Gard Sivik. Jaargang 5
(1960-1961)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
ambivalentie, een aardig probleempjeDe letterkunde blijft steeds een lineaire expressievorm. Zij mist de simultaneïteit van de muziek en de schilderkunst. Zelfs de poésie pure, die door haar psychische densiteit in de ‘bolvorm’ de grens van de literaire mogelijkheden bereikt, blijft eenzijdig melodischhorizontaal, en vergt een tijdsverloop van a tot b, waarin a en b nooit kunnen samenvallen. De vertikale struktuur, de harmonie (in de muzikale betekenis van het woord) ontbreekt en waar juist in het vertikalisme de problematiek van het huidige fenotype dient uitgedrukt, worden de kansen van de literaire kunstenaar miniem. Er ontbreekt hem een dimensie. Hij wordt tot compromissen verplicht. Wij zien hem de noten van een complex akkoord afzonderlijk en na elkaar schrijven; wij horen hem veronderstellen en aan de lezer suggereren, dat deze zevenhonderd bladzijden analyse in feite de uitdrukking zijn van één psychisch moment (Werfel in ‘Höret die Stimme’), een geheel dat dikwijls alleen door de retrospectie kon worden vastgelegd (Werfel in ‘Stern der Ungeborenen’) en bijgevolg vervalst werd. De inspiratie slaat in als de bliksem, zij is niets dan momenteel gerealiseerde isochronie, die aan het fenotype onverwachte perspectieven toont, en het eng individueel bewustzijn op een totale wijze verruimt. De illusie van het eeuwig moment of momenteel eeuwige kan, onder de religieuze rubriek gekatalogeerd, naar behoefte met de specifieke nomenclatuur van de verschillende mystieke secten getooid worden. Of onder de vorm van de primitieve extase, of onder het merk transcendentie in de margarine van de Westeuropese wetenschappen, zij blijft steeds een typisch menselijk fenomeen. De kunstenaar poogt deze eenheid of totaliteit uit te drukken met de middelen, die hem als fenotype de grootste kansen bieden. De auditieve en visuele typen realiseren een produkt, dat de illusie van het moment kan bewaren: het akkoord der tonen, de kleurencompositie. De schrijver echter werkt met ongelukkig materiaal, dat onder zijn symbolische last gebukt gaat,... of te weinig belast is. Men kent het verlangen van Rimbaud naar een poëtisch woord, ‘accessible à tous les sens’. De poésie pure, juister: het ‘poésie pure’- gedicht wil de illusie van de isochronie nog wekken, is uiteraard contrapuntisch gebouwd, en rolt als een kogel zijn eigen cirkelomtrek. | |
[pagina 48]
| |
Vele gedichten van Paul van Ostaijen werden contrapuntisch gebouwd, en zijn twee verzen lang ‘Lichtmis-gedicht’ mag als een uiterste aan ver-dichting gelden. De dichters van de moderne lyriek hebben over het algemeen gevoeld, dat hen een laatste troef ontbrak om het absolute te treffen. Zij vroegen daarom de aandacht voor de visuele presentatie van het gedicht, zodat de kijker in één moment nog voor het lezen de illusie van isochronie kreeg. In zijn ‘Probleme der Lyrik’ verklaart Benn, dat het noodzakelijk is het ortografisch beeld van het modern stuk lyriek aan de toehoorders vooraf te schetsen, en als toepassing hierop vindt men bij Van Ostaijen bijvoorbeeld in ‘Berceuse presque nègre’ een specimen van visueel contrapunt. Zodra wij de absolute lyriek voor het proza verlaten, worden de ‘horizontaliteit’ en onomkeerbaarheid het primair vormprobleem, vooral in een kultuurperiode die de ambivalentie openlijk belijdt, en waarin de homofonische duiding der verschijnselen nergens heenleidt. Het stilistisch uitbouwen van de ambi- en multivalentie zou ik de struikelsteen van de twintigste eeuwse kunst willen noemen, en meteen het probleem dat de grote epiekers het moeilijkst konden oplossen. De tegenwoordige moralist, die de polariteit-zonderconflict niet erkent als principe, blijft aan een apodictische uitsluitingsethica haperen, die als prognose, zelfs als diagnose waardeloos geworden is. Het spel der krachten, niet van feiten, de genuanceerde overgangen die als mogelijkheden bestaan, brengen Robert Musil - de ingenieur en mathematicus onder de Centraaleuropese romanciers - tot besluiten, die alleen in de oud-Chinese ‘Yin-Yang’-formule kunnen gevat worden. ‘Der Mann ohne Eigenschaften’ is een mens, die de mogelijkheden beleeft, die in de konjunktief denkt, en hetgeen kan gebeuren waardevoller oordeelt dan hetgeen is. Hij is ervan overtuigd, dat zelfs god over zijn wereld liefst in de conjunctivus potentialis spreekt, want god maakt de wereld en denkt intussen dat het even goed anders zou kunnen zijn. Het is begrijpelijk, dat voor de mens der mogelijkheden, voor het ambivalent fenotype de voorbeeldige waarde van de geschiedenis vervalt. Paul Valéry kon nog wel van de geschiedenis als kunstwerk en tijdverdrijf houden, zodra zij zich echter als de waarheid voorstelde, vatte hem ‘la manie perverse des substitutions possibles’. De-mens-der-mogelijk-heden stelt in de plaats van de illusie der unieke werkelijkheid het ‘possible-à-chaqueinstant’ als zijn werkelijkheid. Dat dit polyfoon denken de literaire kunstenaar voor simultaan-onoplosbare problemen stelt, wordt ons andermaal bewezen door Valéry, die contradictorische versies van eenzelfde gedicht diende te publiceren - hetgeen door de critici niet werd begrepen - om de totaliteit uit te drukken. Het ‘oranjeappelstijlprincipe’ van Gottfried Benn is een ekwivalent voor Valéry's methode der meerdere versies. Zijn ‘Roman des Phänotyp’ werd samengesteld uit fragmenten, die geen lineair verhaal, geen som van historische feiten zijn, maar op zichzelf staand als segmenten, als schijfjes van de sinaasappel zich gelijktijdig naar een centrum richten, dat het ambivalent fenotype is. Een verdere samenhang der delen kan het absolute proza niet geven. ‘Hier sind Einzelheiten’, onderstreept Benn. Maar dat is dan ook alles. Het fenotype is zodanig gesitueerd, dat het alleen de uitdrukking van losse fragmenten gegund wordt. Deze fragmenten gloeiend uitdrukken: het is niets anders dan Nietzsches artistieke formule, die het fenotype ruimte laat scheppen, opdat het in de uiterste spanningen van het formele zichzelf zou verheffen, zichzelf zou bevestigen. Of om met een voorbeeld tot Valéry terug te keren: ‘Ce qui est la forme pour quiconque, est le fond pour moi’. De tegenwoordige schrijver, die de synthese heeft opgegeven en met een reeks van mogelijkheden werkt, ziet zichzelf verschuiven en meteen de focus van het werk. Dit is de tragiek in groots opgevatte werken zoals ‘Der Mann ohne Eigenschaften’ of ‘A la Recherche du Temps perdu’. Benn, die zijn ‘Roman des Phänotyp’ in een kort tijdsbestek en in een unieke situatie schreef, mocht in het ‘oranjeappelstijlprincipe’ een oplossing vinden. De man zonder eigenschappen echter wist, dat ‘die bekannte Zusammenhanglosigkeit der Einfälle und ihre Ausbreitung ohne Mittelpunkt’ hem bedreigde, en dat in deze kaleidoskoop zijn invallen steeds ‘inhaltsloser’ werden. De redding in het formele lag voor de auteur bij het begin van dit werk reeds voor de hand. Dit wil zeggen: het is natuurlijk, dat het boek niet beëindigd werd. Het was niet beëindigbaar, omdat het de enige bestaansreden voor zijn auteur was geworden, en de reeks der mogelijkheden voor Musil dagelijks groeide. Van deze gezichtshoek uit dienen ook de fragment gebleven romans van Kafka bekeken te worden. Binnen een plotseling en om welke redenen ook begonnen proces en een gegeven einde (de dood, de uitputting, | |
[pagina 49]
| |
gebracht hebben dan ook niets bijgedragen tot een eventuele ontwikkeling van de experimentele poëzie, maar slechts pas op de plaats gemaakt. En dan die wezenlijke overeenstemming met de kern van een persoonlijkheid. Zulk soort zinsneden laten zich gemakkelijk opschrijven. Alleen, waarom een dergelijke opmerking niet even toegelicht aan de hand van een in de bloemlezing opgenomen gedicht. Nu klinkt het wel fraai, maar het zegt zo weinig. Want zijn in de ‘Met andere woorden’ opgenomen dichters wel persoonlijkheden of zijn het gewone burgerjongens, die zich poëtisch trachten op te vijzelen tot ik weet niet wat voor hoogte? En dan misschien wel zo hoog, dat het contact met hun kern verloren is gegaan? Tot nader order houd ik het op het laatste. Nu het laatste citaat. Ik wil onmiddellijk aannemen, dat authenticiteit begint bij de ‘durf om te zijn’. Niet dat ik bewondering heb voor een dergelijke woordkeus. Het existentialistische redeneren kan men beter aan Sartre c.s. overlaten; wanneer anderen het ook gaan doen, krijgt men in 9 van de 10 gevallen niet meer dan een bijzonder flauw aftreksel, dat veel op gezemel lijkt. Maar goed, authenticiteit begint bij de durf om te zijn maar ook bij de ‘intelligentie om te zijn’. Wat is dat eigenlijk? In ieder geval geen goed Nederlands. Alweer tot nader order houd ik dit dus voor doodgewone onzin. Zoals gezegd, erg duidelijk is het me niet. En het wordt er absoluut niet duidelijker op, wanneer Hans Sleutelaar en René Gysen aangeven, waardoor de niet-authentieke poëzie zich kan verraden, wat toch volgens hen gemakkelijker zou moeten zijn. Zij schrijven dan als volgt: ‘Niet-authentieke poëzie verraadt zich o.m. door exaltatie, die het gevolg is van een wanverhouding tussen opgeschroefd taalgebruik en geringe sensibiliteit, een kadans die voor ritme moet doorgaan, een decoratieve i.p.v. een functionele vorm, die “modieus”, “mooi”, “stereotiep” is, een ontbreken van het onverwachte; en/of een symbolische i.p.v. een visionaire beeldspraak. Alle poëtische middelen doen overbodig en zinloos aan’. Echter: 1e. Modieus en stereotiep is de gehele terminologie welke Hans Sleutelaar en René Gysen in hun inleiding gebruiken. Modieus en stereotiep zijn eveneens 9 van de 10 experimentele gedichten. Wie de gedichten in ‘Gard-Sivik’ leest, weet onmiddellijk uit welke stereotiepe hoek de wind waait. Men bemerkt na twee regels al, dat men hier niet te doen heeft met poëzie uit b.v. ‘Forum’. 2e. De exaltatie enz. Het merendeel der experimentele en post-experimentele poëtische produkten zijn uitermate geschikt voorbeeld van deze wanverhouding. In ‘Met andere woorden’ staat b.v. een gedicht van Armando, getiteld ‘het etter, het etter’, waarvan ik het eerste couplet zal citeren: ‘hoe de wond zich de weg baant door de wulpse Over ‘de wanverhouding tussen opgeschroefd taalgebruik (“het etter het jagende etter”) en geringe sensibiliteit’ gesproken. Het is de meest stompzinnige exaltatie, welke men zich maar in kan denken. En Armando is in deze bundel geen uitzondering. 3e. Waarom symbolische beeldspraak in de poëzie niet-authentiek zou zijn, begrijp ik niet. Hier wordt weer vanuit een bepaalde stereotiepe hoek geredeneerd. Hans Sleutelaar en René Gysen zijn kennelijk geporteerd voor visionaire beeldspraak. Dat is hun goed recht, zoals anderen het goed recht hebben geporteerd te zijn voor symbolische beeldspraak, welke even aanstellerig en ook even authentiek kan zijn als de visionaire. Hoe b.v. visionaire beeldspraak kan ontaarden in je reinste aanstellerij, de post-experimentelen, evenals trouwens de experimentelen zelf, geven er het beste bewijs van. Zoals reeds gezegd, ik kan niet op alles ingaan. Over die ‘stijldwang’ b.v. zou ook nog wel het een en ander op te merken vallen, evenals over de wijze waarop Hans Sleutelaar en René Gysen het dichterschap beschouwen. Maar ik zal het hierbij laten. ‘Met andere woorden’ is een bloemlezing met slechte gedichten en een slechte inleiding. De beide samenstellers klagen in het begin van hun betoog over het lage peil der critici anno 1950, één van de redenen, volgens hen, waarom de 50-ers zo snel zijn geaccepteerd. Dat ben ik met hen eens. Alleen, anno 1961 ligt het peil niet veel hoger. Het beste bewijs daarvoor is de wijze waarop door de diverse critici deze bloemlezing is ontvangen. Wel critisch, maar niet onwelwillend, m.a.w. men heeft deze gedichten niet op de mestvaalt gegooid, de enigste plaats waar ze thuis horen.
Jan Noordzij | |
[pagina 50]
| |
open brief aan sleutelaar
| |
[pagina 51]
| |
Thank you, William, just what I needed as an introduction to the Biggest, the Great and Only, the Incomparable, the Bamumissimo, the Armando. Om niet in het luchtledige te spreken, herdrukken we hier dan in extenso het slechts half door N. geciteerde gedicht: het etter het etter. Niet om de heer N. of de nederlandse critici te overtuigen voor wie het toch een erezaak zal blijven geen ongelijk te bekennen, maar als goocheltoer, messieurs dames, zal ik met de heer N's permissie mijn sensibilitiet ontbloten door, zonder methode, alles op te schrijven waarop dit de heer N. zelf zo jammerlijk ontbrekend orgaan in mijn geval stuitte. het etter het etter hoe de wond zich de weg baant door de wulpse oude vrouwen hoe diep hoe diep het etter met een muts op naar de mannen het etter het jagende etter door de kamers door de kamers door alle hokken en stallen door alle lege huizen de lichamen der mannen de lege geweren de lege lichamen der mannen door hun hart door hun ijzerharde hart Etter, ontbinding, verderf. In verband met oude vrouwen: naderende dood. Wulpse oude vrouwen: bijzonder pijnlijk beklemtoont het verval. De wonde: vrouwelijk attribuut, niet alleen door visuele gelijkenis, maar omdat vrouwen iedere maand bloeden. Baant zich een weg: het is kenmerkend dat iets zich in de vrouw een weg baant, de penis, het zaad, de groeiende vrucht, maar na die welbegrepen nederlagen, waarin ze triomfen vierde, thans als oude vrouw de werkelijke nederlaag, nu is het de etter, de kanker, de nabije ontbinding. En dit: hoe diep hoe diep (ook sexuele associaties). Met een muts op naar de mannen: wanhopige, door ouderdom belachelijke poging om te koketteren, zich vast te klampen aan een voorbije jeugd, waarbij de orale letter m (zuigen, zogen, een speen als troost) wat zowel zinspeelt op de infantiele houding als op oudere leeftijd (vrouw die moeder is). Het jagen, dat reeds lang voor het woord ‘jagende’ door het ritme werd aangekondigd, suggereert angst, paniek. Angst voor de ontbinding nl. Het etter dat klinkt als het tetter kan ook nog eens geassocieerd met tateren( waarin alweer het gejaagde), een vrouwelijke ondeugd, die met het ouder worden eerder toeneemt: ze zoeken troost bij elkaar (pauvres femmes abandonnées), ze zoeken iets te overschreeuwen, dood te praten, nl. dat hun jeugd voorbij is. Tussen haakjes, bij tetter, klinkt eveneens een plat woord voor boezem mee. In de tweede strofe wordt het tema van het jachtige verder uitgewerkt door ons zinloos door allerlei plaatsen te jagen, zo snel dat men geen bijzonderheden herkent (dus verzamelnamen: niet een bepaalde kamer, een bepaalde stal, maar kamers kamers hokken stallen kamers enz.). Reeds hierdoor lijken ze leeg. Dit lege is de grijnzende afgrond van het Niets. Een lege plaats in een huis stemt onbehaaglijk: iemand is afwezig, weg, voor goed. En dan vindt de zg. insensibele Armando dat het niet mooi is de hele zaak op die oude vrouwen alleen af te wentelen. Van kamers naar huizen en van huizen naar lichamen en van lichamen naar mannen (met lege geweren = machteloos), wordt als pointe de bedreiging gericht op het ijzerharde hart der mannen, d.i. ook op hemzelf. En dat zelfs de harden niet immuun zijn voor het etter, maakt de bedreiging nog veel sprekender. Onuitgesproken speelt m.i. in dit gedicht ook nog het jachtige van het moderne leven: het verkeer, het werk, de genoegens. Waardoor het hele gedicht dan weer een universeler betekenis krijgt. De heer Noordzij had natuurlijk niets gemerkt, hij denkt nu: ‘Wel, kijk eens aan, een gedichtje over oude vrouwen en harde mannen, ja, maar...’, hij herleest nog eens de dappere Bloem, laat een paar eigen geluiden horen, smijt wat gedichten op zijn mestvaalt, en blijft in de kou staan met zijn mening, aan de noordzij van de straat. - Tot zover het geval N. Je vroeg me, Hans, om tevens ook wat boosheden in antwoord op sommige perskommentaren ten beste te geven. Je vergeet dat er weldra weer wat van me verschijnt. Critici prikkelen? Wat zou de uitgever zeggen? Waar zou het eindigen? (Laatste 5 zinnen ten zeerste aanbevolen om uit hun verband gerukt te worden. Sukses verzekerd, bij het citeren). Liever doe ik even een infantiel spelletje met statistiek, uit wraak, en omdat men zegt dat men er alles kan mee bewijzen. Ik heb dus de knipsels van Delftsche Courant, N.R.C., Arnhemsch Dagblad, Nieuws van de Dag, Brabants Dagblad,, Wending, Binnenhof, De Tijd-Maasbode, Varietas, Het Vrije Volk, Zutphens Dagblad, Vara-Hilversum, Vrij Nederland uitgeknobbeld en ben gaan optellen voor elke dichter hoeveel keren hij bij de goeden en de slechten werd genoemd. Daarna heb ik op zeer partijdige wijze daaruit konklusies getrokken over de strekkingen van de critiek. | |
[pagina 52]
| |
1e Gevoelige wijsheden doen het goed, daar kan men zich solidair mee verklaren: E. Warmond (10-0). 2e Hoe langer, hoe meer een naam bekend, hoe beter: Nooteboom (4-0), Snoek (8-2), Mea Strand (4-1). 3e Het omgekeerde is ook waar: Roggeman (0-1), Van Vrekhem (0-1), Lecointre (1-2), Roletto (2-3). Laatste twee zijn nederlanders, dus meer vernoemd. 4e In Nederland, op de drempel van de erkenning: Gils (5-2), Pernath (3-1). 5e Stoute dingen zeggen, maar critici niet dat vervelend gevoel geven dat ze er niets van begrijpen: Vaandrager (4-3). Ze Bloemlezer zijn en in de inleiding de bevoegdheid van de critici in twijfel trekken: Sleutelaar (1-6). 8e Ostentatief de publieke mening als voetmat gebruiken: Armando (0-8). Wanneer we bovenstaande scores vermenigvuldigen met het aantal bladzijden aan elk voorbehouden en de som maken, dan wordt de verhouding goed tot kwaad: 334-229. Ongeveer 3 gedichten op 5 werden dus door de Critiek geconsacreerd. Konklusie: in de grond vonden de critici de bundel nog zo slecht niet, maar ze wilden het niet bekennen, vanwege Armando, en diens ontsterfelijk gedicht: gelukkig nog duizenden... Veel liefs van je René P.S. Hoe gaat het met die meisjes uit de Bijenkorf? | |
pioniers van het hedenGa naar eind*Bij de tentoonstelling ‘Pioniers van het heden’ die wij nu gaan openen, heeft collega Vriend, voor U en de bezoekers een introductie geschreven. Dat is dat groene vouwblad. Daarin wordt beknopt maar duidelijk de ontwikkeling van het meubel in de laatste 70 jaar uit de doeken gedaan. Dat hoef ik dus niet nog eens te doen.. Uiteraard zijn introductie en tentoonstelling niet meer dan momentopnamen uit deze periode. Daarin zien we een aantal pioniers met op de achtergrond het interieur-tijdbeeld. Dit wil vooral niet zeggen dat zij de enigen zijn. Er zou een veelvoud van namen te noemen zijn die van evenveel belang voor deze ontwikkelingsperiode zijn geweest. U moet ook vooral niet alle getoonde pioniers-meubelen zien als de beste van de laatste eeuw, maar veel meer als enkele van zeer vele probeersels die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het huidige meubel. Aan het eind van zijn inleiding zegt Vriend: ‘Aan de werkelijke pioniers op dit terrein is het te danken, dat wij nu meubelen kunnen aanschaffen naar persoonlijke smaak en voorkeur, tegen een zeer redelijke prijs.’ Dat is inderdaad een prachtig resultaat. Maar er blijft nog een belangrijke, maar moeilijk, uitermate moeilijk terrein te bepioneren. Dat van de verkitsching. Het is bijna usance, dat oorspronkelijke goede ontwerpen door fabrikanten maar even worden uitgebracht, om daarna te worden voorzien van alle mogelijke extra's. Extra nonsens. Dit soort ‘styling’, het boren van gaten in een gave autocarosserie om er stroomlijn chroomlijsten en plastic familiewapens op aan te brengen, is een garantie voor het invreten van het plaatwerk, maakt van de auto een bordeel, en het kost meer. Eén voorbeeld. Een jaar of zeven geleden kochten mijn vrouw en ik, een stel uit Amerika geïmporteerde eetkamerstoelen. Een gaaf, demonteerbaar stalen skeletje, met plezierige kleuren vynyl beklede rug en zitting. Een pretentieloos, goed stoeltje. Nog geen twee jaar later, adviseerden we een vriend, voor wie we een huis hadden gebouwd, diezelfde stoeltjes te nemen. Hij had 2e bij ons gezien en was het er mee eens. Maar de stoeltjes waren zó niet meer te krijgen. De pootjes werden nu door de fabrikant voorzien van een chromen bandje met een gouden randje. Zitting en rug werden niet meer in die mooie effen vynyls gemaakt, maar nu met kakel- en minder bonte, namaak-textiel-vynyl. De teleurstelling kostte meer dan een tientje per stuk extra. Desondanks hebben we de minst bonte gekocht. Aan onze stoeltjes mankeert nu nog niets. De andere hebben het patroontje nog op de plaatsen waar je niet zit, de chroomrandjes zijn nu de vlag op de bekende schuit. Toch is het een grote winst, dat wij vrij zijn in de keus van veel goeds, en behoorlijks tegen een zeer redelijke prijs. Vrijer dan we waarschijnlijk ooit zijn geweest, dank zij dat pionieren. | |
[pagina 53]
| |
De tentoonstelling ‘Pioniers van het heden’ behandelt de inrichting van de woning en niet de indeling. Toch wil ik een korte zijsprong maken en even met u praten over de ruimten waarin die vrijekeus-meubelen komen te staan. De meeste van die meubelen komen terecht in cliché-woningen, eenvoudig omdat 80 of meet procent (precies weet ik het niet) van de nieuwbouw bestaat uit massabouw. Nu is er ongetwijfeld onnoemelijk veel verbeterd in de massawoningen van de laatste 40 jaar. Er zijn hele rissen pioniersnamen te noemen waaraan we dat te danken hebben. Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Met die massawoningbouw is n.l. iets merkwaardigs aan de hand, dat ik u met een voorbeeld wil toelichten. Een maand of wat geleden waren wij in Parijs. Op een zondagmiddag dronken wij een borrel bij de vroegere medewerkers van Le Corbusier: Candylys, Woods en Josic. Wij dronken die borrel op de ingebruikneming van een groot complex woonflats in het centrum van Parijs dat ze juist hadden voltooid. Een opvallende verschijning in die stad, waar de historie (spiegel van vele generaties) schijnt op te houden bij het begin van deze eeuw. Een verschijning, die ook hier in Rotterdam een heel goed figuur zou slaan. Het team Candylys-Woods-Josic had met zorg, liefde en vakmanschap, gedokterd aan de situering en indeling van de woon-eenheden. Toen de bouw doorging, besloten ze er zelf ook te gaan wonen. En nu komt het. De indeling van de woon-units voor honderden, met zoveel zorg samengesteld, bleek niet te passen voor Candylys, niet voor Woods, en niet voor Josic. In die drie flatjes is ieder, op zijn eigen manier, alles gaan veranderen. De flat van Woods lijkt niet op die van Candylys. Die van Josic op geen van beide andere. Geen van drieën hadden ze nog veel te maken met de originele plattegronden. Voor henzelf paste niet, wat ze met zoveel zorg voor anderen hadden gecreëerd. Dat dat iets bijzonders was, was hun eigenlijk niet eens zozeer opgevallen omdat het zo normaal is. Zo normaal, dat mensen hun eigen huis (met of zonder hulp) naar hun typisch eigen behoeften en samenstelling indelen. Dat gebeurt nog overal in gebieden die wij primitief durven noemen. Dat is in de massawoningbouw volledig verdwenen. De bewoner moet zich aanpassen aan de indeling in plaats van andersom. Ondanks alle grote winst, zijn mensen gedegradeerd tot conserven. Wordt de stad een vat, een villa Bidon. In dit opzicht erger dan een Bidonville. De Gemeenschap bestaat uit mensen en niet andersom. In onze gemeenschap moeten we ons aan duizend dingen aanpassen. Moeten we dat ook nog in onze privacy? Het lijkt wel of het haast niet anders kan. Maar dat moet anders, en er wordt aan gewerkt. Pioniers die daar aan werken, hebben het niet gemakkelijk. Pioniers hebben het nooit gemakkelijk, waar ze ook aan werken. In de realisatiemogelijkheden is wel een verschil. Het is eenvoudiger het prototyp van een stoel te realiseren dan een blok flexibele woningen. Of een blok van alleen maar vloeren, met opgangen en pijpleidingen... stukken bouwterrein op de eerste of 15e etage, die je met een keus van elementen, voor mijn part in de Bijenkorf gekocht, kunt indelen, met een fijn tuintje op de 7e of 50e etage. Zal die kaart gehaald worden ondanks alle wetten, verorderingen en commissies? Ondanks dat men langzaamaan heeft verleerd invloed te hebben op de indeling van zijn woning? Het is te hopen. Het resultaat zal niet alleen aan de binnenkant te zien zijn. Dan zullen onze woonwijken op een heel andere manier, weer iets terugkrijgen van de glamour van Hoorn, Siena, en Kani Kombolé in de Soudan. Utopie? Wat is Utopie in de tijd van Tito en Discoverer? Pioniers van het Heden hebben ons de vrijheid bezorgd in de keus van vele goede meubels. Het is te hopen dat ‘Pioniers van morgen’ ons Die vrijheid bezorgen, waar ieder mens in zijn privacy recht op heeft. Herman Haan | |
[pagina 54]
| |
wordt vervolgd | |
Catharina van der Linden/Het pijnboomzaad/ Querido/Amsterdam/1960Het revolvertje dat deze rubriek siert is geladen? Laat mij dan niet te veel woorden vuilmaken aan deze ‘jokhals met de gochelstem / die in het menselijke woont...’; dat heeft Catharina van der Linden zelf al ruim voldoende gedaan: ‘mijn lichaam ademt in. / de gaapmond graagte vult zich / met een buidel longlucht: / een windwoord rukt als een ballon / een trekbuik die omhoog wil / een warme blaas vol leven. / de ruimte in naar de bedauwde zon / zoekt het een uitweg’. - zo luidt het commentaar overbodig makende eerste vaersje uit deze bundel die nog vele tientallen m3 méér bevat: een krachteloos tastende woordenstroop, zwakjes gedreven door een onfris windje uit '50 (wat de vorm betreft) en van ver daarvoor (wat de inhoud betreft; zelfs voor de gevoeligste lezer is hier niets te beleven). Poëzie van vrouwen blijft altijd - zij het soms boeiend - geklets rond de essentie (haar eigen kleine waarden) maar Catharina kan toch echt nog wel een puntje zuigen aan de tepels van veel harer dichterlijke zusjes. ‘Ik gun mij aan de warme of koude grond’ zegt ze ergens en ik zou haar aan niets of niemand meer durven gunnen. (Schieten). H.V. | |
Caspar Hendriks/6 sonnetten bekroond met de Vandaagprijs 1960/Bruna UtrechtCaspar Hendriks heeft een solide literaire background. Als kind reeds redigeerde hij een tijdschrift dat door zijn vader gedrukt werd. Wijlen illegale drukker vader Jan publiceerde in boekvorm zijn herinneringen aan de oorlogsjaren. Welke oorlogsjaren? Waarschijnlijk die van Transvaal of '14-'18; ook zijn zoon moet al in de herfst van zijn leven zijn, gelezen de sonnetten (wat zijn dat ook al weer?) waarvoor hij van poëziekenners Jaap Romijn, Frans de Bruyn (met een voorkeur voor de naam Hendriks: in Vandaag 6 beloonden zij de poëtische pogingen van Henk Hendriks, die tenminste nog op symphatie konden rekenen en een belofte deden die nog steeds niet werd nagekomen) en Oscar Timmers f 112. - (Vandaagprijs + honorarium) toegestopt kreeg. Met een anachronistische bekroning als die van Caspar Hendrik's sonnettend(r)euntje-in-de-Morgen houdt Vandaag definitief op de vrij onschadelijke, gratuite vergaarbak te zijn, die het was en wordt de Vandaagprijs (voor de meest belovende debutant) een pretentieuze lacher. Neuriet zelfkenner Caspar: ‘Ik ben zo klein van stem’ en ‘Oeroude stemmen roepen: mis poes, mis’ en (Andreus gelezen?) ‘Een weinig waanzin gaf wel groot gemak.’ Hij verdient een prijs. De Oudenvandagenprijs. C.B.V. | |
Catharina Kortebos/Tussen mij en de dingen/Querido/Amsterdam/1961Vijftien jaar na de wereld-oorlog: de Pohezij (evenals het misverstand daarover) is precies tien jaar oud, alles is nog mogelijk. Catharina Kortebos b.v. geeft haar tweede ‘Teken van leven’. Weet de uitgeversflap ons te vertellen: ‘In haar nieuwe bundel is zij (hoe kan het anders?) nog altijd dezelfde. Er is weer haar authentieke geluid, hier en daar wat zangeriger dan vroeger. Er is (misschien) een toegenomen soberheid.’ De authenticiteit hier wordt dan bepaald door de mate waarin iemand van Querido zich ‘op overhoedse wijze geraakt voelt door de menselijke stem in het het gedicht.’ Emotie is hier de maatstaf (maar wat is emotie?); de gedichten zijn stuk voor stuk gevoelige evocaties, lieftallige genrestukjes, lyrische schetsjes. Uit grootmoe's schrijfla gelicht, een beetje ver-50-t en toen uitgegeven. Geen gezicht. En ook geen poëzie: opdringerige alliteratie, ‘vloeiend ritme’, al te voor de hand liggende metaforen en een rijk arsenaal lichamelijke attributen (kindermondjes). Zwak sentiment en vage affectie accentueren bovendien het tekort aan noodzaak. F.V. |
|