simon vinkenoog | wie oren heeft...
Over tien dagen komen de jongens voor. Job, en André, en Klaas - die lang aanhield, gisterenmiddag aan de voordeurbel. Ik wist dat hij uit de inrichting waar hij werd verpleegd, was ontsnapt. Men was hem al tweemaal op straat tegengekomen, met een zakdoek of een rolletje verbandgaas tegen de neus gedrukt. Ik drukte de deur open, hij stommelde de trap op, en kwam binnen.
‘Niet hier’, gesticuleerde hij, terwijl de penetrante ether-geur door de kamer drong en zich in mijn kleren vastzette. ‘I want to speak to you - you are my writer.’
Elize kwam uit de slaapkamer tevoorschijn, waar ze met het kind was beziggeweest. Ze gebood ons naar boven - de lucht maakte haar misselijk.
Klaas schreeuwde, achter me aan op de trap: ‘You are my writer’. ‘Gaat zitten’, commandeerde hij, eenmaal binnen in mijn werkkamer, ‘en schrijft op’.
Gewillig nam ik achter mijn bureau plaats, greep een ballpoint en papier, en toen er niets kwam ging ik aan de tafel zitten, en zette het draagbare radio'tje aan, dat ik net had aangeschaft.
Klaas manipuleerde omstandig met het flesje, dat hij uit de binnenzak van zijn jasje had gehaald, moeizaam ontkurkte hij het, goot ether op het vuile gaasje en snoof diep. ‘Ik kan niet denken zonder dit’, kondigde hij me aan, en telkens wanneer hij het tijdens het praten begaf, moest hij weer een nieuwe dosis tot zich nemen.
God heet Klaas.
‘Klaas is god, maar een klootzak’, zegt hij zelf, ‘want ik kan niet schrijven’. ‘Jij moet het doen van god’, gilt hij opeens, terwijl ik nog nadenk, ‘jij, jij, enzovoort, enzovoort Ik huil.’ Ik kijk op van de notities, die ik niet meer zal kunnen herlezen, hij huilt niet, maar heeft mijn blik gevangen. Ik verlies hem niet uit het oog: hij stampt met zijn voeten op de grond, de vuisten op tafel, rood aangezet schreeuwt hij halve zinnen, in slecht Engels, dat ik automatisch verbeter.
‘Ik zal het u vertellen, als het me gegeven wordt, verdomme’, en hij maakt een gebaar naar boven.
‘Ether en lucht, het is allemaal hetzelfde. NIET ROKEN!’ (Ik wilde mijn sigaartje, dat was uitgegaan, weer aansteken.)
‘Weet ge wat er gebeurt? Hebt ge een gootsteen?’ Hij wil mijn lucifers pakken, ik houd ze van hem weg.
‘OK dan’, en hij gaat me vooruit naar de gootsteen, waarin hij een paar druppels ether laat vallen. Ik nader met een lucifer, en gooi die er brandend bij. ‘Whoeoeoeoeoei’, en een lichtpaarse vlam likt aan de zijden van het ronde gootsteentje, proeft aan de onderkant van boeken en mappen een plankje hoger, en dooft uit, verdwijnend in de afvoerbuis. Ik laat water nalopen, Klaas lacht me uit.
‘Hebt ge het gezien? Ziet ge wat de elementen zijn? Vuur en lucht, alles is hetzelfde. Het komt er vandaan. Alleen de verslaving is de redding. Ik weet het, Jezus.’
Ik houd Klaas aan het lijntje, ben bang voor de woesteling die op een vreemd pad is geraakt, en telkens schreeuwt, met lange uithalen: ‘Wie oren heeft, die hóóóóóre!’
Hij begint een anekdote, zegt dat hij in de gevangenis heeft gezeten - Jehova's getuigen riepen hem voor het Victoria-hotel na, dat hij de duivel was. Hij nam het niet, was teruggelopen, roepend dat het niet waar was, dat hij god was, god zelve!
Vandaag is hij priester. ‘Welke kerk dan?’ vraag ik hem nieuwsgierig. ‘In welk klooster ga je studeren en je voorbereiden?’
‘Een pastoor studeert’, scandeert hij luid, zijn woorden kracht bijzettend met ritmische slagen op de tafel, ‘maar een priester wordt gezonden door god’.
Ik moet even weg, vlees halen, laat Elize die op het geluid af is boven gekomen, bij hem achter. Ik breng een broodje voor hem mee, dat hij opzij slingert. ‘Eten en ether is één woord, rot en god is één letter!’
‘Nu moet ik even denken’, kondigt hij aan, en snuift weer - het flesje is bijna leeg. Hij