Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
1. (Asheboro, N.C.)Het was een grijze zomer geweest, een beetje koel.
In de hoeken van de huizen waren steeds weer,
of in het schijnsel van een opgloeiende sigaret,
buiten, in de schaduw van de bomen,
zwart door te veel groen, te veel takken,
de aarde doordrenkt, het gras nat van de regen,
plotseling mensen zonder gezichten.
Er zijn huizen verbrand, maar dat was de wind niet,
die niet over het dak schuurde,
niet vonkte. Overdag duisterde het al.
Op de waranda zagen we niet meer wie spraken.
| |
2.De herfst van metaal:
het ruisen in een bandrecorder
van droge bladeren, het droge ruisen
van harde bladeren, wanneer de wind
in de takken de bladeren tegen elkaar slaat.
Een heel eiland paste hem in een raderwerk
tot het bloed hem verzandde,
rozen in hem verstarden, of in asters en immortellen,
symbool van verstenen
voor hij gestorven was?
Onderhuids huisde de angst die hem wakker hield
een winter lang in een nacht in een wit land.
beluisterde hij bevroren muziek
zonder lichaam of wiskunde
want was bang te verstaan; maar
nu de zon hier schilfert,
breekt, dit lichaam hem ook versneeuwt,
sneeuw water wordt, en het water mij nader is
beluister ik hinniken van een groot paard,
en nooit ben ik ruiter met een minder groot woord.
| |
[pagina 15]
| |
3.Fotografie? Een schot in de lens
barst in strepen over het projectiescherm:
schaduwen in rimpels over dit gezicht
dat transpirerend in de regen
het gepolijst marmer openbarst.
In de bioscoop een eiland
ving het leven met mij aan in een porseleinkast.
Hygiënisch en efficient
werd in deze fabriek ik een ouder voorwerp
dat groet, knikt, en voorbij gaat.
voorbij is. Ik groet hem: het hardleers
opgewonden, motorisch mannetje. Efficienter
kan het niet, in het alfabet van een chemicus,
en rijdt deze foto uit
voor de ontwikkelaar hem in mij stolt,
en verder. En verder door deze spiegel
vervluchtig ik iedere stap een dimensie meer
herwaarts, door mijzelf, mijzelf genaderd;
tot dan de ontwikkelaar mij in mij stolt,
wij verstenen, en ik zijn naam lees.
|
|