| |
| |
| |
gust gils / drie gedichten
ballade van de onregelmaat
mijn hand is plots onnatuurlijk groot. wat kan zij niet omvatten?
een stoel, huis, een kamer schijnt onbeduidend -; is dit
maar de zo kleine voorwerpen, verloren, doen schrikachtig aan in de
zoiets is een morgen in februari.
het opstaan, het boven de rand uitklimmen.
het vreemde wassen; de spiegel.
pas op voor het beest. en wat een glinsterende haat
ik bedoel een miereneter in de struiken, een bloedhond, om het even,
een ogenblik als een ander.
om alle rede plaats te geven:
je ben geen schaduw, maar in een kikkerpoel
groots leven is het niet.
je kwam terug van een droeve taak,
je was iemand gaan schrappen, gaan begraven; het afgezaagde hoofd
haast nog onder de arm, bij wijze van spreken.
loopt men zo zichzelf wegwijs? verloren?
savonds is de stad normaal verlicht.
maar nu een staalkoude morgen.
had je er meer van verwacht? je glipt heen
een schrikkelijk knaagdier onder het licht.
| |
| |
| |
een zwarte wereld: uitmonding van veel, van een lange weg
hierheen geleefd, poorten en galgen open
in stukken woud die staan in de eenzame dag.
huizen een vingerknip, stukgeschoten vloeken.
had zij bloemen klaar aan de eindstreep? gelukwensen?
bedroevend helder vroeg ik me dit af. sliep ik sprakeloos.
koude stilte, leeg kleurgebeuren:
hoe te ontkomen, hoe ik me uit zocht, een vuur
van haast verstaanbaarheid.
wie kan dit aan? voorbij?
neem toe, de vertwijfelden. zij slaan aan het zingen.
onder het venster van de galg: had je de gang opwaarts de ladder
met gespannen ogen gevolgd? de val? het verlies? een angst
honderden verloren gebeurtenissen.
veelgrijze kleumacht, kom over mij
ik ben een slapeloos gedierte.
sterke takken, ik hoor ze waaien, regenen.
overkom mij met een waanzin. iemand.
een bosgeest. iemand die mij koopt, vervreemdt.
de glasscherven draadpunten elektrokusies van
keldert mij roept mij wraak
ik scheurde je witte bedekking.
stilte stak op. groot orgelrumoer langs beenderen
van duizend kerkhoven massagraven: zwijgend de monden
in sneeuwvlakte naar ons geheten.
als in de lege brandsirkel vielen vlammen.
ik glaasde mijn ogen. giftige wilskrachtige kralen. ik scherpte.
dit vroeg om hardheid, splinterend steen
in een logge holte leegte zoekgeraakt.
| |
| |
nu komt een vreemde wagenrennen:
de schrik van herinnering. de schuw.
het is een laag uitgestrekt gewelf,
ver kruipen naar de uitgang.
het moet een vermoeide arm
een vermolmde arm zijn die de wereld streelt.
de mens een water, een kalm filozoof vol helse invallen.
een majoor verzamelend, walgend van zijn vlinders eretekens;
dralend is hij. maar zakkenvol wapens
speelt hij soms bij zichzelf voor masjienegeweer? vraag hem niet
hoe hij eindigt. in welke hoek.
welke koude om de lippen.
wanneer in een land jij roerloos
onbedacht, onbeweeglijk bijvoorbeeld,
lood-dood stap je tevoorschijn.
ofwel sterf je van kontrast.
hier of daar mislukt op elkaar toekomen, wetend
| |
aantekening bij nahistorie
vogels hadden er over gehoord. zij hadden gehoord over grote vier-
kante onbegrijpelijke huizen, waar het moeilijk overheenspringen is,
in een tijd waar men schijnbaar elkaar niet naar de keel meer
vliegt. vogels wisten ervan, zij hadden het onbetwistbaar vanuit
deze huizen hadden geen ramen. waren het huizen? zij hadden geen
deuren, niets dan donkere muren. was alles zo in verhouding, ver-
niet meer de grote woningen, groen om zien, die wij kennen. ver-
schrikking in elkaar gevlucht. gelijkmatig en glad in wijde bogen
door de lucht maar hoho!, en over die stompe huizen was niet het
ergst, maar de mensen die het gras herbergde... hoe dood waren zij,
| |
| |
dat was slechts al op eerste zicht wat wij niet te weten kwamen.
| |
tegenaanwijzingen
1
de jagers algauw verdelen hun brood
verdelen hun brandende heerschappij.
en morgen de trouwe hond hektor
hij eens de jonge hond hektor van de jagers
beklaagt nu zijn verzuim: hoe vindt hij zijn meesters,
van hun door rotsen gekloofde lichamen zelfs
beneden hun waardigheid achtten arme hongerige
hektor is dat al wat zij je gunnen?
3
vrouw, glimmend hout is zij, bijt
maar vrouw is een wezen voor één doel. dit doel
spreidt open. openplooiende betekenis
door het wit van haar trillen haar schrikken
spookt de witte de schichtige kat
en man hij zendt zijn sombere onmacht
wie van beiden is de steen
de minnende de beminde? ik zag nog liever
- werd niet koelbloedig aangesnoerd -
een ordeloze horde en wilde lijven
|
|