andré kuyten / een verloren avond
Hans wist niet meer waarvoor hij boven was gekomen. Misschien omdat Steven hem was voorgegaan. Terwijl ze op de trap stonden was er beneden een oploop; studenten drongen de gang in. Deuren gingen open en mét de anderen werden zij binnen-gehaald. Herkende hij voor één moment de stank van verf en zweet, en de rulle smaak van de kurk in de wijn? Voelde hij de planken vloer van Dertien weer onder zich bewegen - omdat er twintig man tegelijk de Zevensprong dansten? Nee. Hij was boven-gekomen omdat hij zich verveelde en binnen-gegaan omdat het licht hem aantrok. En het lachen van een vrouw die nu nóg lachte; met een duidelijke mond. Alles was trouwens te duidelijk aan haar; je kon haar tekens door haar kleren zien.
Het was een grote ruimte. Twee aansluitende kamers - het huis van een ontwerper of een architekt. Zelfs in deze chaos, waarbij alles van zijn plaats was gebracht, zag hij nog waar de meubels behoorden te staan. Wanneer hij uit het raam keek, op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, zag hij de gebouwen van de krant. Expeditie-auto's werden volgeladen. Geel licht glom in het glas; in de hoek waar hij zat ving hij meer licht van buiten dan van de lampen in het vertrek. In de kamer aan de straatkant werd gepraat, in de kamer die aan de tuin grensde werd gedanst.
Hij zat al een uur in het duister. Er was niemand die hem kwam zeggen weg te gaan. Steven, die vrijmoedig was in zijn optreden, had zich op de dansvloer gewaagd; Hans spande zich in te zien wat de jongen uitvoerde. Steven wendde zich tot een meisje dat bij de tussendeur zat. Hoewel het Hans voorkwam dat hij zelfs niet zijn mond bewoog, scheen hij haar toch te vragen want zij stond glimlachend op. Daarna verloor hij hen uit het oog. Hij bleef zitten waar hij zat en verloor zich in gedachten.
Hij was die dag in Amsterdam terug-gekomen, voor het eerst sinds een half jaar - en hij had geprobeerd verrast te kijken toen bleek dat zijn ouders hem bij het station opwachtten. Hij had alleen willen wandelen - het station uit, de tramrails over naar het Damrak, en de Dam over naar het Rokin. Maar zij hadden de tram genomen en waren binnen een kwartier thuis. Daarna de maaltijd, de plannen voor het week-end. Hij wist al dat hij met ruzie zou weggaan - weer naar Dusseldorp.
Regen en de uitwaaierende rook; nieuwe wijken en plotseling straten vol puin, soms een ruïne tussen twee herenhuizen. Espressobars met étalages van meubelzaken, met binnen Italianen keuvelend met de serveuses. Reclame-zuilen met film-bulletins, elke week een ander. Op dinsdag haastte hij zich; hij zag elke nieuwe film. Zijn belangstelling taande. Gewend in een eigen wereld te leven, beschermd tegen de bemoeizucht van zijn ouders en langzaamaan van vrienden vervreemd, zag hij kans ook in deze stad aan zijn trekken te komen. Hij deed zijn werk naar behoren, maar van zijn voornemens kwam niets terecht. Hij leerde niets nieuws dan Duits spreken - maar hij verveelde zich niet. Wel was hij dikwijls ongelukkig.
Hij dacht aan de nacht in Dusseldorp waarop hij nauwelijks zijn kamer had bereikt. Hij bedacht ook dat hij hier, in eigen stad ruim vier uur door het centrum had gelopen zonder één kennis tegen te komen - tot hij Steven ontmoette.
Hij dronk werktuigelijk, zoals hij ginder werktuigelijk at, sliep, ontwierp, naar de bioscoop ging - eerst bij de hoofdfilm kwam hij tot leven. Zoals hij werktuigelijk trachtte aan andere dingen te denken. Aan later bijvoorbeeld, over een jaar naar Italië. Weg ruïnes, weg trams in de mist, de duizenden Duitse stemmen, verveelde kellners in de Fischl, paffe vrouwen naar wier billen je keek omdat ze bewogen.
Maar vanavond dacht hij niet aan zijn toekomst - en ook zijn geheugen kon niet belemmeren dat hij zich prettig voelde. Toen zijn glas leeg was vulde hij het opnieuw, maar hij had geen trek meer en beroerde de wijn nauwelijks. Er was niemand die zich om hem bekommerde. Hij prees zich gelukkig - maar er was een vage onrust in hem. Mocht hij zich wel afzonderen? Hij vreesde dat iets, een kans misschien, hem zou voorbij-gaan. Na lang aarzelen kwam hij ertoe, op te staan.