| |
| |
| |
gust gils / onvoltooid verdreven tijd
Een geval van verduistering in één bedrijf
Personages:
A: een reiziger. Zeer gewoon en burgerlijk, maar onberispelijk gekleed. Hoed. Gloednieuwe koffer.
Z: een reiziger. Zelfde uitrusting, maar haveloos: zijn kleren zijn niet zozeer versleten dan wel ongelofelijk verfrommeld, tot zijn hoed toe. Zijn koffer hangt uit mekaar.
Stem: klinkt van links boven uit de koelissen, door een geluidsinstallasie: het is de stem van de stasionchef. Of van iemand die daar kan voor doorgaan, te oordelen naar zijn pet. Want al treedt hij niet op in de loop van het stuk zelf, die Pet moet hij dragen; zoniet zal men het merken na afloop, als hij komt groeten (als hij!). Volledig uniform is niet vereist: mag vervangen worden door een stofjas van tipies spoorweggeel (d.i. geen geel, maar een ziekelijk grijsgroen).
| |
Dekor:
Een perron, tussen twee treinsporen die verondersteld worden links en rechts van het toneel te lopen. Volkomen grijze achterwand. Op meer dan manshoogte, ver van links, een wit bordje met een zwarte 7. Tegenhanger rechts: een bordje met een 8. In het midden een klok, staat op 7.20 uur. Op de linkerhelft, op ooghoogte, een zwart bord met witte kaderverdeling, waarop in krijt geschreven: ROERLOOS - 7.30 uur.
(Wanneer het doek opgaat, is Z in profiel te zien, aan perron 7. Kijkt af en toe verwachtend uit naar de trein - naar zijn linkerkant, dus richting publiek - maar hij wacht op een schuchtere, haast nederige wijze. Raadpleegt éénmaal zijn horloge, een zakhorloge aan een dun touw of veter bevestigd.
A komt op, achteraan rechts, steekt toneel over, zeulend met zware koffer. Zet deze neer, staat even uit te blazen, niet helemaal op gelijke hoogte met Z. Ook hij kijkt uit naar de trein. Krijgt de klok in het oog. Zoekt naar zijn horloge, maar blijkt dit vergeten te hebben).
Neemt u me niet kwalijk... eh...
(schrikt op)
Oh! Eh, goedenavond. Meneer.
(Licht zijn hoed. A doet hetzelfde.)
... maar kunt u me ook vertellen hoe laat het is? Ik bedoel, (wijst met duim op stasionsklok)
klopt dat?
(haalt zijn zakhorloge boven)
Ja. Zeven uur twintig.
Dank u wel.
(noteert in zijn zakboekje)
Zo.
| |
| |
(verontschuldigend lachje.)
Ja, ik ben erg metikuleus. De besteding van mijn tijd, weet u. En ik vergeet zo gemakkelijk.
(pauze. Blik op bordje 7)
U staat hier ook voor de trein naar Roerloos?
(wijst op het bordje met de krijttekst)
Zeven uur dertig.
O ja.
(maakt aftrekking in zijn zakboekje)
Nog tien minuten. Niet zo lang meer.
(licht verbaasd)
Wat is nu tien minuten? Zo voorbij.
Dat denkt u. Maar de tijd laat zich niet op zijn handen kijken.
(na korte pauze, probeert de draad te vatten)
Wat... kan hem dat schelen?
(nadrukkelijk)
Als u wacht, dan kijkt u de tijd op zijn handen. En dat verdraagt hij niet.
Daar heb ik nooit wat van gemerkt.
Dan komt u zeker nooit in een stasion.
Nee, inderdaad! Vandaag is het de eerste maal.
(opgewekt)
Zeker. Sinds mijn kinderjaren heb ik hier naar uitgekeken, weet u. Mijn ouders zetten nooit een voet op een trein, we deden elke reis, elke verplaatsing met het autootje van vader, hij was handelsreiziger. Toen hij stierf zette ik zijn bedrijf voort met hetzelfde vehikel.
(triomfantelijk)
Maar gisteren kreeg ik gelukkig een erge panne aan dat steenoude erfstuk en van vandaag af ga ik mijn klanten doen per trein! De eerste maal dat ik trein rijd! Een hele belevenis voor me.
Als u maar zo entoeziast blijft.
O, een auto heeft zijn voordelen, maar dit is een nieuwe ervaring. Trouwens, ik ben zeker dat reizen per trein maar een kwestie van gewoonte is. Wat hebt u ertegen?
Het treinrijden zelf is niets. Het wachten op de trein is de moeilijkheid. En daar bent u nog niet mee klaar. Als ik u een goede raad mag geven: ga terug. Lever uw biljet weer in. U brengt van dat wachten niets terecht, dat heb ik allang gemerkt.
Nee, daar denk ik niet aan. Hoe anders dan per trein raak ik in Roerloos? Ik kan mijn zaken niet verwaarlozen. Dus, de tijd zal wel moeten goedvinden dat ik hem hier op zijn handen kom kijken, zoals u dat noemt.
Ik hoor al: u bent niet ingelicht over de tijd. Natuurlijk. Wat heeft hij dààr nog in te brengen?
Dààr, buiten, waar u vandaan komt! Daar is hij niet meer in tel. Men heeft hem verdreven - leve het tijdverdrijf! Men heeft er bankbiljetten van gedrukt - time is money! Maar spoorwegstasions, dat zijn de versterkte vestingen waarbinnen hij zijn laatste toevlucht heeft gezocht. Hier, meneer, is de tijd oppermachtig. Heeft hij geen zin om vooruit te gaan, dan gaat hij ook niet vooruit. En als men hem op zijn handen kijkt heeft hij nooit zin.
U overdrijft. U gebruikt beeldspraak. Verdrie, straks gaat u nog poëties doen! Mijnheer, ik geloof dat u zich teveel laat terneerdrukken door de schijnbaar eentonige omgeving.
(kijkt om zich heen)
Maar op mij heeft dat geen vat. Ik vind het hier zelfs naar mijn zin. Rustig en zo.
U hebt veel illuzies, maar niet de minste ondervinding.
| |
| |
En u laat zich parten spelen door uw eigen ongeduld. Doe liever zoals ik: gewoon wat heen en weer wandelen, dat is minder vermoeiend dan staan, en dan zijn die tien minuten om eer we het merken.
(Wil de daad bij het woord voegen.)
(houdt hem tegen, ontzet)
Wat doet u, wilt u dan dat hij het ziet! Straks loopt hij van woede nog terug achteruit!
(geschrokken rondkijkend)
Wie, de trein? Waar?
(iets kalmer)
De tijd, meneer. Begrijp dan toch eindelijk dat hij ons hier de wet stelt en niet omgekeerd. Wat wil u proberen, hem verdrijven? Precies alsof dat kan: als hij zich ook hier liet verdrijven, dan was er helemaal geen tijd meer.
(maakt zich los)
Ik weet niet wat u bezielt. Maar ik ga geen tien minuten zoek brengen met gesprekken als deze. IK GA WAT HEEN EN WEER WANDELEN, zei ik.
(geeft het op)
Dan moet u het maar weten. Ik heb u gewaarschuwd.
(gaat moedeloos op zijn koffer zitten.)
(wandelt heen en weer, handen op de rug. Praat voor zich heen, met een pauze na elke zin)
Als dàt de weerslag is van regelmatig treinreizen op iemands geestelijke vermogens, dan koop ik best zo vlug mogelijk een nieuwe auto. Dat wachten is wel vervelend. Moordend. Je hebt inderdaad het gevoel dat de tijd niet vooruitgaat.
(hij begint iets sneller te wandelen. Kijkt op de klok)
Dat ding is zeker stil gevallen.
(kijkt op een polshorloge die hij niet blijkt aan te hebben, voelt naar een zakhorloge dat hij ook vergeten blijkt. Herinnert zich de aanwezigheid van Z. Na korte aarzeling)
Meneer?
(zonder omkijken)
O, bent u daar nog? Ik dacht dat u allang op uw trein zat.
(negeert de ironie)
Ik wou u nog eens lastig vallen om te weten... hoe laat we hebben.
(met duimbeweging over schouder)
Daar hangt een klok, of bent u bijziend?
Die viel zeker stil. Het is er nog altijd zeven uur twintig. Hoe laat hebt u?
(zucht, haalt zijn horloge uit)
... Zeven uur twintig.
(kijkt over zijn schouder)
Gelooft u het niet? Luister maar.
(reikt zijn horloge, A komt er wantrouwig aan luisteren)
Jaja. Tik tik tik tik.
(na het horloge nog eens van dichtbij bekeken te hebben)
Ja...
(vergelijkt met de aantekening in zijn zakboekje, schijnt in de war)
En de trein... Om zeven uur dertig toch?
Ja. Over TIEN minuten. Nog altijd. Ziet u eindelijk wat ik bedoel?
(boekje weg)
Hm. Ik vrees van wel.
(hij zet zich terug aan het wachten. Pauze)
Wat ik zeggen wilde...
Doet u geen moeite om een gesprek gaande te houden. Dat helpt niets.
Ik vroeg me alleen af... heb ik u al vroeger ontmoet?
O ja! Toen u daareven hier arriveerde met die koffer.
Neenee, ik bedoel vroeger. In het verleden.
Nee. Volkomen onmogelijk.
U bent immers nog nooit in een stasion geweest.
(ontsteld)
Nooit? Maar hoe kan dat? Nooit uit het stasion?
(kijkt verbijsterd rond, alsof hij tralies aan de ramen verwacht.)
| |
| |
Dat wil zeggen: wel per trein, maar nooit te voet. Ik heb mijn leven gesleten aan boord van treinen en in stasions.
Hoe bent u daartoe gekomen!
Dat is geen idee van mezelf geweest. Ik ben geboren in de bagagewagen van een reizigerstrein en daar door mijn moeder achtergelaten.
Maar, arme man... dan bent u een vondeling!
M-hm, het schijnt zo. Al heeft het lang geduurd eer ik dat zelf door had. Ik groeide op tussen bagage, vertroeteld door het treinpersoneel, altijd onderweg. Ik wist niet beter of het hoorde zo. Het leven had geen geheimen voor me: Waar komen de kinderen vandaan? Uit de bagageruimte. Waarvoor leven de mensen? Om te reizen natuurlijk. Per trein. En wààr leven ze? In de stasions. Daar immers zag ik ze verdwijnen langs dezelfde trappen en glazen deuren waaruit ze later weer opdoken voor een nieuwe reis. Enorm grote woningen waren die stasions: hoeveel volk er ook van de treinen kwam, altijd was er onderdak voor iedereen.
Dat maakten de treinwachters u allemaal wijs?
Eerlijk gezegd: nee. Ik zat haast de ganse dag in mijn eentje te fantazeren, verzon zelf al die verhalen en ging hun dan vragen of dat nu werkelijk allemaal waar was. Zij hadden maar ja te zeggen.
En u kon het met gerust gemoed geloven.
Ja. Maar doordat ik zelf mijn verklaringen zocht kwam ik er tenslotte ook achter dat ze me opzettelijk dom hielden. Ik raakte te weten wat letters waren, leerde op eigen houtje lezen, ontsijferde stukken krant, vroeg uitleg aan mijn pleegvaders - iets wat ik nog nooit gedaan had - kreeg tegenstrijdige antwoorden, werd toen pas voorgoed achterdochtig - tot ik uiteindelijk ontdekte, dat er nog een wereld bestond buiten de treinen en de stasions.
(ontwijkend)
Dat eh... is nog niet zo lang geleden gebeurd. Het was een schok voor me. Zoiets kon ik me gewoon niet voorstellen. Dat er ontelbare spoorlijnen waren snapte ik. Dat die allemaal samen een reusachtig net vormden, met de stasions als knooppunten - tot daar toe. Maar dat er ook nog IETS was in de mazen, de lege gaten van dat net... Een lets zonder spoorstaven om je richting te geven, zonder wanden om je heen, zonder dak boven je hoofd zo hoog je kon zien, zonder enige veiligheid of zekerheid kortom! Ik schrok 's nachts wakker uit dromen waarin ik die onvoorstelbare leegte werd ingejaagd. Het duurde weken eer ik me aan het idee kon wennen.
En wat hebt u daarna gedaan?
Daarna begon de ellende pas. Mijn angst maakte plaats voor nieuwsgierigheid, en ik wilde graag wat van die buitenwereld te zien krijgen.
(pauze. Wandelt even rond, kijkt om zich heen als in de verte)
Het moet zulk een mooie wereld zijn.
(ongelovig)
Bent u er dan nooit geweest?
(berustend)
Nee. Dat vertelde ik u toch. Ik was nog nooit buiten een stasion.
Maar u rijdt toch trein ook! Dan hebt u toch wel iets gezien door de raampjes?
In de bagagewagen zijn geen raampjes.
(windt zich stilaan meer en meer op, wat kontrasteert met de doening van Z die rustig blijft, haast onverschillig, alof het over iemand anders dan hemzelf gaat)
Maar in de andere treinwagens...!
Ik reis in de bagagewagen. In de andere wagens mag ik niet komen.
| |
| |
(verontwaardigd)
Nee maar...!
Het is beter voor me van niet, zeggen ze.
En waarom gaat u dan nooit buiten, in een of ander stasion?
Maar dat kan ik toch nergens. Ik word er niet uit gelaten. Ik heb geen treintiket. Zelfs geen perronkaartje. En ook geen geld om er een te kopen. Waar zou ik geld halen?
En het treinpersoneel dan?
Omdat ze me vertroetelden, denkt u? Maar bestaan er grotere tirans dan vertroetelaars! Ze vonden het al welletjes dat ik mijn hele leven lang gratis trein mocht rijden; waarvoor had ik dan nog tiketten of perronkaartjes nodig, of zakgeld? Ze hadden me natuurlijk door, eens buiten het stasion zouden ze me niet terugzien, zouden ze hun vertroetelsubjekt kwijtspelen, dat begrepen ze wel.
Waarom probeert u niet zelf wat geld te verdienen? Dat gaat toch in een stasion. Met schoenpoetsen, pakjesdragen of wat ook?
(plots schuw)
Ik zou graag genoeg willen... maar ik kan niet.
Wat kunt u niet? Waarom niet?
Ik weet niet hoe eraan te beginnen. Ik heb niets geleerd. Ik ben te onhandig.
Durf ik niet. Ik kan niet met mensen omgaan.
Blijft u dan liever de maskotte van het spoorwegpersoneel? En dat op uw leeftijd?
(ongelukkig)
Kan ik het helpen? Ik deug voor niets beters.
(geeft het op)
Oh.
(Pauze. Hernemen wachtende houding.. Geluid van naderende trein trekt hun aandacht.)
(uitkijkend naar links)
Daar heb je hem! Hoera!
(Hij neemt vlug zijn koffers op. Z doet het hem na, maar zonder overtuiging. Het geluid zwelt aan. Geraas van de trein die in onverminderde vaart door het stasion vliegt. Hun hoofden draaien met een ruk, het onzichtbare gevaarte volgend.)
(de trein naroepend)
Hei! Hei! Wat doen jullie! Stop!
(Loopt hem enkele stappen achterna. Blijft dan staan. Zij staren de trein na terwijl het geluid vermindert en wegsterft. A komt terug. Koffers neer. Zij hernemen wachtende houding.)
Dat kan onze trein niet zijn geweest. Die moest hier toch stoppen?
Ja, vaste halte in dit stasion.
(Geluid van naderende trein op spoor 8. Zij kijken om, nemen koffers op, komen naar ander perron. Hun hoofden volgen de aan- en voorbijstormende trein.)
(keert als eerste terug naar perron 7)
Als u mijn mening wil: de trein voor Roerloos zal zonder pardon hier op spoor 7 toekomen. Om zeven uur dertig.
(vreesachtige blik op klok)
U bedoelt toch niet...
(horloge bovenhalend)
Ja, zeven uur twintig. Nog altijd.
(kreunt)
Oh...
(Zij wachten.)
Aandacht aandacht! De ekspres voor Roerloos, verwacht voor zeven uur dertig, zal ongeveer tien minuten vertraging hebben. Hij is door een verkeerde wissel gegaan en verloren gereden op het grote rangeerterrein. Een spesiale brigade van spooringenieurs op lorries is bezig de trein op te sporen en zal een weg zoeken om hem weer uit het rangeerterrein te loodsen, en hij
| |
| |
zal daarom niet op spoor 7 maar wel op spoor 8 toekomen... Aandacht aandacht! Ik herhaal: de trein voor Roerloos heeft ongeveer tien minuten vertraging. Hij zal toekomen op spoor 8 inplaats van op spoor 7! Herhaal: op spoor 8 inplaats van op spoor 7. Ik zei: spoor 8 inplaats van spoor 7!
(gebiedend, luid, met grote nadruk)
Spoor! acht! inplaats! van! spoor! zeven!
(neemt koffer op en gaat aan perron 8 staan.)
De trein zal op dit perron aankomen, zei hij toch.
Hebt u dat dan niet gehoord?
Ik heb niet geluisterd. Ik luister nooit naar dat gekwebbel. Ik versta er geen woord van. Stemmen door luidsprekers, door telefoons en dergelijke... Metaalachtig gemekker, ik kan er niets van maken.
Maar wat die man hier omroept is toch belangrijk! Dat is
(hoofdletter goed laten horen)
Berichtgeving!
(koppig)
Ik luister er niet naar. Het is onverstaanbare, onbegrijpelijke nonsens. Altijd.
Hij zei dat de trein vertraging had.
Op een rangeerterrein verloren gereden.
Ziet u wel. De man is een fantast. Ik stel me al een trein voor, een sneltrein let wel, die een rangeerterrein komt binnendonderen om er verloren te rijden!
(niet overtuigd)
Waarom zou hij dan zoiets vertellen?
Hij amuzeert zich met zijn geluidsinstallasie, dat doet hij. Waarom hij zoiets vertelt? Om de reizigers voor de gek te houden. Om ze naar een ander perron te lokken en ze zo de trein te doen missen die, zoals altijd, om de verwachte tijd en op het juiste spoor aankomt. Ik heb hem wel door.
(bezorgd)
Maar het is toch niet onmogelijk... Ik bedoel, wanneer het nu eens écht gebeurt dat een trein vertraging heeft, en op een ander spoor zal toekomen.
O, dat kàn natuurlijk wel eens gebeuren. Uitzonderlijk. Maar in zulk geval zou hij juist niets laten weten, reken maar.
(ontdaan)
Meneer, moest ik dat van u geloven dan zou ik mijn vertrouwen in de mensheid laten schokken. Dat ben ik niet van plan.
(zet zich rezoluut aan het wachten op perron 8.)
(vergoelijkend)
Nu goed, zo moet u het ook weer niet opnemen.
(Neemt zijn koffer en komt mee op perron 8 staan.)
(Pauze. Geluid van naderende trein op spoor 7. Z grijpt als eerste zijn koffer. Zij haasten zich terug naar perron 7. Spel als voren: voorbijdonderende trein. Koffers neer. Wachten. Dan naderende trein op spoor 8: zelfde spel tot en met nastaren van trein. Uiteindelijk weer in wachtende houding op perron 8.)
(maakt een beweging om op de stasionsklok te kijken, maar komt er niet toe. Afgemat)
Ik durf u niet meer vragen hoe laat het is.
En ik durf het u niet meer zeggen.
Nog altijd zeven uur twintig dus.
De ene trein na de andere raast hier door het stasion. Alleen niet de enze.
(vliegt naar het bord met de krijtvermelding, wijst er op, woedend)
Waarom is juist de trein voor Roerloos om zeven uur dertig? Zonder de vertraging te rekenen! En die hoorde hier op dit bord te worden vermeld!
(Klopt er nijdig met zijn wijsvinger op.)
| |
| |
Aandacht aandacht. De trein voor Roerloos, verwacht om zeven uur dertig...
(draait zich om, roept woedend in de richting van de Stem)
Dat heb je pas gezegd! We weten er alles van, laat ons met rust met je gesnater!
(verontwaardigd)
O ja, weet jij er alles van? Wat weet jij dan wel?
Dat de trein naar Roerloos tien minuten te laat is want hij is verloren gereden op een rangeerterrein en hij zal op spoor 8 toekomen en niet op spoor 7, dat heb je allemaal al verteld en doe geen moeite, we geloven er toch geen woord van!
Je droomt! Je raaskalt! De trein heeft geen tien maar twintig minuten vertraging, en hij is op geen rangeerterrein gereden, dat kan trouwens niet, er is hier geen rangeerterrein! Als je het wil weten, er zijn wagons losgeraakt onderweg en hij is teruggemoeten om die weer op te pikken!
Dat heb je ons daarnet niet verteld! Toen was hij verdwaald op een rangeerterrein!
Klets niet! Dit is offisiële berichtgeving.
We zijn er wel mee. Je doet niets dan jezelf tegenspreken!
(boos)
Er is nooit iets anders aangekondigd dan dit.
Wat een brutaliteit! Ongehoord! Terwijl we hier met zijn tweeën toch duidelijk...
(tot Z)
Meneer! U hebt toch gehoord, dat hij daareven zei...
Ik niet, het spijt me. Dat vertelde ik u toch.
(tergend)
Ha, ha, ha. De trein heeft lekker twintig minuten vertraging. En hij komt niet toe op spoor 8 zoals jij beweert maar op spoor 7.
Daar hebben we eerst staan wachten. Daarna heb je gezegd spoor 8!
Je kunt niet tellen! Zeven is het! Ik herhaal: ZEVEN! Nooit anders geweest! ZEVEN! Sept, seven, sieben! ZEEE-VEN! Zeuven!
(zingt)
Zeuven-zeuven-zeuven-zeuven-zeueu-ven! Ik herhaal...
(razend)
Hou op! We hebben je wel verstaan!
Maar blijft voor mijn part rustig op perron 8, dan zit je over tien minuten op de verkeerde trein.
(plots bezorgd)
Euh... maar zeg eens! Ik veronderstel tenminste dat je het over de sneltrein naar ROERLOOS hebt! Hei! Versta je me niet! Ik vroeg, u bedoelt toch de trein naar Roerloos! Ik zei, laten we elkaar niet verkeerd begrijpen, het is toch de trein naar Roerloos die op spoor 7 aankomt?
(krijgt geen antwoord. Geeft het op; tot Z)
Meneer... Weet u misschien...? Het is toch de trein naar Roerloos, nietwaar, die over tien minuten moet binnenlopen?
Als hij geen vertraging heeft, ja.
(aarzelend)
Ik dacht zeven. Of toch spoor 8? Ik weet het niet zeker meer.
Die op spoor 7 heeft vertraging, in elk geval.
Daar is een trein, over tien minuten. Maar als dat werkelijk de verkeerde is?
(zuchtend)
Dan spoor 7. Zoals ik altijd gezegd heb.
(Koffers opnemen, verhuizen naar perron 7. Wachten. Geluid van naderende trein op spoor 8. Koffers grijpen, spel als voren: voorbijrijden van trein. Wachten, op perron 8. Geluid van naderende trein op spoor 7. Zelfde spel. Uiteindelijk weer wachten, op perron 7.)
(kijkt op horloge)
We staan nog altijd even ver.
Het blijft dus zeven uur twintig?
| |
| |
(zich oprichtend, rezoluut)
Nee.
Zo gaat het niet. Zo komt onze trein nooit.
Nee. De tijd gaat immers niet vooruit.
Onze eigen schuld. We hebben hem verkeerd aangepakt. We pakken dit alles verkeerd aan. Te oppervlakkig. Maar ook niet natuurlijk genoeg. En zonder overtuiging vooral. Daar zou de bestgesmeerde tijd bij stilvallen. We moeten herbeginnen, of er zal nooit schot in komen. Ja, helemaal van voren af. Kennismaking enzoverder. We hebben elkaar nooit eerder gezien. Akkoord?
Goed idee. Dat doen we.
(Hij zet zich weer aan het wachten zoals bij de aanvang. Het vervolg, tot en met de stasionsverduistering, wordt levendiger geakteerd, eventueel maar niet noodzakelijk sneller van debiet: het zijn dezelfde personages maar minder mat.)
(die buiten is gegaan met zijn koffer, komt weer op zoals bij de aanvang. Hijgend)
Goedenavond.
(opschrikkend uit gepeins)
Eh... goedenavond.
(Neemt zijn hoed af.)
(ook hoedgroetend)
De trein voor Roerloos?
Dank u.
(zet koffer neer, kijkt op klok, gaat tekst in krijt op het bord lezen, maakt aantekeningen in zijn zakboekje. Zet zich dan aan het wachten. Bekijkt Z aandachtig)
Is het mogelijk dat ik u vroeger heb ontmoet?
Nee meneer. Dat is niet mogelijk.
Kan niet. Ik heb nog nooit iemand ontmoet.
Al die tijd? Waar was u dan?
Elders. Aan de zuidpool. Op het paaseiland. In de stratosfeer. Op de bodem van de stille oseaan. Op de planeet Mars.
Om ergens te zijn. Om niemand te ontmoeten.
(pauze)
En u?
Ik was overal. Ik ontmoet iedereen, ik zie massas mensen. Mijn beroep brengt dat mee. Ik ben handelsreiziger.
(opent zijn koffer, houdt een lang dik touw met een strop in de hoogte)
Zelfmoorden.
(Laat strop weer vallen, gooit deksel slordig dicht zonder sluiten.)
(geïnteresseerd)
En hoe bent u in die branche terechtgekomen?
Ik heb de praktijk geërfd van mijn vader.
(peinzend)
Vader. Van niets is hij vertrokken, meneer. Een eenvoudige arbeiderszoon. Met eigen blote handen heeft hij de hele zaak opgebouwd.
(droevig)
Hij had beter verdiend.
(deelnemend)
Wat is er dan met hem gebeurd?
Mijn vader had teveel vertrouwen in de mensen, dàt is er gebeurd, meneer.
| |
| |
Een aantal klanten die hem niet hadden betaald - maak van de erfgenamen maar iets los! - en op een kwade dag kwam het zo ver dat de afgrond van het bankroet vòòr zijn voeten gaapte. Wat deed hij? Hij bracht alle papieren in orde voor een zelfmoord, met levensverzekering, op zijn eigen naam. En toen...
(Zijn stem breekt af in een snik, hij neemt zijn hoed af, buigt het hoofd).
(ook zijn hoed lichtend, medelijdend)
Ik begrijp wat u bedoelt... arme kerel...
(beheerst zich, hoed weer op)
Ja. Vader heeft zich voor ons opgeofferd. Voor moeder.
En vooral voor mij, voor mijn toekomst. Al wat ik nu ben heb ik aan hem te danken. Zijn dood is mij bovendien een harde, maar nuttige les geweest: geen misplaatste goedhartigheid tegenover de klant! Op voorhand betalen - of geen zelfmoord!
En zo kunt u dus wel het hoofd boven water houden.
Ups en downs. Maar het kon slechter. Een betrouwbare broodwinning.
Dat is veel waard in onze tijden, nietwaar?
Zoals u zegt. Een artikel als dit is altijd in trek, weet u. Zelfs in krizis- of oorlogstijd zit ik niet zonder klandizie. Het is een dankbare branche, dat moet gezegd.
(stilaan geestdriftig wordend)
Ik bedoel niet, let wel, dat om het even wie, de eerste de beste stofzuigerverpatser, hier de baan mee op kan en zaken doen! O nee, er komt meer bij kijken! Psichologie meneer! - U moet ze kennen, de aspirant-zelfmoordenaars. Dat eeuwige geaarzel. Het idee trekt hen wel aan maar hoe moeten ze eraan beginnen? Welke metode moeten ze kiezen? De mensen hebben geen fantazie. Kunnen zich de praktiese uitvoering niet voorstellen. En zo blijven ze maar rondlopen, met hun vage plannen. Dan kom ik. Als geroepen! Kunt u geloven dat er zijn die zelf niet eens beseffen, wat ze van plan zijn? Maar mij draaien ze geen rad voor de ogen, dat begrijpt u wel. Ik ken mijn pappenheimers. Ik ben per slot van rekening de vakman voor iets! Ik los alle moeilijkheden op. Dank zij mijn tussenkomst wordt het een pretje, zich te zelfmoorden!
(na korte pauze)
Ik wil niet onbescheiden lijken, maar... rekent u veel daarvoor aan uw, eh, klanten?
Onbescheiden? Hoe komt u dààrbij, mijn waarde! Ik sta immers ter beschikking, van u zo goed als van iedereen. Met alle denkbare inlichtingen. Iedereen is een potensiële klant voor mij, ja u ook, u hoeft daar niet verschrikt om te kijken, dat u naar mij luistert verbindt u tot niets!
(boniment-toon)
Wel... kijk eens even. Om op uw vraag te antwoorden. In de aangerekende prijs is natuurlijk mijn winst begrepen, ik moet per slot van rekening leven. Maar die prijs op zijn beurt hangt volkomen en alleen af van de eisen die de klant zelf stelt. Een luksueuze zelfmoord kost een bom duiten. Voor een eenvoudige verhanging daarentegen bent u klaar met vijfhonderd frank.
(schrikt)
Vijfhonderd? Voor een eind touw?
Maar wàt voor touw meneer! Absoluut onbreekbaar. Vervaardigd uit prima sintetiese vezels. Perfekt glijdende lus. Bij het treffen van de toebereidselen wordt u bijgestaan door een technieker, met raad en daad. U-kunt-gewoon-niet-mislukken! - U hebt trouwens algehele waarborg dat de zelfmoordpoging slaagt: niet tevreden, geld terug!
(vertrouwelijk)
Ach meneer, die vijfhonderd frank is geen zuivere winst,
| |
| |
ver vandaar, ver vandaar. Vergeet niet dat ik ook mijn onkosten heb. Laten we aannemen: u hebt zich opgehangen.
(Z schrikt, A maakt geruststellend gebaar.)
Wat is het eerste dat het parket zal doen? Ter plaatse afstappen. En: mijn goeie touw in beslag nemen. In mijn kostprijs zitten dus alvast drie meter touw. Plus het honorarium van de vakkundige. Dan spreek ik niet eens over de administrasiekosten... de reis- en verblijfkosten voor zelfmoorden op het platteland, jaja ook daar krijg ik een mooi afzetgebied de laatste tijd... Als u tenslotte denkt aan de service die mijn klanten krijgen, dan moet u zich afvragen hoe ik het voor die prijs kan doen en er nog iets aan overhouden... Kom meneer, geef toe: wat is nu vijfhonderd frank!
(korte pauze, bestudeert de reaksie van Z, maar deze geeft zich niet bloot)
Maar ja, als u werkelijk tegen de kosten opziet, heb ik nog wel één metode voor u die goedkoper is, namelijk...
(afwerend)
O! maar ik ben helemaal niet van plan...!
(pessimisties)
Ach, zegt u dat niet! Wat is nu in vredesnaam het leven nog waard? U ziet het hier zelf: altijd maar wachten op een trein die niet komt, terwijl u onophoudelijk van het ene perron naar het andere wordt gezonden. Neem daartegenover de dood: de zekerste, snelste ekspres ter wereld, die voor u klaarstaat elk moment van dag of nacht, wanneer u er ook gelieft in te stappen, en die nooit één sekonde vertraging heeft.
Van treinen gesproken, dat is waar ook! Aandacht aandacht! De reizigers die de trein voor Roerloos...
(gestoord, woedend)
Laat je ons nu eindelijk met rust! Kletsmajoor!
(beduusd)
Pardon... ik wilde alleen maar...
(nijdig)
Hou je wafel! Straks heb je tijd genoeg voor je berichten, nadat wij vertrokken zijn. De hele avond!
(ontgoocheld)
Maar dan heb ik geen passagiers op het perron. In 24 uur is er geen trein meer.
Heb je begrepen wat ik je gezegd heb! Ja of nee!
(onderdanig)
Jawel meneer. Het zal niet meer gebeuren.
Ik wil u geen valse hoop geven, ik vraag het gewoon uit nieuwsgierigheid - maar welke is die goedkopere metode?
Maar meneer, ik zei toch al, u verbindt zich ab-so-luut tot niets. Ik vraag niet beter dan u van dienst te kunnen zijn! Ja meneer, ook voor het luttele bedrag van vierhonderd frank raakt u bediend bij mij, en u bent gegarandeerd even dood. De metode is: van een wolkenkrabber springen.
Van een...? Kom, nu overdrijft u toch. Vierhonderd frank, voor iets waaraan u zelf geen sent hoeft uit te geven? En dat noemt u goedkoop!...
En mijn inspanningen dan? Denkt u dat iedereen die moed kan opbrengen, om zomaar uit het raam van een 40e verdieping te stappen? U hebt er geen idee van, welke eisen soms aan mijn overredingskracht worden gesteld. En dan spreek ik niet eens over de prosenten die ik aan tussenpersonen moet afstaan.
Ik werk samen met psichiaters, die hun hopeloze gevallen naar mij zenden. Als ze de kans zien bereiden ze het terrein alvast zodanig voor, dat ik een van mijn duurdere metodes kan leveren: in de Niagara springen bijvoorbeeld, vliegtuigreis, 10 dagen hotelverblijf en uitstapjes in de omgeving inbegrepen. Maar u snapt dadelijk: zoveel zit er niet altijd op. Stroop een kei het vel maar af!
| |
| |
(knikt begrijpend)
Natuurlijk. Natuurlijk.
(plechtig)
Aandacht. Aandacht! Zo dadelijk zullen alle lichten in het stasion gedurende één minuut gedoofd worden. Dit ter nagedachtenis van de slachtoffers van de volledige zonsverduistering vandaag presies vijf jaar geleden.
(opspringend, gestikulerend)
Hee! Hela! Dat kun je zomaar niet! Wat denk je...
(Het wordt zonder overgang volkomen donker. Geluid van naderende trein; op welk spoor valt niet uit te maken. Men hoort hem vertragen.)
Daar is hij! Daar is hij! Komaan?
(Gestommel. De trein stopt; geluid van openslaande deuren, afgeblazen stoom enz.)
Ik krijg mijn koffer niet dicht! Helpt u me dan even!
(zenuwachtig)
Ik heb wat beters te doen! Ik vind mijn eigen koffer niet!
(Nog meer gestommel.)
Ik ben klaar! Hebt u uw koffer?
(Men hoort Z over zijn koffer struikelen en tegen de vlakte slaan.)
Au! Ja, hier heb ik het verrekte ding.
(Vloekt binnensmonds.)
Komaan dan!
(Geluid van stappen.)
(even later)
Waar is die trein?
Hier vind ik hem niet. Waar bent u?
Misschien is hij te ver gereden!
(Geluid van haastige stappen, van voor- naar achterplan.)
Nee. Hier is hij niet. Misschien reed hij niet ver genoeg?
(Geluid van stappen, in omgekeerde richting.)
Reizigers voor Roerloos instappen alstublief. Reizigers voor Roerloos instappen alstublief!
(gejaagd)
Toch op spoor 8! Haast u! Haast u dan toch!
(Geluid van rennen dwars het toneel over, daarna op perron 8 van voornaar achterplan en omgekeerd.)
(wanhopig)
Niets! Niets!
(Dichtslaande deuren. Fluitje van treinwachter.)
(roepend naar de man van de luidspreker)
Hee! Hee jij! Op welk spoor is die trein!
(de trein komt in beweging)
Op welk spoor is die trein, idioot! We vinden de trein niet! De trein voor Roerloos! Maak dan toch licht! Hee! HEEEEE! LICHT! Luister dan toch! LIIIICHT zeg ik!
(De trein versnelt; dan verzwakt het geluid. Als het is weggestorven plots weer volle licht. De klok staat op zeven uur dertig; het bord vermeldt: ROERLOOS - 7.20 uur.)
(plechtig, met rechtmatige trots)
De direksie houdt eraan, het publiek geluk te wensen voor zijn waardige houding tijdens de minuut doving van de lichten, in acht genomen ter nagedachtenis van de slachtoffers van de zonsverduistering, vandaag presies vijf jaar geleden.
(A en Z zijn te verslagen om te reageren. Ze gaan langzaam terug naar perron 7. Zitten neer op hun koffers. Vertolking terug in zelfde toonaard als bij aanvang, met bovendien sporen
| |
| |
van de doorstane vermoeienissen, enz.)
Het was toch de trein voor Roerloos? Het werd aangekondigd door de luidspreker!
Er wordt zoveel aangekondigd door luidsprekers. Teveel om allemaal waar te zijn. Heeft hij gezegd Roerloos?
Dat hebt u toch zelf gehoord?
Nee.
(onzeker. Hij tracht zichzelf te overtuigen)
Die man is een dolzinnige leugenaar.
Een patologies geval. Als hij dat heeft gezegd zal het wel niet waar zijn.
(krijgt de klok in het oog)
Is het zo laat?
(kijkt op zijn horloge)
Ja. Zeven uur dertig.
Wanneer is dan die trein?
(wijst naar bord)
Zeven uur twintig.
O ja. Dan hebt u gelijk: dat was daareven niet de trein voor Roerloos. Om zeven uur twintig was ik hier nog niet. Ik ben het stasion binnengekomen...
(raadpleegt zakboekje)
ik heb het hier opgeschreven, ik noteer elke besteding van mijn tijd weet u... om zeven uur dertig.
Ik ook. U kwam hier vlak na mij.
(weer opgewekt)
Ziet u? Wij zijn hier nog maar pas. We zijn ruimschoots op tijd voor de trein naar Roerloos.
(id)
Ja, we hebben nog al de tijd. Nog 23 uur en 50 minuten.
Je moet nooit op het laatste nippertje komen, vind ik.
Daar heb ik ook zo'n hekel aan.
(Zijn weer rechtgestaan en wachten een poosje vol goede moed, nu en dan uitkijkend of de trein nog niet nadert.)
Wel...! Ik heb een vermoeiende dag achter de rug, moet ik zeggen.
(Zet zich neer op zijn koffer.)
Hehee! Ik niet minder.
(doet hetzelfde)
(Pauze. Steunen hoofd met handen, ellebogen op knieën.)
(zachter en rustiger dan daarstraks)
Aandacht. Ter nagedachtenis van de slachtoffers van de rampspoedige maansverduistering...
(A en Z schudden het hoofd zonder opkijken, wuiven afwerend met één hand.)
(teleurgesteld, zuchtend)
Nu goed. Zoals u wil.
(korte pauze)
De wensen van het publiek zijn onze wet.
(Hoofden van A en Z zakken dieper en dieper. Ook de belichting verzwakt. Zij slapen.)
(nog langzamer en zachter)
Aandacht. Aandacht. Het spijt me wel. Dit is een gruwelijk misverstand. Onafhankelijk van onze goede wil.
(pauze)
De trein naar Roerloos rijdt niet meer. Zal niet meer rijden.
(pauze. Met merkbare zelfbeheersing, als bij de aankondiging van nasionale rampen. Korte pauze na elke zin)
Roerloos bestaat niet meer. Het is in zee verzonken. Bedolven door een vulkaanuitbarsting. Getroffen door een zonsverduistering. Van de kaart geveegd. Onze welgemeende verontschuldigingen.
(De Stem begint te snikken, wat potsierlijk klinkt door de luidspreker)
Wij hebben u belogen. Het was met de beste bedoelingen. Maar er is nooit een trein naar Roerloos geweest.
(pauze. Snikken gesmoord)
Roerloos heeft nooit bestaan.
(snikken bedaart)
Roerloos is een hersenschim. Het is elders. Aan de zuidpool. In de stratosfeer.
| |
| |
Op de bodem van de stille oseaan. Op de planeet Mars.
(pauze)
Het is voorbij.
(stilte)
Horen jullie me nog?
(stilte)
Psssst!
(stilte. Minder overtuigd)
Psst... Oh.
(stilte. Fluisterend, langzaam)
Welterusten dan.
(Bij ‘welterusten’ begint het licht snel weg te sterven; eer het volledig donker is valt het
DOEK
mei 1960
|
|