| |
| |
| |
[Nummer 21]
| |
| |
| |
| |
| |
rené gysen / de slecht befaamde markies de sade
Het is een universeel ritueel verschijnsel dat op het altaar een offer de prooi der goden wordt. Psychologisch is dit te verklaren als volgt: de gemeenschap voelt zich niet opgewassen tegen de machten die haar begrip en veiligheid te boven gaan en die sedert het kristendom namen dragen als God, Duivel en Dood. Ze zoekt het gevaar te bezweren, en haar nieuwsgierigheid te bevredigen, door een primitieve, magische handeling. Het offer is een slachtoffer, maar wordt zoenoffer genoemd; deze vreesachtige onderwerping is een elementaire vorm van godsdienst: het dienen van de Heer om hem gunstig te stemmen zit stevig verankerd in de mens. Het is daarom niet alleen een religieus, maar ook een sociaal verschijnsel: het dubbele hoofd van Outer en Heerd. Anderzijds is de magie een wijze van kennen.
De mens kan zich niet neerleggen bij zijn onmacht. Hij is niet alleen bang en nieuwsgierig, maar ook heimelijk agressief. Hij kan niet berusten in de Dood, als een werkelijk einde, en wil in de onsterfelijkheid geloven. De Duivel als teken voor de kwade machten wenst hij rancuneus vele nederlagen toe. God is de Almachtige, omdat hij teken is voor de hem gunstig gezinde machten. Maar dit geloof is aan twijfel onderhevig en daarom wantrouwt hij ook de grote macht van God, waarin hij een bedreiging en een mogelijk kwaad ziet. Dit komt er op neer dat hij twijfelt of de zo genoemde God wel de eigenlijke God is. Die twijfel knaagt zowel aan Zijn Almacht, als aan Zijn Goedheid. Op het plan van de menselijke betrekkingen overgebracht, betekent dit dat de met gezag beklede mens, die zich geestelijk heeft weten te handhaven over de grenzen van het vertrouwde, maatschappelijk afhankelijk is van een erkenning door de gemeenschap als vertegenwoordiger van de werkelijk goddelijke machten. In deze orde is de nog niet erkende God even goed een Duivel; en de Duivel is een nog niet erkende God.
Zo wordt het begrijpelijk dat het gerecht van de mensen Sade ongenadig heeft vervolgd, zoals het Kristus gekruisigd heeft, dus vóór het vaststaat of hij een eigenlijke duivel is. In werkelijkheid werd hij veroordeeld omdat hij, die zich het aangezicht van de Duivel had opgezet, zoals Kristus dit van een nieuwe God, zo'n uiterst geschikte zondebok was, op wie de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het Erge kon afgewenteld worden. En daarom overschrijdt het menselijk gerecht steeds weer de eigen juridische redenen, geraakt in innerlijke tegenspraak en stelde 2 mei 1960 nog Caryl Chessman terecht.
In dit licht dient men te zien hoe de reputatie van Sade veel schade heeft ondervonden van de afleidingen van zijn naam die pathologische begrippen dekken. De afstand tussen Sade en de sadisten is echter even groot als die tussen Kristus en de naar hem genoemde kristenen. Sade was evenmin een sexueel abnormale, als Kristus hysterisch was. Juister zou het zijn te zeggen dat hij een buitensporige sexuele genialiteit bezat. Het mag vreemd schijnen, en schokkend, maar er zijn duidelijke punten van overeenstemming tussen Sade en Jezus. Ze hebben beiden een op de spits gedreven ethische stelling ingenomen en de schuld van een heel tijdperk op hun schouders geladen; beiden werden martelaren van de falende menselijke gerechtigheid. Ze waren niet eigenlijk schuldig aan resp. kristendom en sadisme, maar ze verschrikten de gemeenschap die het gevreesde lot op hen afwentelde.
De gemeenschap wenst in sommige door hun uitzonderlijkheid en voorlopige onbegrijpelijkheid daarvoor geschikte zondebokken een Duivel of een valse God te zien, die ze de wel erkende Godheid als zoenoffer aanbiedt. Aangezien in deze ritus de mogelijkheid besloten ligt om op het aangezicht van de geslachtofferde Andere het noodlot emotioneel en elementair-intellektueel te begrijpen, simuleren de vertegenwoordigers van de wrekende gemeenschap in de terechtstelling tevens een weten, waarvan hun rol echter alleen maar een geveinsde afbeelding is. Hun weten in dienst van de erkende Godheid dringen zij op als een magisch teken voor het Andere. Eerst wanneer men zich bewust is van het aandeel der kollektieve primitiviteit in de openbare veroordeling van Sade, wordt een persoonlijke houding mogelijk die gegrond is op de werkelijkheid. Het heeft daarbij helemaal geen zin een moreel over de persoon van Sade uit te spreken, hij is nu bijna 150 jaar dood. Het gaat om ons zelf naar aanleiding van zijn leven en zijn werk.
| |
| |
Het is anderzijds redelijk dat men een voorbehoud maakt om Sade in handen van eender wie te geven, zoals men een knaap ook niet het stuur van een auto toevertrouwt. Dat spreekt niet in het nadeel van de auto, noch in dat van het werk van Sade, maar wel tegen de waarschijnlijke onbevoegdheid van de knaap. De stilzwijgende samenzwering tegen Sade is zelfs verdacht omdat ze zo goed het eigenbelang en de zelfheerlijke opvattingen dient van publieke hoogwaardigheidsbekleders, in de niet uit de lucht gegrepen veronderstelling dat hun hoge waardigheid voornamelijk op de onnozelheid van de massa berust, of op zeer wereldse machtsmiddelen, zoals geld, opiniemachten, relaties, zakelijke onderlegdheid, voordelen der geboorte, zweep, lakeien, politie i.p.v. op een eigenlijk gezag dat zou voortvloeien uit persoonlijke meerderwaardigheid.
Leopold Flam schrijft, met betrekking tot Sade: ‘De maatschappij heeft zich steeds tegen de vier aangehaalde elementen, die voor haar ontbindend zijn, verzet: de natuur, het verstand, de vernieuwing en de enkeling. Zij heeft daarom vier soorten van Duivels onderscheiden als vertegenwoordigers van het Kwaad. De Duivel als de zinnelijke verleider, de Duivel die hemel en aarde wil doorvorsen, de Duivel die een ketter of een ongelovige is en in opstand komt tegen de gevestigde moraal en eindelijk de Duivel die zichzelf bevestigt.’ De respectieve incarnatie heeft plaats in vier romantische figuren: Don Juan, Faust, Prometheus, Lucifer.
Sade was ze alle vier. Paul Claudel laat zich dan ook ontvallen tijdens een interview:
‘C'est bien fait au moins qu'on ait mis Sade à l'ombre la moitié de sa vie!’ Want Claudel leefde in het zonnetje en voelde legaal: ambassadeur van zijn land, rooms katholiek gelovige, dichter van ‘L'Annonce faite à Marie’ en ‘Le soulier de Satan’. Hem zou het niet overkomen een gevangenis anders dan aan de buitenkant te leren kennen.
Het proces van de uitgever van de volledige werken van Sade, Jean-Jacques Pauvert, had plaats op 15 december 1956, het vonnis werd geveld en de uitgever veroordeeld op 10 januari d.a.v., niettegenstaande de getuigenissen van Jean Cocteau, André Breton, Georges Bataille en Jean Paulhan. De Commissie van het Boek, die de rechtbank (XVIIe Chambre correctionnelle de Paris) moest adviseren, besloot in overeenstemming met de heersende begrippen, dat er aanleiding tot vervolging was om vier volgende werken: La Philosophie dans le Boudoir (1 d.), la Nouvelle Justine (4 d.), Juliette (6 d.), Les 120 Journées de Sodome (3 d.), aangezien deze deeltjes ‘mêlaient à des propos sur la société du temps, des descriptions de scènes d'orgies, des cruautés les plus répugnantes, et des perversions les plus variées, et contenaient intrinsèquement un ferment détestable et condamnable pour les bonnes moeurs.’ Dat was het zichtbare rationele aspekt van een irrationele veroordeling a priori.
De uitspraak van een minister in de opvatting van Sade, St-Fond (uit ‘Juliette’) luidt omgekeerd: ‘..., j'autorise tous les ouvrages libertins ou immoraux... je les crois très essentiels au bonheur de l'homme, utiles aux progrès de la philosophie, indispensables à l'extinction des préjugés, et faits sous tous les rapports, pour augmenter la somme des connaissances humaines. J'étayerai les auteurs assez courageux pour ne pas craindre de dire la vérité; je payerai, je couronnerai toujours leurs idées; ce sont des hommes rares, essentiels à l'Etat, et dont on ne saurait trop encourager les travaux.’
Er dient hier aangestipt dat Sade (of St-Fond) zich beroept op algemeen aanvaarde doeleinden: le bonheur de l'homme, les progrès de la philosophie. Alleen de middelen zijn ongewoon: libertinisme, immoraliteit. Het verschil ligt in andere opvattingen over de zeden die de mensen ten goede komen. Als iemand de goede zeden verdedigt, bewijst dit niets in zijn voordeel, of nadeel. De werkelijke vraag is: welke zijn de goede zeden?
De veroordeling, over de uitgever van Sade uitgesproken, kan dus enkel aantonen dat andere opvattingen dan die van Sade de gemeenschap beheersen en daarom de macht hebben hem de straf op te leggen van een ongure reputatie. Het oeuvre van Sade werd niet beoordeeld, enkel gevonnist. Zulke rechtspraak is volstrekt ongeldig, vermits de heersende
| |
| |
opvattingen als onaantastbaar vooropgezet worden, en niet op hun waarde beproefd versus deze van Sade. Waar de gemeenschap, in de persoon van haar vertegenwoordigers, gefaald heeft, is het de plicht van de enkelingen de verwaarloosde taak op zich te nemen en de verschillende elementen te verzamelen en te beoordelen, elk voor zichzelf.
Dit kompleteert het bilan: de schrijver brengt de helft van zijn leven in gevangenissen en krankzinnigengestichten door, drie vierden van zijn manuscripten werden vernietigd, onder opeenvolgende politieke regimes waren zelfs de reeds gedrukte werken het voorwerp van doelmatige vervolgingen, een legende werd rond zijn naam en zijn werk verspreid, waarvan misschien het mooiste snufje dat hij zo vervelend is om te lezen, nog heden blijft hij een grote onbekende, één van de minst gelezen schrijvers, waarover men het meeste praat. Bijna zoals het eens de Bijbel verging. Dat heeft de gemeenschap dus bereikt: ze heeft een zondebok, ze is haar eigen verantwoordelijkheid ontlopen.
Volgende tegenwerping dringt zich echter op: aangenomen dat nieuwe visies steeds op wantrouwen en weerbarstigheid stuiten, dan valt in het geval van Sade op het eerste zicht reeds een nadruk op de zelfbevestiging van de enkeling en een misprijzend voorbijgaan aan de solidariteit van de bedreigde gemeenschap op. De personages van Sade nemen wanneer ze tot een konklusie komen of tot een actie overgaan nooit de Andere in overweging, noch als gemeenschap, noch als God, noch als Duivel. Hun atheïsme, resp. adiabolisme is een wijze om het bestaan van de Andere te ontkennen. Hun egoïsme is integraal. Ze kondigen reeds stilzwijgend de boodschap van Sartre aan: L'enfer, c'est les autres.
Wanneer Sade zich tot een intelligent publiek richt om dit integraal egoïsme te verkondigen is hij niet konsekwent met zichzelf, aangezien dit een erkenning van de Andere als publiek inhoudt, maar het is ook waar dat zijn personages konsessies doen aan een kleine elite van handlangers. Dit bondgenootschap is overigens voorlopig en herroepbaar: het eindigt steeds op pogingen van de enen om de anderen uit te schakelen. Dit zijn bijkomstige beschouwingen. Belangrijker is dat de houding van Sade, die de enkeling in het centrum van het heelal plaatst, overeenstemt met de historische evolutie: ze is een verder doorgedreven historische konsekwentie, niet een geheel alleen staand feit. Sade kon zich niet onttrekken aan de geest van zijn tijd. Dit is in tegenspraak met zijn volstrekt individualistische pretenties.
We staan dus voor de schijnbare paradox dat Sade door zijn individualisme de niet erkende aspekten van een kollektieve geest incarneert: meer bepaald die van de 18e eeuw. De gemeenschap ontkent in hem de schaduw van zichzelf. Die schaduw verbergt de duivelachtigheid van de kollektiviteit. Dat Sade werkelijk als incarnatie van de verborgen, duistere zijden van zijn tijd voor de hand ligt, kan uitgebreider nagegaan worden aan de hand van de reeds aangehaalde omschrijvingen die L. Flam van de Duivel geeft.
Sinds de Renaissance werd het zwaartepunt duidelijk verlegd van het bovennatuurlijke naar het natuurlijke, of, zoals men het ook uitdrukt, van God naar de mens. Het toenemende prestige van de natuur in de 18e eeuw is dan ook geen zonderlinge gril van de toenmalige cultuur, maar een stadium in de ontwikkeling van de moderne west-europese geest. De onbedorven, natuurlijke mens in de naïeve opvatting van J.J. Rousseau, als tegenhanger van het meedogenloze naturalisme bij Sade, is kenmerkend voor een toenmalige obsessie. Het kan modieus lijken in pastorales of de idyllische sfeer van ‘Paul et Virginie’ (Bernardin de St-Pierre), een aardige fantasie in ‘Robinson Crusoë’ (D. Defoe) of een reactie tegen versteedsing en kunstmatigheid, maar het leidde ook tot het mirakel van de moderne wetenschappen, dat immers te danken is aan de realistische studie van de natuur: door beschrijving en classificatie, door het verzamelen van feiten, door empirische methodes, het experiment incluis, door samenordening en formulering van wetten en oorzaken. Deze enorme som van arbeid veronderstelt een geloof en een geestdrift, die niet volstrekt kunnen verklaard worden door de louter utilitaire aspekten van de wetenschappelijke ontwikkeling. Ook een vrij laat tot bloei gekomen tak van het onderzoek, als de psychologie, startte met natuurweten- | |
| |
schappelijke methodes, en kwam eerst langs de studie van ‘de menselijke natuur’ tot het inzicht van haar andere, geesteswetenschappelijke zijde. In de 18e eeuw was het prestige van de natuur algemeen. Sade argumenteert dan ook voortdurend met verwijzing naar de natuur, als onaantastbare zekerheid, om het bovennatuurlijke (b.v. gepersonifieerd in God) te ontkennen.
Een konsekwentie van deze verschuiving der waarden is ook het nieuwe prestige van erotiek en sexualiteit, als natuurlijke vorm van de goddelijke liefde: de wuftheid van de 18e eeuw, Casanova (1725-1798), Don Juan (door resp. Mozart, Gluck, Byron). Me Maurice Garçon zegt in zijn pleidooi voor uitgever J.J. Pauvert: C'est l'époque où Crébillon fils, cynique, élégant et libertin, publiait des ouvrages sensuele qui traînaient dans tous les boudoirs, où Marmontel se complaisait dans une manière d'érotisme anticlérical, où Andréa de Nerciat, confident de la Reine Caroline de Naples, sombrait, sans soulever de protestation, dans la pornographie bon marché. C'est l'époque aussi où Diderot publiait La Religieuse et Les Bijoux indiscrete, où Laclos, pervers délicieux, faisait imprimer Les Liaisons dangereuses, ce chef-d'oeuvre de perversité, et où Restif de la Bretonne imaginalt, à la suite de ses introspections personnelles, de révéler avec impudeur ses aspirations les moins avouables. Sade prend place dans ce cortège... etc.’ Sade onderscheidt zich nochtans van de anderen doordat hij zijn 18e eeuwse verbeelding konsekwent voortzet tot de uiterste konklusies over de duistere gruwelijkheid van de natuur en de sexualiteit, waartoe zijn verlichte tijdgenoten niet konden, durfden of wilden komen.
Het 18e eeuwse rationalisme trekt de Waarheid in twijfel, zoals ze neergeschreven staat in het dogma, verkondigd wordt door een met gezag bekleed persoon, gesuggereerd wordt door de openbaarheid, door de traditie, door geloof en bijgeloof, of onthuld wordt door een ingeving, en onderwerpt ze aan het critisch onderzoek van zijn meedogenloze en eigengereide nuchterheid. Het is de eeuw van de Verlichting, voor Sade is het een eretitel filosoof te zijn. Het groeiende zelfbewustzijn van de wetenschappen maakt een stoute uitspraak mogelijk als: rien ne se crée, rien ne se perd. Men geloofde stellig dat het verstand uiteindelijk alle vraagstukken zou kunnen oplossen, alle geheimen ontsluieren, alles beheersen. Opvallend is een naïeve voorbarigheid, die in de grond minder met verstand, dan met een nieuw bijgeloof te maken heeft, dat de menselijke geest herleidde tot enkel de ratio, die dan omgekeerd met al het prestige van het geestelijke bekleed werd. Deze overmoed was anderzijds aanleiding tot het grootse werk van de Encyclopedisten: hemel en aarde doorvorsen en catalogeren. De Faust (1790-1832) van Goethe heeft deze ommekeer in de west-europese geest tot onderwerp. Het treffendst bewijs van de triomf van het rationalisme in de publieke opinie was echter de ‘kerkelijke’ eredienst, die bij de aanvang van de franse Revolutie, ingesteld werd voor de nieuwe Godheid: de Rede.
Het volstrekte vertrouwen van Sade in zijn redeneringen is wel helemaal in overeenstemming met de geest van zijn tijd. Volgend citaat geeft de toon aan.
- Ecoutez-moi donc, dit Noircueil, je vais démontrer cela. ‘La douleur, en définition de logique, n'est autre chose qu'un sentiment d'aversion que l'âme conçoit de quelques mouvements contraires à la construction du corps qu'elle anime.’ Voilà ce que nous dit Nicole, qui distinguait dans l'homme une substance aérienne qu'll nommait âme et qu'il différenciait de la substance matérielle que nous nommons corps. Pour mol, qui n'admets point cette édification frivole et qui ne vois dans l'homme qu'une espèce de plante absolument matérielle, je dirai seulement que la douleur est une suite du peu de rapport des objets étrangers avec les molécules organiques qui nous composent; en sorte qu'au lieu que let atomes émanés de ces objets étrangers... etc. Deze naïveteit belet echter niet dat sommige uiteenzettingen van Sade van wetenschappelijk belang zijn op zo uiteenlopende gebieden als de psychologie, de philologie, de sociologie, de geschiedschrijving, enz., wat door verschillende biografen en commentators nadrukkelijk bevestigd wordt, o.m. Maurice Heine, Gilbert Lély, Sarfati, Bertrand d'Astorg. Tot zijn sexuele experimenten was
| |
| |
niet alleen de wellust aanleiding, maar ook een faustiaanse vorsingsdrang. Waar zijn tijdgenoten, die nochtans niet van een klein geruchtje vervaard waren, nog ergens halt hielden, bestaat de originaliteit van Sade erin ook de onheimelijke gebieden van het menselijk gedrag In het onderzoek te betrekken: nl. de boosaardige sexualiteit. Wat echter minder gekend is, is dat diezelfde vastberadenheid om zich nergens te laten weerhouden, de historicus Sade in een streng verantwoord werk als dat over Isabelle de Bavière inspireerde tot belangrijke onthullingen over de achtergronden van de geschiedkundige gebeurtenissen, die men, om helaas al te begrijpelijke redenen van enge
moraliteit, gewoonlijk achterhoudt, nadat hij ook in zijn romans over wereldlijke en geestelijke hoogwaardigheidsbekleders ontluisterend schreef. Het komt er op neer dat hij meer onbevangen stond tegenover wat anderen als onbetamelijk of onbelangrijk zonder onderzoek uit hun gedachten banden. Het gaat daarom niet altijd om morele taboes. Zo werd een stoutmoedige opvatting over de betekenis van de droom, honderd jaar vóór Freud, door Sade uiteengezet. Het is opmerkelijk dat zulke interessante, algemeen aanvaardbare konklusies hetzelfde rationalistische uitgangspunt hebben, als de boze verbeeldingen die Sade tot een outlaw en zijn rationalisme tot een uniek fenomeen maakten.
In die merkwaardige sfeer ontstond de mythe van de Vooruitgang. De eerste wetenschappelijke successen waren daar natuurlijk niet vreemd aan, maar genoemde mythe behoorde tot de toenmalige verwachting van een nabij Gouden Tijdperk en werd de drijvende kracht van de franse Revolutie. Aan de ene kant groeit het ongeloof tegenover gevestigde waarden (cfr Voltaire), zowel geestelijke als maatschappelijke. Het opkomend atheïsme, zowel als de plannen voor staatkundige en andere hervormingen (cfr Le Contrat Social, Emile) zijn daarvan duidelijke symptomen. Het leidt ten slotte tot de bestorming van de Bastille, gebeurtenis van groot symbolisch belang, en tot het einde van het Ancien Régime. Voor degenen die in de oude waarden bleven geloven (de geëmigreerde adel, de R.K. Kerk) wat deze vernieuwingsdrang diabolisch. Om een idee van deze irrationele visie te hebben, hoeft men enkel de sfeer van een bepaald soort anti-kommunisme op te roepen (dat natuurlijk niet mag verward worden met intelligent anti-kommunisme, waarvoor het wil doorgaan). Aan de andere zijde van de barrikade, komt de kreet, ‘un abandon total de tous les liens et tous les préjugés de l'enfance’ Sade recht uit het hart. Zijn misprijzen voor het Ancien Régime was totaal. ‘...Abus perfides de la tyrannie! Funestes dangers du despotisme! ô peuple français, quand seras-tu révolté de ces horreurs? Quand, las de l'esclavage et pénétré de ta propre force, léveras-tu la tête au-dessus des chaines dont des scélérats couronnés t'environnent, et sauras-tu te rendre à la liberté que t'a destinèe la nature?’. De ketens die het volk binden zijn ook van morele aard. Een konsekwente immoraliteit moet er ons van bevrijden: want, Justine ou les malheurs de la Vertu, maar Juliette ou la pros-périté du Vice. De
uiteindelijke konklusie is een moraal van de vernietiging als paradoxale konsekwentie van de Vooruitgang. Niet alleen in de nog algemeen toegankelijke redenering: ...le nécessitous est à l'Etat ce qu'est la branche parasite à l'arbre fruitier: il dessèche, il se nourrit de sa séve, et ne rapporto rien. Que fait l'agriculteur en apercevant cette branche? II la coupe aussitôt sans remords. Que l'homme d'Etat agisse donc ici comme l'agriculteur: une des premières lois de la nature est qu'il n'y ait rien d'inutile dans le monde. Het gaat hier om de brutale Raison d'Etat, die ook heden toepassing vindt in de uitroeiing van subversieve elementen: vroeger de guillotine der franse Revolutie, nu de doelmatigheid van de moderne totalitaire staat, en in het illegale kamp, het terrorisme. De vernietiging wordt bij Sade echter vitaal principe: Point de destruction, point de nourriture à la terre, et par conséquent plus de possibilité à l'homme de pouvoir se reproduire. Fatale vérité, sans doute, puisqu'elle prouve d'une manière invincible que les vices et les vertus de notre systèms social ne sont rien et que les vices même sont plus nécessaires que les vertus, puisqu'ils sont créateurs, et que les vertus ne sont que créées, ou, si vous l'aimez mieux, qu'ils sont causes et que les vertus ne sont qu'effets... qu'une trop parfaite
| |
| |
harmonie aurait encore plus d'inconvénients que le désordre: et que, si la guerre, la discorde et les crimes, venaient à être bannis de dessus la terre, l'empire des 3 règnes, devenu trop violent alors, détruirait à son tour les autres lois de la nature.’ De Vooruitgang slaat in het tegendeel om, zoals de Vernietiging. Alle inspanningen om de natuur te verbeteren zijn dus tevergeefs, vandaar de wanhoop van Sade: Quand j'aurai exterminé sur la terre
toutes les créatures qui la couvrent, je serai bien loin de mon but, puisque je t'aural servie, marâtre! et que je n'aspire qu'à me venger de ta bêtise ou de la méchanceté que tu fais éprouver aux hommes en ne leur fournissant jamais les moyens de se livrer aux affreux penchants que tu leur inspires.
In absolute termen leidt de zelfbevestiging van de enkeling tot een aanmatiging, waardoor het Ik aanspraak maakt op het monopolie van het bestaan door de (het) Andere te ontkennen. Het is dezelfde romantische overdrijving als die van de natuur, als ontkenning van het bovennatuurlijke, van het verstand, als ontkenning van de werkelijkheid waarop het systeem van de ratio niet past, en het vindt een aesthetische uitdrukking bij uitstek in de triomf van een sexuele extase, die de toppunten van de zelfbevestiging bereikt in de dood van de Andere.
Met het egocentrisme van deze opvattingen gehoorzaamt Sade aan de geest van zijn eeuw. De onverholen en radikale uitdrukking is echter een persoonlijk kenmerk. Meer verborgen treedt dit egocentrisme b.v. op in een idee, die er lijnrecht schijnt tegen in te druisen: Le Contrat Social van J.J. Rousseau. Want een maatschappelijke overeenkomst veronderstelt een billijkheid, die recht wil doen wedervaren aan de enkelingen, die de maatschappij samenstellen. De rechtsaanspraken der enkelingen relativiseren elkaar enkel uit redelijke overwegingen, opdat ze niet tot wederzijdse vernietiging zouden leiden, maar hiermee wordt dan toch het principieel recht van de enkeling erkend. Deze overweging ligt aan de grond van het moderne socialisme, dat eigenlijk een liberalisme is dat de kansen van alle enkelingen zoekt te vrijwaren. Sade, Rousseau, liberalisme, socialisme: steeds wordt de enkeling erkend. Een werkelijke tegenstelling vindt men in de middeleeuwse opvattirg: het recht van de enkeling werd toen ondergeschikt gemaakt aan de goddelijke beschikking. Maar God, dat is de Andere, die als Lieve Heer wel heet te zorgen voor mijn dieper welzijn, maar Wiens Wegen ondoorgrondelijk zijn. Bij afvaardiging is God ook de Paus of de Koning en allerlei wereldse en geestelijke heren tot de gewone evennaaste toe. De middeleeuwse enkeling heeft geen recht op zichzelf, zoals we dat nu als vanzelfsprekend aanvaarden; de Andere, gesteld op een plaats van de door God ingestelde hiërarchie, verwerft hierdoor een aanzien dat hem voorrang geeft op de rechten van de enkeling, aangezien in de goddelijke orde de zaken op hun best geschikt zijn, - eventueel tegen het beter weten van de enkeling in. Zo was het middeleeuwse levensgevoel: de enkeling gelooft in de Andere, die verschijnend in zijn volmaaktheid, God is. Hij gelooft niet in zichzelf, hij is ootmoedig. De prioriteit van het hiernamaals op het huidige leven geeft uitdrukking aan hetzelfde principe. Met de
Renaissance begint echter de ommekeer, die op het einde van de 18e eeuw zal leiden tot de franse Revolutie, met haar atheïstische tendens, die de Andere trouwens terechtstelt in de persoon van de Koning, en als lokroep heeft: Vrijheid, d.i. het recht van de enkeling op zelfbevestiging. Maatschappelijk leidt de ontvoogding van de bourgeoisie naar het burgerlijk individualisme, dat nog steeds het sociale leven beheerst. De politieke regimes worden constitutioneel en schrijven in de grondwet de rechten in van de enkeling op eigen opinie, eigen onderwijs, eigen godsdienst of overtuiging, de onschendbaarheid van de woning, enz. Het ‘individualisme’ der volken leidt tot nationalisme en erkenning van het zelfbeschikkingsrecht Napoleon stelde echter het welsprekendste luciferiaanse gebaar door de Keizerskroon uit handen van de Paus te nemen en zelf op eigen hoofd te plaatsen, meteen de plaats te usurperen van de Koning, die zijn opdracht integendeel van God ontving, volgens de monarchistische opvatting van het Ancien Régime. Napoleon eindigde zelfs zoals Lucifer: verbannen.
| |
| |
Het blijkt dus telkens en telkens weer dat Sade de exponent is van de tijdgeest, die zijn oorsprong vindt in de geestelijke ommekeer, die op het einde van de middeleeuwen begon en reeds zeer duidelijk naar voor trad in de 18e eeuw, die in zijn geëvolueerde vormen nog steeds aktueel is, maar dat de bijzonderheid van Sade erin bestaat dat hij inzicht geeft in de uiterste en gruwelijkste konsekwenties van deze nieuwe geest, wat beduidt dat hij de donkere schaduwen en de verborgen achtergronden belicht.
Samengevat komen me als het opvallendst in die tijdgeest voor: 1o de voorrang van natuur op boven-natuur: zij is de werkelijkheid, 2o die natuur is een bestendig zijn in samenhangen die een onvermurwbaar-rationele wetmatigheid veronderstellen, die door het verstand kan achterhaald worden, 3o de overmatige zelfbevestiging van het ik.
Het ene is de konsekwentie van het andere. Als al wat is een natuur heeft, waardoor het wezenlijk steeds identiek is aan zichzelf, dan kan het niet ontsnappen aan zichzelf: ik ben Ik en niets anders, ik ben een te ontdekken, te onthullen ik. Daar het ik geen deel heeft in de andere, kan het niet hopen zichzelf in de andere te dienen en het wordt dus gedwongen aan het welbepaalde ik en aan niets anders een zo hoog mogelijke waardigheid toe te kennen. Daar het ik echter identiek aan zichzelf blijft, is het niet langer onvatbaar en onmeetbaar, en is het ook niet meer wonderlijk. De geschiedenis van Sade, die zich met dit proces vereenzelvigt, kan dus niet anders zijn dan die van een Ik dat tot onwaarschijnlijke afmetingen uitgroeit, maar toch steeds herleid wordt tot zichzelf (tot zijn onveranderlijke natuur) en niets meer, m.a.w. zijn hoogst mogelijke waardigheid is steeds minder dan het wonderlijke ik. De zelfbevestiging van het Ik leidt dus naar een ontwaarding van het Ik. Het lijkt of een beter Ik van Sade, dat nl. dat aan de gedetermineerdheid ontsnapt en door hem niet erkend werd, het gedetermineerde Ik van Sade, dat door hem gekoesterd werd, zoekt te vernederen door het tot in het absurde te overspannen. Het gezamenlijke systeem van Sade komt soms plots voor als een enorme farce, een meesterstuk van zwarte humor, bedreven door een onvermurwbare pince-sans-rire. Ik geloof wel niet dat dit het bewuste opzet van Sade was, maar het lijkt of een Sade in Sade intelligenter dan hijzelf wou zijn, intelligenter dan zijn koppig vasthouden aan zijn 18e eeuwse uitgangspunten. Wanneer men chronologisch zijn gehele oeuvre overschouwt, zal men dan ook een zekere verschuiving der accenten in zijn bewuste standpunten opmerken. Het was voor hem echter te laat om in volle bewustzijn van zijn vergissingen afstand te nemen door ze in een nieuwe oplossing te transcenderen. Hij zou dan zijn tijdgenoten ver vooruit geweest zijn: ze waren ofwel reactionair, ofwel
weerspiegelen ze de tegenpool van de sadistische vergissing zonder deze te verbeteren (zoals spiritualisme tegenover materialisme, idealisme tegen realisme, enz.). Uit die hoeken kwam dan ook de verleiding tijdens de levensjaren van Sade, waartegen hij zich nog verdedigde, maar met veel minder onstuimigheid dan vroeger, misschien wat vermoeid, een beetje verminderd door de jaren, wat sceptischer tegenover zichzelf en de opvattingen, waarmee hij zich vereenzelvigd had, maar nog steeds even eenzaam.
fragment uit de gelijknamige studie over de Sade, verschenen bij Heijnis, Zaandijk
|
|