| |
| |
| |
jan cremer | operatie kogelwond
Die avond waren we weer doorgezakt. Het was een gloeiendhete dag geweest en ook de avond bleef nagloeien. In een grote amerikaan maakten we een toer over de boulevard en langs de nachtclubs. Barry had een paar rijke binken gevonden die met een paar mokkels uit het confectiebedrijf uit waren. En ik had een dikke flikker achter me aan, erg mooi en erg rijk.
Toen het hoogste tijd was, had geen van ons zin om te stoppen en wilden we allemaal doorgaan. Barry versierde nog een paar mensen, om de poen voor drank bij elkaar te krijgen. Het waren noorderlingen, en Barry had hun een onvergetelijke avond beloofd, met striptease en strippoker, als ze flink wilden dokken, en dat deden ze. Henri, de flikker, wilde ook meedoen en kocht speciaal te mijner attentie twee flessen champagne. Met flessen gin, rum, cola en bier, die we vanuit de ‘Pelikaan’ meenamen, doken we in de wagens: wij met z'n tienen in de amerikaan, de rest in deuxcheveaux en taxi's, en scheurden met slingers naar de binnenstad, want de party werd in mijn atelier gegeven; zij hadden de poen en wij de ruimte. Toen we de ongenode gasten eruitgepleurd hadden, we met een select groepje overbleven en de bottels geopend waren, toen werd het een ‘onvergetelijke’ avond, althans voor de groningers met hun vrouwen die alles tof en jofel vonden; in het begin riepen ze ach en och maar eindelijk kwamen ze zover in de beat dat ze ook kledingstukken afgooiden en meedansten. Ze deden alles waarvan ze dachten dat het zo hoorde en het werd een jofele party.
Het feest was verdeeld over twee etages, boven elkaar. Boven dansten en sprongen de weldoeners, met hun of onze vrouwen, en wij bleven met een select groepje beneden bij de bandrecorder en keken, wanneer er kans toe was, handtasjes en colberts na. In een afgelegen kamertje was een van mijn verloofdes bezig met een student, die dacht dat-ie een knappe versierder was. We lieten hem maar in die waan; per slot van rekening had-ie ons verteld dat-ie juist z'n studiebeurs uitbetaald had gekregen op o.k. en w. Alleen Henri liep ons erg in de weg.
Tom, een korte gedrongen neuroticus (regelmatig bezoeker van mijn huis) kwam opeens de trap aflazeren en onze kamer binnenvallen. Barry schrok zich de zenuwen omdat hij net bezig was met een tasje. Tom ouwehoerde verschrikkelijk; we sloegen geen acht op hem en hij bleef maar doorzijken. We dronken, rookten en luisterden naar Parker (voor Barry is Parker heilig, ik vind het zenuwemuziek, maar ik kom er dan ook rond voor uit) maar omdat Barry luisterde, deed ik het ook. We voelden ons allemaal jofel en waren in gedachten. Totdat Tom zich in onze kring opdrong en een browning uit z'n zak haalde.
Enkele mensen verderop, innig aan het dansen, kwamen om hem heenstaan, maar Barry riep dat-ie toch ongeladen was. Tom grijnsde met een lullig gangsterlachje en stak hem weer in z'n zak. ‘Ik laat me niet uitdagen’, zei hij dapper en ging weer de trap op. Ondertussen was er alweer nieuwe drank aangekomen met nieuwe mensen, maar allemaal oude gezichten (dit ter verduidelijking: er was weleens een rus, zo'n toffe knul, met zo'n groepje naar binnen geslopen). Het feest vierde z'n zoveelste hoogtepunt en ik zag dat Barry en Rik en wij allemaal weer aan het doorzakken waren. Ik zakte in mijn diepe fauteuil weg, voelde me ziek worden en liet Henri drankjes en sigaretjes voor me halen; af en toe soesde ik weg, hoorde ze dan praten en schuifelen, dansen en muziek tot ik opeens wakker schrok omdat ik Tom ruzie met een wijf hoorde maken.
Ze schold hem uit voor slijmert en baardaap, en sloeg Tom met een lege fles op z'n hersens; de fles sprong in gruzelementen en Tom lachte, hoewel er consternatie heerste onder de provincialen, maar voor Tom was het alweer voorbij en hij danste in z'n eentje. De mensen dansten weer na dit ene moment spanning en ik sukkelde weer weg. Toen op een hoogtepunt flessen braken en de kast omgegooid werd, keek ik op en zag kleine Tom, pistool in de hand, in de lucht schieten. Op de muren spatten kleine wolkjes kalk, het waren doffe korte knallen, haast niet boven de muziek uit te horen. Tom sprong
| |
| |
als een gek in het rond; met de browning in de vuist, gierend van de lach, en wij schreeuwden ‘olé’ en ‘hatsjéé’ toen hij schoot.
Henri, die al die tijd op de leuning van mijn stoel had gezeten, sprong ook op bij de knallen en begon mee te springen, toen hij opeens heel hard gilde en met twee handen naar z'n bil greep. Met zijn gezicht in een krampachtige grijns riep hij: ‘m'n handel.. m'n handel!’ Automatisch zette Barry de muziek nog harder en ik sprong op en greep Henri vast. Op z'n kont zat een grote schroeivlek, dwars door de stof kon je bloederig vlees zien, en een bloedstraaltje liep over de lichtgrijze pantalon. Z'n vingers klauwden in het vlees, lachen deed hij niet meer, wel van de pijn op en neer springen.
Tegen de tijd, dat Rik (overtuigend prater) en Barry alle mensen weer naar de bovenste étage hadden gestuurd (de provincialen en enkele anderen hadden al hun jassen en vrouwen beet, klaar om te verdwijnen, ze wilden er ‘niets mee te maken hebben’) en hun hadden verzekerd dat er niets aan de hand was en wij Henri wel even naar het ziekenhuis zouden brengen, we waren zo terug, tegen die tijd liep het bloed Henri al in de schoenen. Henri werd ongedurig en vroeg steeds met een iel bleek stemmetje: ‘brengen jullie me vlug naar de dokter, alsjeblieft’ en wij zeiden: ‘Ja Henri... 'tuurlijk Henri,’ maar we besloten stilzwijgend het maar niet te doen, want wij wisten dat een kogelwond altijd te herkennen was, en moeilijkheden en navraag konden we zo kort voor de vakantie niet hebben; dus zouden wij hem wel even opereren. Toen iedereen weer boven was, Tom was hem gauw gedrukt, ging een van ons bij de deur staan en bleven we met z'n drieën over met de kermende ruigpoot. Henri, steunend op Barry en Rik, schoof met hinkende poot naar de deur; toen ze vlak bij de deur waren, greep ik Henri van achteren en gaf hem een verschrikkelijke vuistslag op z'n kop. Maar hij ging niet out, draaide zich om en wilde zich losrukken, zodat Barry en Rik tegen elkaar aanvielen.
Hij begon heel hard te gillen van ‘politie’ en ‘help’ maar wij, hoewel nog half lazerus, toch uiterst gevoelig voor lawaai of burengerucht, gingen met z'n drieën op hem los. Hij moest voor de operatie verdoofd worden, maar door zijn dikheid en gewicht was hij nogal moeilijk te pakken. Henri ging schreeuwen als een varken, daardoor werd ik zenuwachtig en greep een hamer uit een la en gaf hem een zware, doffe mep op z'n schedelpan. Hij zakte kreunend tussen ons in, op de vloer. In koortsachtige snelheid stak ik de stekker van een kookplaatje in het kontakt en zocht een stiletto uit een jaszak, en legde die op de kookplaat. Ondertussen hadden de anderen Henri's broek over z'n kont getrokken en wreven de wonde in met gin. Henri kreunde af en toe, en we waren doodsbang dat hij weer bij zou komen. Doordat alles zo vlug in het werk moest gaan (steeds kwamen er nieuwsgierige mensen de trap af en de jongen aan de trap had de grootste moeite ze boven te houden) werden we verschrikkelijk nerveus, we waren zo nuchter als de pest geworden en moesten voor alles, zonder getuigen, de kogelwond onherkenbaar verminken, voor we Henri aan het hospitaal af konden leveren. We hadden een mat over de divan gegooid, voor de rotzooi en daar lag Henri dan, in z'n blote kont, aan de benen vastgeklampt door Barry en Rik. Ik greep het mes, dat roodgloeiend was geworden en liep op het slachtoffer toe. De plek was helemaal donkerrood van het bloed geworden en Barry veegde steeds met een rode handdoek het bloed weg; een diepe glip van enkele centimeters werd dan zichtbaar, met daaromheen zwart en blauw vlees, direct vulde de plek zich dan weer met bloed. Ik stak met kracht het hete mes in de glip, juist onder het vel, een vieze stank van geschroeid vlees sloeg ons in het gezicht (ik had die stank al eens in Algerije geroken) en ik moest haast kotsen. Door die stank, het bloed en de situatie keken we elkaar aan boven het rookvlees, en grijnsden
we eerst om daarna verschrikkelijk te lachen. Tegelijkertijd besefte ik voor het eerst wat ik eigenlijk aan het doen was, maar mijn verantwoordelijkheidsgevoel werd onmiddellijk verdrongen toen ik in de gespannen gezichten van m'n gabbers verbazing en vrolijkheid zag. Toen sneed ik maar in het wilde weg en de bloedige glip groeide aan tot een hele
| |
| |
grote rode zon met dikke rode stralen, die ook weer uitliepen tot kleine straaltjes. Op de maat van de muziek, die heerlijk hard op de voorgrond klonk, kraste, hakte en sneed ik op het drillige vlees, ik had een verschrikkelijke kick en probeerde maar te te snijden en te steken. Toen het mes, koudgeworden, opeens in het vel bleef steken en ik het met een ruk dwars door het vlees trok, gaf Henri een harde krijs. Eén moment was ik verdwaasd door dat lawaai en vond ik het vreemd dat er aan al dat bloed nog een mensengezicht zat; daarna, één moment later, irriteerde dat me zo, dat ik van woede en drift het mes haast in het vette gezicht had geplant, als één van de boys niet m'n arm gegrepen had. Henri was weer bijgekomen en wilde zich losrukken, Rik greep hem bij z'n strot, en alle drie sloegen, knepen en scholden we van: ‘vuile ruigpoot, vieze flikker... en ik zal je godverdomme...’ Toen begon een algemene knok- en vasthoudpartij. Henri was in de verwarring opgesprongen en wilde van angst, in z'n blote kont, dwars door het raam springen, maar z'n afgezakte broek belette hem vlug te lopen, hij stikte haast in dreigementen en kwijlde van drift. Toen we hem weer beet kregen, gaven we hem met z'n drieën een ongenadig pak slaag, mijn vuisten sloegen steeds met volle doffe klappen tegen z'n bek, m'n knokkels waren opengeslagen en van woede en pijn sloeg ik hem tegen de vloer, Barry gaf hem nog een paar schoppen na. Door het lawaai van de slagpartij waren enkele mensen van boven doorgedrongen en stonden in de deuropening, één van hen kwam op ons af, maar ik draaide me met een ruk om en riep verschrikkelijk woest: ‘als jullie niet onmiddellijk naar boven opsodemietert, slaan ik je kop d'r af’, en ze verdwenen vlug de trap weer op. Barry had een wit overhemd uit de kast gehaald, de mouwen afgescheurd en om de kapotte bil gebonden, de lappen waren in een ommezien rood
van het bloed en wilden niet blijven zitten, maar we hesen Henri van de grond in z'n broek, stopten de lappen er onder en veegden ons het zweet van het gezicht.
Door de gordijnen kwam al een schemer naar binnen en vogeltjes twinkelden. Ik stak een sigaret op, kreeg een muffe zure smaak in m'n mond en gooide hem weer weg, in die éne seconde dat ik hem vast had was-ie al overdekt met rooie vlekjes. Boven was het feest nog steeds gaande: we hoorden muziek, stemmen en schuifelende voeten over het plafond, de stilte was voorbij.
We hielpen Henri in z'n witte regenjas, hij kon zich gelukkig staande houden, al wilde hij zich steeds weer laten zakken, z'n hoofd hing op z'n borst. We zeiden tegen hem: ‘Kijk, je moet goed begrijpen jonge, dat we jou hebben willen helpen, en je weet dat je met vuurwapens enzo, in onvoorstelbare moeilijkheden komt, onherroepelijk, en om jou onnodig gevraag en geouwehoer te besparen, hebben wij, als vrienden onder mekaar (ik slaagde zowaar om niet te lachen en m'n stem een serieuze, medelijdende klank te geven) geholpen om die wond een beetje te verdonkeremanen; iedereen in het ziekenhuis had kunnen zien dat het een schampschot was, en alleen maar door je eigen stomme schuld, je was zo dronken als een kanon, door je tegenwerking en je schijterij, is het ons iets uit de hand gelopen, maar...’ Henri echter, stikkend, huilend en driftig, beet ons woedend toe: ‘Ik zal jullie allemaal wel krijgen.’ Toen hij na de verontwaardigde stoot van Barry (‘dat is godverdomme helemaal mooi...’) nog niet wilde en mijn schop tussen de kloten hem alleen maar meer martelaar maakten, zeiden we: ‘Goed jonge, als je het zo wilt, maar denk er wel aan: àls één van ons door jou moeilijkheden krijgt, weet dan wèl dat we je àltijd vinden... en je zovaak op je sodemieter geven, of verminken, dat je eige opoe je niet meer herkent, dus... als je trek hebt?’ Henri, nu met het oog op de toekomstige behandeling, haast weer in z'n broek schijtend (wij zelf waren ook benieuwd naar zijn reactie) was nu bleek geworden, nog bleker, en keek ons zielig aan. Met overslaande stem, en vele snikken en zuchten zei hij: ‘Ik zal jullie echt niet in moeilijkheden brengen, ècht niet, alsjeblieft laat me gaan, toe nou... laat me gaan...’ Ik was voldoende gerustgesteld. ‘Laat hem een verklaring ondertekenen,’ zei Rik, maar
| |
| |
dat was riskant en we hadden weinig tijd: per slot konden we geen twintig feestgangers tégen hun wil vasthouden, en te oordelen naar het zwakke rumoer lag meer dan de helft al plat. Rik ging vlug naar beneden, de kap op de amerikaan gooien; we trokken onze jacks aan en legden kranten op de bloedvlekken en ruimden de mat en doeken op, toen Rik naar boven schreeuwde: ‘Ja kom maar, alles ready.’ Voorzichtig daalden we met Henri de trap af, hij kermde af en toe en hij was zwaar, maar toch wijs genoeg zich niet in belangrijke mate uit te sloven; zelfs in de wagen waar wij hem onze laatste instructies gaven hield hij zich redelijk kalm.
Hij moest vertellen dat hij bij mij van het dak gelazerd was, van vier meter hoog op een stapel flessen, die in de tuin van het restaurant achter mijn huis lagen. Hij was zo dronken geweest dat-ie eerst nog een half uur had liggen bloeden voor wij hem gevonden hadden. Hij knikte steeds van ja en probeerde slijmerig dankbaar te kijken. Door de vaart, waarmee Rik de wagen door de lichtgeworden straten draaide, en de warmte in de kar, begonnen we te zingen, behalve Henri natuurlijk, maar die had ook geen reden, hoewel hij feitelijk niet wist wat we precies met z'n lichaam gedaan hadden, en alleen maar de pijn voelde. We voelden ons opgelucht en zelfverzekerd, als na een goed uitgevoerde patrouille en staken weer sigaretten op. Nu zagen we pas in de ochtendschemer hoe we eruit zagen: we zaten verschrikkelijk onder het bloed, Barry het meest omdat hij steeds met z'n lange armen Henri vast had gehouden, en Rik omdat hij een witte jean met lichtgrijs truitje droeg; ikzelf was ook met bloed bevlekt dat op m'n spijkerpak zwart was geworden en m'n handen en knokkels waren open en ik zei ter geruststelling tegen Henri: ‘Nou, ik zal me ook maar even laten opkalefateren.’ We deden erg vriendelijk tegen hem in de hoop dat hij ons er maar niet in zou linken. Toen we voor het ziekenhuis aankwamen, was het al licht, maar de lampen in de poort en hal brandden nog. Ik zou wel even met Henri meegaan, omdat ik er het minst bloedig uitzag en net in de wagen met spuug de bloedvlekken op gezicht en handen af had kunnen vegen.
Met Henri, die ik lieflijk ondersteunde, liepen we de hal binnen. ‘Spoedgeval,’ zei ik tegen de portier. Hij bracht ons naar een wachtkamer, waar het vies stonk naar ziekte en ether. Ik stelde Henri gerust, toen de dokter binnenkwam: hij was nog jong en had een keurige witte jas aan, z'n haren waren met briljantine op z'n hoofd geplakt. Hij snoof met een vragende en vieze grimas de alcohol en rook, bekeek ons nog verontwaardigder en vroeg: ‘Wat is er gebeurd?’ Wijzend op Henri, die op een bank was gaan zitten met een lijdelijk gezicht. ‘Meneer is van het dak gelazerd met z'n reet op een stapel flessen, en...’ ‘Wilt u meneer zelf aan het woord laten, alstublieft?’ viel de arts me in de rede. ‘Zeker,’ zei ik, ‘maar meneer zal u precies hetzelfde vertellen, wat ik u wilde vertellen,’ goed articulerend, dreigend naar Henri kijkend, en met een tartend grijnsje naar de pil.
Aan de lucht van chloroform en ziekenhuizen heb ik altijd al een hekel gehad, en ik zei: ‘Goedemorgen,’ en liep de deur uit. ‘Uw naam,’ riep de dokter me nog achterna en: ‘Wacht u even.’ Ik riep nog: ‘Janse!’ en zat al in de wagen, die gelijk wegscheurde. Henri heeft twee dagen moeten liggen, hoorden we later. Twee weken later zagen we hem op een zondagmiddag over de boulevard schuifelen, arm in arm met een vriendje, maar ons, die vrolijk wuifden en groetten vanuit de open kar, herkende hij niet.
detail uit: ‘IK, jan cremer’ roman, sept. 1961.
|
|