeren van het verkeer. (Dit kan uiteraard tweeërlei oorzaak hebben: òf er werd in het proces-verbaal niets gezegd over het meedragen van verboden leuzen, zodat de officier van justitie hierover niet kon spreken in zijn aanklacht, òf er werd in het proces-verbaal hierover wel gesproken, maar vond de officier van justitie dit niet van belang.) Bij een andere demonstratie waarvoor geen toestemming was gevraagd en gezeten werd niet op de rijbaan greep de hoofdstedelijke politie in het geheel niet in. Wat wil hiermee worden aangetoond? Dat wij in Nederland binnen de aktief geïnterpreteerde wettigheid nog een grote speelruimte hebben en door ons aktief op de wettigheid te baseren zowel ons zelf als de wettigheid een dienst bewijzen, dezelfde wettigheid die bepaalde individuen door het slijk halen. De algemene konklusie is dat wij de wettigheid aktief zullen interpreteren (en daarbij niet zullen moeten schromen voor rechtbanken voor onze rechten op te komen) zolang onze tegenpartij niet door diep ingrijpende verordeningen ons illegaal verklaart. Dan zien we verder.
Heinz Neudecker | |
wordt vervolgd
| |
[pagina 59]
| |
wijze tekent. Vanzelfsprekend heeft hij het recht, om er een andere mening over de betekenis van Bloem op na te houden als ik. Maar hij zal deze mening dan moeten staven met argumenten die ter zake doen. De overweging dat men bij een verjaardag met een huldeblijk voor de dag moet komen, moge door de lezers van ‘De Telegraaf’ gedeeld worden, maar zij is juist in de literatuur niet relevant. En als kritici als Spierdijk menen dat zij in de literatuur wel relevant is, bewijst dat alleen maar, dat de kunst voor hen een typisch maatschappelijke aangelegenheid is geworden met alle geijkte kenmerken daarvan: een kwestie van fatsoen (in de meest banale betekenis van het woord), van eerbied voor ‘grote namen’ en van kritische pluimstrijkerij. Ik ga hier op Spierdijks artikel in, niet omdat Spierdijk zo belangrijk zou zijn, maar omdat zijn stuk een mentaliteit vertegenwoordigt, die het vaderlandse literaire leven nu al jarenlang naar het niveau van de vriendelijk onder-onsjes heeft neergehaald, en die er voor gezorgd heeft, dat alle artistieke tegenstellingen verdoezeld werden tot een oppervlakkige eensgezindheid. Vraagt men waarom er zo weinig beweging in ons literaire leven valt waar te nemen, dan zal men hier de oorzaak moeten zoeken. Op het ogenblik moet men vaststellen, dat er tussen verschillende schrijvers en ‘richtingen’ fundamentele tegenstellingen in de benadering van literatuur bestaan. Het zal zaak zijn, deze tegenstellingen zo duidelijk mogelijk met elkaar te konfronteren, waarvan een noodzakelijke radikalisering van de verhoudingen het gevolg zal zijn. De polemiek zal daarom in de komende jaren welig tieren in Nederland, - laat Spierdijk c.s. zich dat voor gezegd houden. Bovendien zullen er steeds minder huldigingsartikelen (tenzij ze op werkelijke argumenten gebaseerd zijn) geschreven worden. De heilige huisjes staan klaar, om op weinig zachtzinnige wijze te worden benaderd. Piet Calis | |
moeilijke vraagVrijwel alle verslaggevers van het proces Eichmann hebben melding gemaakt van de vraag die de Sabra's aan hun ouders stelden: ‘Waarom hebben jullie niets terug gedaan?’ In die vraag klonk vaak iets door van de vage, vrijwel nooit hardop uitgesproken verachting voor die europese schlemielen die zich maar alles lieten welgevallen, zich weerloos lieten oppakken en vermoorden. In principe zou dezelfde vraag door europese jongeren aan hùn ouders gesteld kunnen worden: ‘Waarom hebben jullie niets terug gedaan?’ Al te vaak tenslotte heeft een al te groot gedeelte van de bevolking in de bezette gebieden in Europa alleen maar toegekeken en gezien hoe miljoenen joden, hun medeburgers, werden vermoord. Onder de kijkers waren onze ouders. Mag men menen dat zij mede-verantwoordelijk zijn voor hun dood, mag men vragen: ‘Waarom hebben jullie niets gedaan?’ Het merendeel van de nederlandse bevolking acht wel het duitse volk van de jaren '30 en '40 collectief verantwoordelijk voor de misdaden van het regime, waardoor zij zich, meestal met instemming, lieten regeren. Zelf echter, menen zij part noch deel te hebben aan die verantwoordelijkheid. Zij achten zich mede-slachtoffer en daardoor gerechtvaardigd. Maar de joodse ouders, aan wie de vraag gesteld werd - terecht of niet terecht, daar gaat het hier niet om - waren óók mede-slachtoffers, en meestal in ernstiger mate. Toch is de vraag ‘waarom hebben jullie niets teruggedaan?’ door ons niet gesteld. Misschien is zij bij de meesten wel opgekomen, het kon haast niet anders, maar de publieke verwoording van die vraag werd verhinderd door het gevoel niet het recht te hebben deze vraag te stellen. Het is zeker niet onze eerbied voor de gevestigde autoriteiten, die dit gevoel veroorzaakt. Het is zeker niet alleen de vrees degenen die ons min of meer lief | |
[pagina 60]
| |
zijn te kwetsen, en wellicht zelfs onrechtvaardig: het is immers mogelijk dat zij deel uitmaakten van het kleine percentage van het nederlandse volk, dat actief deelnam aan het illegaal verzet. Wat veroorzaakt het gevoel niet het recht te hebben deze vraag te stellen? De israëlische sabra's stellen de vraag vanuit een in 't algemeen uitgesproken gevoel van eigenwaarde: hùn zou zo iets niet overkomen. Zij zouden vechten tot zij er dood bij neervielen, zoals zij bereid zijn zich dood te vechten tegen de arabieren als het nodig mocht zijn. Waarschijnlijk zijn de meesten van ons minder overtuigd van hun eigenwaarde, niet alleen omdat zij zich - om welke reden dan ook - minder identificeren met de prestaties van een collectivum, de staat, maar waarschijnlijk ook omdat zij zich de situatie van de bezetting beter kunnen voorstellen, zich daarom vermoedelijk ook beter kunnen voorstellen hoe hùn gedrag zou zijn geweest. Uit de onzekerheid over het antwoord op de vraag aan ons zelf gesteld - ‘Wat zouden wij gedaan hebben?’ - komt voort het gevoel niet het recht te hebben dezelfde vraag aan anderen te stellen: wij weten niet of wij, als wij in 1930 volwassen zouden zijn geweest, geen fascist zouden zijn geworden, wij weten niet of wij, niet eveneens zouden hebben toegezien en niets meer. Verontwaardiging over het fascisme en de fascisten-van-toen is, van onze kant, volkomen gratuit: wij zetten met die verontwaardiging niets op het spel, zelfs geen pak slaag. Daarom hebben wij niet het recht die rot vraag, ‘Waarom hebben jullie niets teruggedaan?’, aan de ouderen te stellen. Wèl hebben wij niet alleen het recht maar zelfs de plicht, de politieke integriteit van dat deel van de oudere generatie dat niet aan het verzet deelnam - en nogmaals: dat is het grootste deel - met een wellicht nooit uitgesproken, maar wel tamelijk diep wantrouwen te bezien.
Wim Brinkman | |
een schot op kierkegaardHet is vreemd een man als Kierkegaard in gebreke te vinden in zelfkennis, - of bedrieg ik me toch? In ‘Kierkegaard, een keuze uit zijn dagboeken’ (vert. en ingeleid door Dr. H.A. van Munster) vind ik op blz. 60: ‘Genot kan op het moment zelf behagel ijk genoeg zijn; o, maar er is niets zaliger dan zich het lijden te herinneren, dat wil zeggen het lijden voor een goede zaak.’Ga naar voetnoot* Toen ik dit las, schoot me van de weeromstuit een opmerking te binnen van het vrouwelijke hoofdpersonage uit de prachtige, pornografische roman van Pauline Réage: ‘Histoire d'O’. O zegt ongeveer (ik citeer uit het hoofd) dat ze, op het ogenblik dat ze van de zweep krijgt, alles zou doen om aan de pijnlijke geseling te ontsnappen, maar dat de herinnering aan de doorstane ogenblikken haar later met fierheid vervult. De gelijkenis tussen de ervaring van Kierkegaard en die van O (Pauline Réage?) is frappant. Ik beaam ze trouwens ten volle, alleen reeds door het feit dat hun parallelle opmerkingen zozeer mijn aandacht vasthouden, maar... Maar Kierkegaard voegt er een voorbehoud aan toe: ‘dat wil zeggen het lijden voor een goede zaak.’ Hier dien ik op mijn beurt even een voorbehoud te maken. De gewraakte zin staat in het door Dr. H.A. van Munster samengestelde Prismaboekje los uit zijn verband. Het zou kunnen, maar het lijkt me onwaarschijnlijk, dat de context er een andere draagwijdte aan geeft. In dat geval komt mijn critiek neer op het hoofd van degene die met Kierkegaard zou gesold hebben. Ik houd het echter bij de veronderstelling dat het Kierkegaard zelf is die hier door de mand valt. Want uit de getuigenis van Pauline Réage blijkt toch wel duidelijk dat het met dat voorbehoud ‘voor een goede zaak’ maar grote flauwekul is. Of zal men hier spijkers op laag water gaan zoeken en per sé willen bewijzen dat er tussen de zaligheid van Kierkegaard en de fiere | |
[pagina 61]
| |
zelfvoldoening van O een essentieel verschil bestaat. Dan nog zou Kierkegaard dáárin te kort zijn geschoten, dat hij zijn gedachtengang abrupt afbreekt met een bewering die hij niet waar maakt en dat hij gezwegen heeft over een in zijn ogen wellicht verwerpelijke gelijkenis, die niettemin zeer konkreet en duidelijk een ethisch probleem van eerste orde stelt. Dit zou in flagrante tegenspraak zijn met dàt waar Kierkegaard zijn hele leven voor geijverd heeft: een heldhaftig christendom, dat het persoonlijk lot van de mens als inzet heeft. Het lijkt me eerder dat de vooropgezette wil om God welgevallig te zijn Kierkegaard hier belet zich bewust te worden van de scabreuze werkelijkheid en daarmee van het werkelijke probleem. De onpersoonlijke, veralgemenende uitdrukkingen, waarvan hij zich in het geciteerde bedient, en die helemaal niet uitzonderlijk zijn voor zijn stijl, tonen trouwens evenzeer de innerlijke tegenspraak aan van een man, die anderzijds alle kennis die niet persoonlijk in de existentie is veroverd, geringschatte. Het is het noodlot van deze eerlijke denker dat ook hij, tot op zekere hoogte, de waarheid vervalste, tot versterking van het idee van een liefhebbende God en ten koste van het bewustzijn van de Wrede God, niet opzettelijk, maar als een onrechtstreeks gevolg van een niet louter aan zijn persoonlijke existentie ontspringend oordeel. Zijn vergissing was in het 19e eeuwse Kopenhagen te worden geboren.
René Gysen | |
Alijd Brink / Het onbekommerd zwijgen / A.A.M. Stols/J.-P. Barth / 1961Schrijven, dat poëzie waarin vagelijk wordt gepreludieerd op persoonlijke, door 1962 jaren christendom (en anderszins) besmette sentimenten, een overbodige luxe is, die geen dichter zich mag en kan permitteren, is in Nederland even zedeloos als het indienen van een voorstel tot posthume veroordeling van de haagse schilder wegens rijden onder invloed. Nu heeft Alijd Brink niets met poëzie te maken. Maar in haar tweede bundel Het onbekommerd zwijgen heeft ze zich in ieder geval de verworvenheden van Tollens c.s. eigen gemaakt: de meest enge en alledaagse waarneminkjes bazuint zij uit met een allure, een (haagse?) verhevenheid en een pueriel pathos, dat het zelfs niet ‘mooi’ meer is. Men zou schier gaan geloven geestig te worden belazerd, als zij het b.v. over ‘De Waterskiër’ heeft als ‘Een heerser’ en ‘een bronzen God gelijk’, waarbij ook nog woorden als navelstreng, Het Leven, Uw Broeder e.d. vallen. Men zou één van Alijd Brinks vaerzen helemaal moeten lezen om ondanks alle nonsens toch nog te geloven dat hier in ernst poëzie geprobeerd werd, waarover ook op de flap in termen van menens wordt gesproken. Maar werkstukjes als ‘Drie paarden naar de slachter’, ‘De verdoolde bruid’ of ‘Pasen’, dat eindigt: Alles leeft en is ver van vergaan.
‘De heer is waarlijk OPGESTAAN’.
dorst ik op m'n 12de jaar niet aan mijn moeder te laten lezen, uit schaamte. Schaamte echter past hier vooral de uitgever. Op Atonaal, op bundels van o.a. Lucebert en Andreus stond indertijd óók de naam Stols. In enkele jaren is men erin geslaagd dit fonds van enig niveau tot ver onder het toch al laag gelegen N.U.P. (Nederlands Uitgevers Peil) te laten zakken, daarbij demonstrerende dat talentloosheid van de uitgever dikwijls minstens zo kwalijk is als dat van de dichters, die hij in zijn fonds opneemt. (Ja, men moet weten wat voor Heren er in dit soort bedrijven de scepter zwaaien!). Werk als dit, dat ‘werkelijk met geen zethaak kan worden aangeraakt’ | |
[pagina 62]
| |
(W.F. Hermans), zou geen enkele kans moeten krijgen. Maar Stols/Barth beschikt niet alleen over talentloosheid, maar ook over geldzucht. Want dat de ‘dichters’ die het Stols-fonds de laatste jaren zo'n pijnlijk lijstje maken netjes betalen voor des uitgevers gunsten, daar kan men donder op zeggen. Daarom zeg ik ook: Donder op. H.V. | |
Rob Leopold, Bert Jansma, Dick Zaal e.v.a. / Vermoeden van tijd / Meulenhoff Pocket / 1962De jeugd is een verrukkelijk goed, en wij kunnen niet genoeg betogen dat ze de toekomst heeft. Niet voor niets kan de studerende jeugd zich voor f 7,50 via gironummer 145192 (Ned.) en postrekening 96126 (Blg.) abonneren op Gard Sivik, het enige nederlandstalige tijdschrift dat de toekomst heeft en daarom een doorn in het zwakziende oog van rancuneuze (dagblad-)schrijvers, die al bij het verleden zijn ingelijfd. Maar niet àlle jeugd heeft de toekomst. Reeds zonder mijn revolverschot zijn de jongeren uit Vermoeden van tijd begraven: in den ouden doos. Tot zover trouwens geen bezwaar, maar ik ben wel erg boos op de uitgever van Podium, die zo'n pretentieuze titel op het lekker ‘modderne’, maar niettemin van duif en hart voorziene omslag liet drukken. Dit omslag is overigens typerend voor de versjes binnenin: de dóód-gewone, vervuilde, vooroorlogse gevoelentjes in zeer kwasimoderne vormen. Achterop staat dan nog de propagandistische dubbelzinnigheid: ‘stemmen van jeugdige dichters’ en: ‘Een Meulenhoff Pocket, die geen voorspelling wil zijn, maar die het maken ervan althans mogelijk maakt’. Want hoe bescheiden, bijna achteloos, dergelijke Lodeizen-grafschennerij ook wordt opgediend - en dit geldt lang niet alleen voor dit jeugdbundeltje! -: de presentatoren en hun handlangers suggereren gaarne dat hier aan de toekomst van de poëzie wordt gewerkt Maar wie het lijstje biografische gegevens doorleest, het enige leerzame in dit boekje, wéét: in de toekomst zullen deze jongens en meisjes van gymnasium alpha, christelijke kweekscholen, M.M.S. en de 7e faculteit met geprezen stiptheid hun maatschappelijke baantjes vervullen, zonder ooit iets te hebben gevoeld van de kanker van het dichterschap. Wat zij wel voelden waren de strelingen van een vage liefde, van heimwee en dergelijke lafhartigheden. De maan door het dakraampje voegde daar zijn portie poëtische inspiratie aan toe. Zij stuurden de resultaten op naar één der meest misleidende rubrieken in onze toch al zo misleidende pers: de Dichtershoek in het Algemeen Handelsblad (lib.). Uit ervaring weten wij, dat redacteuren van jongerenrubrieken de laatste jaren worden bedolven onder zwermen ‘poëzie’ van jongens en meisjes, die Het Achterhuis hebben gelezen. I.p.v. werkelijke dichters voorlichtend aan het woord te laten, maakte Herman Besselaar er een elke week terugkerend onderdeel van zijn jeugdpagina Eigen-Wijs van. Hoewel er op die eigen-wijze duchtig misverstand gewekt wordt, kan men daar nog niet zoveel op tegen hebben: welke jonge dichter met enig verstand en talent wil zijn werk nu in een (lib.) krant gepubliceerd zien? Maar nu is er dan ook het boekje. ‘Een boekje ook, dat men kan beschouwen als een standopname van de Nederlandse poëzie van de jongste dichters, die namen bevat, die men misschien hoog genoteerd zal zien staan, binnenkort of later.’ Nee, niet àlle jeugd heeft toekomst. Ikzelf, 23, vind dat ik veel toekomst heb als ik Vermoeden van tijd doorblader. Althans poëtisch.
H.V. | |
Nic van Bruggen / Een Kogel / Paradox-press / 1962We kunnen moeilijk nalaten het verschijnen van de bundel van Nic van Bruggen toe te juichen, want hij bevat | |
[pagina 63]
| |
drie goeie dingen: 1) een foto van B.B. (courtesy unifrance film); 2) een citaat van Robert Bresson; 3) een citaat van Ted Joans. Vooral het citaat van Robert Bresson werd voortreffelijk gekozen, omdat het bewijst dat deze dichter beter zichzelf kent en kan uitdrukken in andermans taal dan in de zijne. Lees maar: ‘Avez-vous déjà ressenti le trouble que met dans l'air le présence d'un voleur’. En dan komt het: een lianenlintenmeisje, een dauwdruppel (scheikundige samenstelling?), een winterijsolimpiadestad, een stratenstadshart, een kalvadoskalvarie, kiloos herodesheroïne - alles goed roeren en laten koken in overvloedig veel ‘maan’ (het schokkend trefwoord van deze woordenverzameling). We feliciteren de menslievende jury, die besloot de prijs van de provincie Antwerpen toe te kennen aan een jongeling met poëtisch astma. Het leesgenot dat zij uit deze bundel puurde mogen onze lezers niet helemaal derven: de lage tij van mijn lotuszit
is de referee van je lichaam
waar de wegen van het leven wegen
toe nou van don naar donau
Luister ook naar deze onthutsende mededeling: mijn zuster
slaapt onrustig
Ziedaar twee verzen die een mens raken in zijn kern. Evenzeer als het magnifiek gat, dat van Bruggen met zijn éénenkele ‘Kogel’ schoot, ons versteld doet staan. Inderdaad, wie zou hem dat nadoen. Bravo! Schiet zo voort! Wij schieten geestdriftig mee! G.V.V | |
Jehan Bergardt / Flitsen / Atom, uitgave in eigen beheer, z.j.Lading die de pseudonieme vlag logenstraft. Geen welslagen op peil van keurige middelmatigheid zonder lichtpunten, zonder rizikoos. Deze laatste neemt J.B. wèl. En faalt voor een goed deel. Voornaamste bezwaar: het zich af en toe vergalopperen in Pernath-achtige faktuur (pernathitis, epidemiese poëtiese wondkoorts, simptomen: taalverduistering, kommas op de ‘verkeerde’ plaatsen, enz.). Maar het ziektebeeld van B. is niet het gangbare: zijn persoonlijkheid is niet zo zwak dat ze ondergaat in die van het voorbeeld. Zoveel wordt duidelijk: hij heeft iets eigens dat om uitdrukking vraagt, en meermalen gelukkig tot uitdrukking komt ook. Is zijn tematiek bij momenten wat abstrakt, programmaties, nooit wordt dit eksuus voor banale al dan niet pseudo-klassieke versifikasie. Hij begrijpt steeds dat hij zijn mededeling moet overbrengen via de verschijningsvorm van een geëlektrizeerde taal. Dit nuchtere besef bewust toepassen is natuurlijk nog niet voldoende, er moet een scherpe vizie aan voorafgaan. Er zijn treffende voorbeelden dat dit gebeurt. Zo het slot van het overigens vrij naïefschoolse gedicht 't Museum-. ‘Buiten, wappert ticket heen: vijf frank inkom / tot de stapelplaats van gouden pogen.’ Dit is onvervalste dichterlijke magie. Scheppen met onbeduidend materiaal; uitkristallizasie gestimuleerd door een klein, normaal onopgemerkt gebeuren; de metamorfoze tot ‘stapelplaats van gouden pogen’ van het muzeum (die niet altijd begeesterende kultuurschans, wat mij betreft). Wie niet worstelt kan niet uitglijden. J.B. vecht nog voor de verwoording, de zichtbaarmaking van zijn poëties kontinuum; we moeten voorlopig vrede nemen met flitsen. En in afwachting een wissel trekken op de impuls die we in hem vermoeden. Op de hardhandigheid waarmee hij de taal gebruikt, onbekommerd om een mislukking links of rechts. Op zijn verwoede wil tot kondensasie, tot samendringen van de zegging die het tegendeel is van breedsprakerigheid. En die vaak het ritme van het vers kwetst. Maar deze dichter aanvaardt de ‘schoonheid’ niet als a priori gegeven. Ook niet de schoonheid naar modemisties resept, nu verpakt te koop bij de goede kruideniers van het winkelkonsern Den Besten & Konsorten N.V. Gust Gils |
|