| |
| |
| |
jan christiaens / de beestentrein
Dekorum:
Tamelijk schamel en smaakloos interieur.
Liefst zo aangegeven: een kast, een hangklok, een raam met enkele lijnen op de wand geschilderd.
Verder twee stoelen, een tafel en een schommelstoel.
Geheel links: enkele handles en een rode en groene lamp.
Zij zullen beurtelings aan en uit gaan.
| |
Personages:
De baanwachter: oud (60 jaar). |
De Mep: 35 jaar; hij draagt korte, lederen jas, spijkerbroek, laarzen. |
De Mug: 25 jaar; hij draagt een kaki, lange legertrui, ook een spijkerbroek en basketball-pantoffels. |
Beiden: haveloos, vuil en ongeschoren.
De Mep hangt in de schommelstoel van de baanwachter, de benen op de tafel, hij kuist zijn nagels met een soort dolkmes.
De Mug leunt tegen de muur (rechts), de armen gekruist op de borst.
Geheel naar voor, rand van de scène, zit de baanwachter op een stoel gebonden, handen op de rug, onbeweeglijk, de dienstpet op het hoofd. De Mep schommelt op en neer.
Nadat het doek is opgegaan, enkele seconden stilte, alleen in de verte het wijsje van een orgeltje van Barbarije (orgue de barbarie).
De volgende monoloog van de Mug wordt zo gezegd dat de akteur geen enkele beweging maakt. Hij blijft tegen de muur geleund, alles dient in de intonatie van de stem gelegd en in de mimiek (Marceau) van het gelaat.
Als zij dan van school thuis kwam met haar klokjesstem: dag mamaatje, dag papaatje in de koude hygienische kaaswinkel. Een klokjesstem tegen de witte tegels en de ijskasten en al die hompen, reuzeklompen kaas op de toog bank.
Mep, hoe zij mij dan bekeek. Die grijze ogen, veel te groot voor een meisje van 10 jaar, hoerenogen man, met zwarte wimpers die al waaieren: dag Lodewijk
(zo is mijn voornaam)
en het klokje duikelde en de wimpers open en dan weer toe. Mijnheer en madame de grootste zaak van Leuven, verduiveld sjieke zaak en steeds smetteloos wit de schorten van al het personeel. Ook ik al was ik maar inpakker in het magazijn achter de winkel. Ik was inwonend.
(Stilte - het orgeltje.)
Het had ook een farse kunnen zijn die avond, Mep, een aanhalig spel
| |
| |
van verliefden. Ik wist wel dat zij een lokkertje was, een klein vleesetertje. Mijnheer en madame, twee vleesbergen met vogelhoofden, hoog boven mij: Lodewijk, wij gaan naar de gala zus-en-zo. Onder het avondkleed en de rok zag ik nog witte schorten: niet opendoen als zij bellen, men hoort van alles en de winkel goed afsluiten en vroeg gaan slapen, lees maar een beetje maar stil zijn en geen radio spelen anders wordt Annemieke wakker. Dat wist ik wel beter. In haar nachthemdje op de trap, loeren tussen de balusters naar mij.
Waarom zetten zij mij niet in het bad? Het is toch zaterdag? Weet ik het? Ja het is Zaterdag, ga nu maar gauw terug naar je bedje. Je krijgt kou. Ik moet de gervaikes nog in de plastikzakjes doen.
Mag ik je niet helpen Lodewijk? Een beetje helpen zo? Waarom heb ik mijn bad niet gehad? Waarom zet jij me niet in bad Lodewijk? Waarom niet? Daarom niet. Jij moet het doen Lodewijk. Wat moet ik doen Annemieke? Water laten lopen in het bad, warm water.
(Stilte, zeer zacht het orgeltje.)
Een rozig lijfje, Mep, en vol schuim van de zeep. Grondig inzepen, Lodewijk. Overal. Haar klauwtje op mijn arm. Een handje, zo demi-mondain, fluweel. Een zoentje op haar kontje en Mijnheer ineens voor ons, nu torenhoog.
De kaarten vergeten, godverdomme, wat is dat hier?
Smeerlap, vetzak, rotloeder, een kindervergrijp.
Allo, politie, kom snel. Ik houd hem vast en zij Madame, haar paraplu, belachelijk blijven en blijven slaan op mijn hoofd en mijn huid die scheurde, bloed in mij oren. En zij de kleine heks, terug op de trap, loerend over de leuning, haar tongetje een likkend vlammetje.
(Bij ‘kleine heks’ imiteert hij het meisje, kijkt over de rand van de tafel naar publiek en steekt zijn tong uit, gaat daarna met bovenlijf op de tafel liggen, de kin op de handen.)
Die van 3 uur is de Parijs-Amsterdam. Horen jullie me? De sneltrein. Als jullie die vergeten... een ramp zonder voorgaande. Dan vliegen jullie er terug achter voor jullie heel leven. Voor mij is het niet. Luister goed. Ik ben het slachtoffer van een overval, ik ben gebonden, ik kan heirkracht inroepen. Als de bel rinkelt aan het schakelbord, grijp handle 4, druk knop 8 in. Goed verstaan: grijp handle 4, druk knop 8 in.
Ha, ha, ha voor mij heeft het geen belang, ik word misschien wel bevorderd of gedekoreerd als zij alles zullen te weten komen.
Een trein in het druk seizoen, in de vakantie, dat wil wat zeggen. Vol met kinderen, geen plaatsje meer te krijgen in de wagon-lits. Weten jullie wat een plaats kost in zo een wagon-lits? Neen natuurlijk, niet, dat weten jullie niet. Rotvolk van niks.
(steeds op de tafel geleund)
Een trein die kantelt in volle vaart. Een steekvlam wel 20 meter hoog. En sissen. Er zijn er die er nog uit kunnen of met hun benen gekneld blijven zitten en dan moet men die afzagen. Al die dikke papa's van de wagon-lits met hun leverkwalen die naar een kuuroord reden: wij waren er bijna. En de dikke mama's, sedert jaren overvreten, opengespleten, als pamplemoesen platgedrukt, veel te rijpe frambozen. Oude fruitbomen waar niemand meer aan koopt.
(Stilte.)
Regent het nog, Mep?
(De Mep opent de deur op een kier en knikt, gaat terug in de stoel zitten en begint te schommelen, hij speelt nog steeds met het dolkmes -
| |
| |
de Mug aan het raam kijkt naar buiten.)
De hooiopper staat scheef. Hij kreeg teveel water. Ginder in het donkere huis met de tralies, droomde ik van hooioppers. Blonde dingen in een groene wei. Vrouwen met brede gele rokken. Ik wist niet dat zij na drie dagen regen en koud, zo ongastvrij en vuil konden zijn. Zij zijn gemeen geweest voor ons Mep. Ik voel me nog koud en vol jeuk.
Wil je me warm wrijven?
(Mug neemt een handdoek van een haakje aan de muur, gooit hem naar Mep die zijn mes in een spleet van de houten vloer steekt. Mug ontdoet zich van zijn bovenkleren en gaat voor Mep op de grond zitten.)
Er loopt een groot litteken over je rug. Een hand die wijst naar boven.
(Hij wrijft over de rug van Mug.)
Naar god in de hemel daar moet het van komen. Een heiden...
Nadert, gij heidenen, om te horen en gij volkeren, luistert toe; de aarde hore en haar volheid, de wereld en alles wat daaruit voortkomt.
Want de verbolgenheid des heren is over al de heidenen en grimmigheid over al hun heir. Hij heeft ze verbannen, Hij heeft ze ter slachting overgegeven. En hun verslagenen zullen weggeworpen worden en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan en de bergen zullen smelten van hun bloed.
En al het heir der hemelen zal uitteren en de hemelen zullen toegerold worden gelijk een boek en al hun heir zal afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van de vijgeboom.
In mijn land was er burgeroorlog, een zonnig land, schijnt het. Ik werd opgenomen met nog vele anderen in dit land van regen. Wij vochten onder elkaar, de linksen tegen de rechtsen en de rechtsen tegen de linksen. De ene dag was men links, de andere rechts. Dit hing af van het weder, de luizen of de honger. Dat is alles wat ik mij nog herinner en het litteken.
Het zou ook een hoofd kunnen zijn met een dubbele kin.
(Mug heeft de handdoek over zijn schouder gehangen.)
Een reptiel met vijf armen.
Een spin die naar je nek toekruipt.
(Mug springt recht, trekt zijn klederen terug aan.)
Ik ook.
(Mug komt naar de Oude toe, springt grotesk in houding, salueert.)
Pardon, chef, wat staat er op het menu?
Brood, kaas, een klein beetje boter, een stuk worst, konfituur dat is al. Er staat koffie op de gootsteen.
Op de kast ligt een bijbel.
Hoe laat is het nu?
(salueert weer)
Kwart voor drie chef.
(Mug rechts af.)
Hij is nu boven Antwerpen. Post 6 is al voorbij. Ja zeker en vast. Als de bel rinkelt. Ik verwittig jullie nogmaals. Luistert. Kijkt me aan. De sneltrein is op komst. Hij moet hier voorbij. Ik moet hem op de goede lijn zetten. Aandacht, aandacht: als jullie het niet doen, rijdt hij door het seinhuis. Hij zal het klieven als een spaander. Ha, ha, ha, nu schrikken jullie op.
(Mep schommelt onverschillig.)
Die dikke heren zullen op jullie tronies barsten, in jullie ogen, oren en neuzen leegbloeden, hahaha. Ik herhaal het voor de laatste maal: grijp handle 4, druk knop 8 in, grijp handle 4, druk knop 8 in, grijp handle 4, druk knop 8 in.
Ik herhaal: grijp handel 4, druk knop 8 in, grijp...
| |
| |
(Mep is rechtgesprongen en geeft de hand een judoslag in de rug, kort en hard. De oude buigt het hoofd, even het gelaat vertrokken van de pijn.
Mug terug op met voedsel, Mep schuift bij, beginnen gulzig te eten, snijden hompen van het brood met het dolkmes en van de worst.)
(zacht, heeft nog pijn)
Ik heb honger.
(Recht zich.)
Ik heb grote honger.
Een gevangene heeft recht op voedsel, op kleding, op beschutting, op onderdak, op warmte.
(Dan zeurig, hangerig, beetje schommelend met het gebonden lichaam.)
En de dag begon te dalen en de 12 tot hem komende zeiden tot hem: laat de schare van u opdat zij henengaande in de omliggende vlekken en in de dorpen herberg nemen mogen en spijs vinden want wij zijn hier in een woeste plaats. Maar hij zeide tot hen: geeft gij hun te eten. En zij zeiden: wij hebben niets dan vijf broden en twee vissen tenzij dat wij heengaan en spijs kopen voor al dit volk. Want er waren omtrent vijfduizend mannen. Doch hij zeide tot zijn discipelen: doe hen nederzitten in groepen elk van vijftig. En zij deden alzo en deden allen nederzitten. En hij de 5 broden en de 2 vissen genomen hebbende zag op naar de hemel en zegende die en brak ze en gaf ze den discipelen om aan de schare voor te leggen. En zij aten en werden allen verzadigd en er werd opgenomen hetgeen hun van de brokken overgeschoten was, twaalf korven, twaalf korven, twaalf korven.
(Mug en Mep zijn rechtgesprongen bij ‘twaalf korven’, hebben de oude gegrepen met stoel en zetten hem aan tafel tussen hen in.)
(neemt de pet van het hoofd van de oude)
Petje af, vriendje. Nooit eten met petje op. Dat staat niet netjes. Mag niet van het reglement.
(duwt een stuk worst in de mond van de oude)
Eet!
Goed kauwen. Twintig maal de tandjes over en weer. Zo.
(Mep steekt een stuk brood in de mond van de oude. Deze verslikt zich, kokhalst.)
Niet gulzig eten baasje. Heeft onze lieverd zo een honger?
(Het stuk brood valt bijna uit de mond van de oude. Mep duwt het terug. - Mug en Mep duwen nu beurtelings brokken brood en worst in de mond van de oude, die dreigt te stikken.)
(neemt de koffiekan)
Doorspoelen.
(Giet de koffie op mond, neus en ogen van de oude.
De oude braakt alles uit over de tafel.)
Ach gij vuil jongetje. Is me dat een boerke laten?
(De oude kijkt star voor zich uit.
Mug streelt de oude over het hoofd.)
Zwijntje.
(Mep haalt een kaartspel uit zijn vestzak, veegt met een armzwaai de tafel schoon, heel de boel op de grond en deelt de kaarten.
Mug en Mep maken het zich behaaglijk.)
In de keuken aan een rek hangen pijpen. Er staat ook een tabakspot bij.
(Mep af.
Mug kijkt even welke kaarten Mep heeft en legt ze dan voorzichtig terug.)
| |
| |
Hij is nu heel dicht. De bel heeft gerinkeld?
Mijn dochter heet Mariette.
Ik zette haar alle dagen in bad toen mijn vrouw gestorven was.
(met pijpen en tabakspot)
Tot zij achttien was.
Toen zij achttien was ging zij naar de stad. Zij nam haar valies, liep naar het hek. Ik liep haar achterna en riep, gilde, huilde. Ik trok aan haar lijf: Mariette, kindje, toch? Zij ging gewoon verder.
En al die jaren had zij mijn kousen gestopt, mijn klederen gewassen en het eten gekookt. Tot zij achttien was, dan nam zij haar valies en was weg naar Luik. Zij nam een kaartje voor Luik aan post 3 in Leuven.
(Mug en Mep stoppen een pijp en roken, spelen kaart.)
(kijkt naar het raam)
Geen mens op de rijksweg. Het wordt al donker. De regen maakt alles donker. Geen huis met een licht, geen trein met wuivende mensen. Alleen twee scheve hooioppers. Belogen dienstmeiden met hangende schouders.
Wacht als hij hier dwars zal doorrijden. Ik ken de Amsterdam-Parijs. Snel als de bliksem. Geen bochten van post 3 tot hier. Hahahahah, eet mijn worst maar op en mijn brood en mijn beetje boter.
Ja, ja, rook al mijn tabak op.
(Mep legt zijn kaarten neer.)
Mug, ken jij die vent Bach?
Ik ken hem ook niet. Maar ik heb eens twee jaar gekregen, diefstal met braak. En er zat er nog ene bij mij, die speelde op het harmonium in de kapel. Hij zat al lang en als hij niet had mogen spelen was hij doodgegaan. Die tijd kuiste ik de kapel en zo en die vent altijd op het harmonium. Van Bach: zei hij. Eerst lette ik niet op die muziek, altijd pampampam, maar soms bleef ik achter een pilaar luisteren. Die muziek deed mij aan rododendrons denken. Dat zijn bloemen. Kladden purpre rododendrons. Dicht tegen elkaar, huizenhoog. En telkens als ik de muziek hoorde zag ik de bloemen.
(Kaarten verder - stilzwijgend.)
De Amsterdam-Parijs. Die is niet te stoppen. Het is de trots van de maatschappij. Zo iets moet je tegen mij zeggen. Dertig jaar dienst. Geen straffen. Ik zat niet altijd in een verloren nest. Neen, neen, zeker niet. Brussel...
Die Bach, die begint zo met een melodie: pampampam. Hij grijpt dat ergens uit de lucht. Een paardje dat huppelt voor hem op de weg of kinderen die over plassen springen. Vrouwtjes die kijken achter gordijnen. Ik kom uit een dorp ik weet hoe dat gaat. Een straat maar, altijd stil in de namiddag en de huizen vol bedden en nachtkastjes en sommige hebben radio's. En ieder nachtkastje een pot en water in de buizen tot in de riolen onder de stad.
Maar die Bach stoort zich daar niet aan. Die komt terug met dat paardje, bij de teugel en geeft het klopjes op de manen. Het is een heel klein speelgoedpaardje dat je op de hand kan zetten. Maar hoe fier en trots schudt het zijn kop.
Een moedertje heeft haar breinaalden laten zakken. Je denkt dat ze dut? Mis. Zij kijkt met vinnige oogjes, naar koekjes kijkt zij. Zo zijn oude moedertjes, gerimpelde apesmoeltjes, die er alles van weten en Bach kent
| |
| |
De trein komt lekker niet door.
Waarom spelen jullie vals? Er ligt een kaart op je knie.
Waarom zouden wij niet vals spelen?
Wij zijn toch veroordeeld door een wettelijke rechtbank. Het is bewezen dat wij misdadigers zijn. Wij hebben het recht om vals te spelen.
Die trein is van de berm gereden.
Misschien wel. Maar waar?
Zo voor niks spelen zonder geld. Vervelend.
(Schuift de kaarten weg, Mep doet ze bijeen en steekt ze in zijn zak.)
Vertel nog wat over je dochter,
ouwe.
Daar
(doet met het hoofd een teken)
ligt een album.
(springt recht)
Plaatjes kijken.
(Mug neemt de album, wandelt op en neer, Mep schommelt terug en kijkt naar het raam.)
Een blond meisje in zwempak.
(leest)
Jetje - acht jaar - Heist-aan-zee.
Zij had vreselijke tandpijn, mijn kleine Mariette. Een abses. Heel haar kaak was gezwollen en die apotheker gaf iets en het deed nog meer pijn. Heel die zaterdag en de zondag rondlopen met pijn.
Zij was anders niet kleinzerig, Jetje. Neen dat was zij niet.
Een hele vrouw. Zij woont in Luik.
Dat heb je al verteld. Is ze mooi?
(Oude knikt trots.)
In welke straat woont zij in Luik?
Ik weet het niet. Ik weet alleen dat zij een kaartje nam voor Luik in Leuven. Ik zoek haar nu al vijf jaar, tijdens mijn jaarlijks verlof. Luik is niet zo groot. Eerst ging ik naar de administratie: ik zoek Mariette Segers, blond en lang. Waarom zoek je haar? Zo maar en lachen dat zij deden achter hun winkeltjes, oude en jonge ventjes met grijze stoffrakken. Neen die vonden zij niet in hun boeken. Een fiche, hartelijk gelach, had zij ook niet. Maar wij zullen de politie eens opbellen. Neen dan ga ik maar. Hoe? Waarom niet? Het is een kleine moeite. Neen, neen, dank u wel, u is heel vriendelijk. Nu wacht eens, mijnheer. Ik zag hun ogen vol argwaan en hun bittere monden, kleine wedde, nog geen pensioen en altijd over die boeken en fiches en mannen aan de toog die naar 18-jarigen komen vragen. Oude viezerikken misschien. Lang en blond. Kon ik zeggen dat Mariette Segers mijn dochter was? En de politie er bij halen? Neen ik heb een ander plan: goede dag heren. Luik is niet groot. Ik zal haar toch eens ontmoeten. 's Nachts, de politieronde was voorbij
(twee uren op, twee uren af)
, schreef ik op de brede lanen met kalk: ‘mariette, kom terug, vader’. De kalk en de borstel had ik verstopt in een plantsoen.
Mariette, kom terug, vader. 's Morgens stonden die van de gemeente er al rond en schuurden alles weg. Veel volk kwam kijken ‘Als de kommunisten het zo moeten halen’.
Maar Mariette was er niet bij hoe ik ook tuurde vanuit het plantsoen, mijn pet had Ik onder mijn jas gestopt, het valt zo op die van de spoorweg met hun pet en de lange klep.
Mag ik de foto eens bekijken die van Heist: Jetje met de zere tandjes.
(bladert in de album)
Straks misschien.
Straks: dat is de Amsterdam-Parijs.
| |
| |
Misschien zit zij er wel op, mijn Jetje. Een hele dame, gehuwd met een fransman bijvoorbeeld. Fransen zijn lief voor hun vrouw zegt men. En zij zijn verzot op blonde vrouwen.
Zij was acht jaar in Heist. Maar een vrouwtje al. De mannen keken al op die manier. Oude en jonge. Ik was trots naast haar te kunnen lopen.
Segers, man, ik ben hier met de melk.
Waarom is je deur gesloten?
(Mug gooit album neer en legt zijn hand op de mond van de oude. Mep gaat tegen de deur staan en haalt het dolkmes uit zijn laars.)
Segers?
(Mug fluistert in het oor van de oude.)
Ik ben mij aan 't kleden.
(Zacht.)
Wat zeg je? Doe open. Het regent.
Ha, ha, ha, op een maandag.
Als je niet zo oud was zou ik denken.
Zet de melk voor de deur.
Ik heb een andere stem gehoord. Een vrouwenstem. Ja maar Segers, dat is fantastisch man.
(lacht met hoge stem - luid)
HIHIHIHIHIHI
Dan laat ik jullie maar rustig doen. Je zult wel de nodige tijd moeten hebben.
Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk.
Maar ik kan zwijgen hoor Segers. Morgen kom ik terug en dan alles vertellen.
(vermoeid)
Ja het is goed.
(Stappen die wegsterven.
Dan plots, hard en in paniek:)
Hulp, Hulp.
(Onmiddellijk gesmoord door de hand van Mug. Stilte.)
(hijgend)
Wij moeten hem afstraffen. Ik zal hem meppen.
(Mug laat de oude los, deze snakt naar adem.)
Ja hij moet gestraft worden. Hij heeft de regels van het spel overtreden.
(Mep nadert.)
Neen zo niet.
Geen straf zonder vonnis hebben zij ons geleerd.
Trek de gordijn voor het raam, Mep, en barrikadeer de deur.
Dit is een hoogstgeheime rechtzitting, een veemgericht.
(Mep trekt de gordijn voor het raam en trekt uit een andere plaats een legkast voor de deur.
Zij verplaatsen nu samen de gebonden baanwachter naar rechts, beiden nemen plaats op de tafel, de benen onder het lichaam gekruist, zoals kleermakers doen, zij blijven in het duister en volle licht op de baanwachter.)
(grotesk)
Gelet op de zeer bijzondere omstandigheden waarin beschuldigde zich bevindt zal hij zittend gevonnist worden. Zekere opwerpingen ten spijt is een vonnis door beschuldigde aanhoord, geldig.
(tot Mep)
Is alles klaar? Geef mij het boek der boeken.
(Mep van de tafel en haalt de bijbel.
Tot de Oude die het hoofd op de borst heeft laten zakken:)
Ook een rechtsgeleerde kent niet alle artikels van het wetboek van buiten. Waarom zouden wij dan niet even kijken? Vindt u niet, beklaagde?
| |
| |
(schreeuwend)
VINDT U NIET?
(De oude beweegt langzaam het hoofd.
Mep op met een klein zwart boekje.
Tot Mep:)
Blijft u naast hem staan a.u.b. Men kan nooit weten als hij begint te gillen alhoewel de psychiaters hem totaal verantwoordelijk voor zijn daden hebben verklaard.
Laat ons kijken. Wat zegt het boek?
(Bladert in de bijbel.
Mompelt:)
Sodoma en Gomorra. Dat zeker niet.
De Suez-kwestie. Misschien?
Of dit: IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid.
(De oude heft het hoofd op, hij luistert aandachtig.)
Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid die hij arbeidt onder de zon?
Het ene geslacht komt en het andere gaat, maar de aarde staat in der eeuwigheid.
Ook rijst de zon op en de zon gaat onder en zij hijgt naar haar plaats waar zij oprees,
zij gaat naar het zuiden en zij gaat om naar het noorden, de wind gaat steeds omgaande en de wind keert weder tot zijn omgangen,
al de beken gaan in de zee; nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waar de beken henengaan, derwaarts gaande keren zij weder,
al deze dingen worden zo moede dat niemand het zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien en het oor wordt niet vervuld van horen.
Hetgeen dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn, en hetgeen dat er gedaan is, hetzelfde zal gedaan worden, zodat er niets nieuws is onder de zon.
Is er enig ding waarvan men zou kunnen zeggen: zie dat, het is nieuw, het is alreeds geweest in de eeuwen die voor ons geweest zijn.
Er is geen gedachtenis van de voorgaande dingen en van de navolgende dingen die er zijn zullen, van deze zal er ook geen nagedachtenis zijn bij degenen die namaals wezen zullen.
(Mug slaat het boek toe.
Sterk kontrasterend:)
Wij weten nu dat je naam Segers is. Nu van die dochter die van je weggelopen is toen ze achttien werd? Je beweert dat je niet weet waarom? Hahahahaha. De rechtbank neem je zo niet bij de lurven.
Was zij je dochter? Neen, vriend, zij was je geliefde.
Als oud-heilsoldaat had je dat moeten voorzien toen je baanwachter werd. Onze verspiedingsdienst, harde training, heeft je al lang in de gaten. Hahahahaha.
Wij kennen ze wel die baanwachtertjes, zeer geslepen, steeds op post, nooit opzien baren. Sluwe vossen met een dienstpet.
Ter zake: de geliefde, waarschijnlijk een slachtoffer van haar lusten, was aan je verslaafd, sedert jaren. Eerst je vrouw stilletjes vermoord.
Spreek waar heb je ze begraven?
Ontken niet vriend. Wij hebben de bewijsstukken: het hoofd naast de waterput, de benen zorgvuldig ingepakt met een groot etiket verzonden als kerstpakket ‘voor de schamelen’. De rest verbrand in het potkacheltje. Een baanwachter mag ook zijn pleziertjes hebben.
(afwezig)
Neem mij op in uw stroom van levend water.
| |
| |
(de hand opgeheven)
Mag ik hem nu meppen?
Nog veel te vroeg, mijn trouwe knokker. Een rechtszitting is een puzzle, een ontvlezing tot op het bot, netjes afkluiven. Waarom ons haasten? Het regent nog steeds over Vlaanderen.
Waar is zijn geliefde, de genoemde Mariette? In Luik? Neen, geachte aanwezigen.
Kilometers verder. Verbazing. Waarom? Een handig baanwachter is gauw uitgeslapen.
Mariette bevindt zich in Noord-Afrika. Want wat heeft hij met haar gedaan? Verkocht, zoals u wel zult vermoed hebben. Verkocht aan een bekende petroleum-sjeik, wiens naam wij niet kunnen noemen. Neen de imam van oman is het niet. Wij kennen die sjeik maar al te goed. Wat stuurt hij ons alle maanden: dadels, specerijen, een beetje benzine voor de ontsteker. Nooit geld. De mensen babbelen zo gauw.
Daar treurt nu het arme kind want zij is blond en de sjeik een zeer potent man. Maar wie zich met baanwachters afgeeft krijgt de blaren om op te zitten. Maar...
(Mep duikt naar rechts voren.)
Daar loopt iets.
(Naar linker hoek in het duister gestommel. - Mug springt van de tafel, Mep achterna.)
Een rat!
(Mep springt naar de muur, Mug slaat een kreet.)
Hij heeft mij gebeten.
(Mep terug naar voren tegen de deur. Hij houdt de rat op zijn dolkmes en werpt ze op de tafel.)
Een rattenbeet is gevaarlijk. Ga naar de keuken, was de wond uit.
(Mug af.)
Zij kwamen van het stort achter het huis. Ontelbare gaten hebben zij in het huis gegraven, Iedere nacht graven zij verder, zij knagen alles kapot. Zij moeten knagen want hun tanden groeien verbazend snel.
Zij doen mij niets, ik laat hen gerust. Zij kennen mij. Die rosse daar op tafel die je met je mes hebt gedood komt mij alle nachten bezoeken. Zij wandelt over mijn stoel. Zij zou mij nooit bijten.
(houdt de rat bij de staart omhoog)
Zij dragen de ziekten in zich. Vroeger als de pest kwam kropen zij uit hun holen en spuwden hun bloed op de straten. Ik vind het walgelijke dieren. Zij leven in de riolen in de drek, rotbeesten zijn het de ratten.
De Amsterdam-Parijs is niet doorgekomen.
Ik heb er eens een gestoken van een halve meter lang. Als een hond zo groot, een klein kalf. Ik heb er moeten mee vechten en zijn flikkerende tanden een hand voor mijn ogen.
Misschien ligt hij op zijn zij. Zo hulpeloos.
(Mep neemt de rat en gaat rechts naar de keuken toe.
Men hoort het orgelwijsje.
Mug op, verkleed als vrouw, een karikatuur van een vrouw, een rok en jak met dikke boezem, het haar in een middelstreep.
Licht op Mug.)
(met hoge stem)
Pappie?
(Blijft achter de Oude.)
(licht het hoofd, kijkt naar de zoldering)
Jetje? Lieveling waar ben je?
O zo dicht bij jou, pappie lieve. Ik kom je halen. Wij gaan samen naar Luik.
Ja naar Luik, meisje. Dat is goed. Maak mij los. Ik ben het slachtoffer van een overval. Zie je niet dat ik gebonden ben?
Neen, ik bemerk er niets van. Ik zag alleen twee heren in de keuken.
| |
| |
Zij zegden dat je nu lam bent en verzorging behoeft. Het zijn heel flinke kerels. Nu dan zal ik een karretje voor je laten maken en dan kan ik je rondrijden in Luik. Een heerlijke stad.
(Komt nu heupwiegend voor de oude. Deze begrijpt en laat het hoofd zakken.)
Ik kom vanwege grootmoeder. U weet wel van roodkapje. Grootmoeder altijd in bed. Foei luie, vieze dikke grootmoeder. Zeg niet dat grootmoeder dood is, vele jaren geleden. Dat heeft de boze wolf je wijsgemaakt. Zij ligt lekker te slapen met haar grote oren en haar muil vol kwijl. Zij wou me oppeuzelen, de stouterd. Maar ik heb het haar eens flink gezegd van de jager en zo. Ja, jaja, dat wou zij in de doofpot stoppen.
Ik zei haar: jouw jager lijkt verschrikkelijk op mijn vader. Bij ons in Luik moeten zij met zulke fratsen niet afkomen. Daarbij ik heb fatsoenlijk werk. Wij wonen met ons allen in een groot huis. En heel de dag komt er bezoek: brouwers, duivemelkers, apotekers, dokters. Het staat zo netjes vooral met de advokaten. Ik krijg ontzettend veel relaties.
Als ik werk rijd ik je wagentje in de tuin. Wij hebben zulke snoezige prieeltjes in de tuin.
O die advokaten, zo jong en vers van de universiteit, verdienen een schat met de aanrijdingen.
(Mug gaat op de schoot van de Oude zitten.)
Nu ik weet (legt speels zijn vinger op zijn voorhoofd) dat je zulke charmante ‘brutes’ in dienst hebt kom ik vast elke week naar je toe. Ik breng bonbons mee. Maar waar is moedertje? Ik mis haar zo.
(Hij legt zijn hoofd op de schouder van de Oude.)
En ik zag een grote, witte troon en degene die daarop zat, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvlood en geen plaats is voor die gevonden.
En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God en de boeken werden geopend en een ander boek werd geopend dat des levens is en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was naar hun werken. En de zee gaf de doden die in haar waren en de dood en het dodenrijk gaven de doden die in hen waren en zij werden geoordeeld een iegelijk naar zijn werken.
En de dood en het dodenrijk werden geworpen in de poel des vuurs: dit is de tweede dood.
En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in de poel des vuurs.
(Orgelwijsje.
Mep insgelijks in vrouw verkleed trippelt op, de armen breed uiteen. Mug springt recht.)
Ma petite fille.
(Omarmen mekaar.)
O maman wat is het lang geleden? En wat een boze dingen heb ik van hem gehoord? Je arm hoofd afgehakt, je knoken in een kerstpakket en je ribbetjes. Hoe zielig. Wat moet jij geleden hebben, doeter.
Als je alles van hem wist, dochter, dan was je zeker in Luik gebleven. Nooit geen uurtje vrij om te kletsen. Geen naaikransje, teevisites, twintig kilometer in de omtrek geen enkel ander huis.
(vertrouwelijk)
Wie zijn die twee kerels in de keuken?
(achter de hand)
Misdadigers.
| |
| |
Zij hebben een fiche en een matrikule.
Ik zag gisteren je sjeik. Hij weende. Zijn harempje is zo leeg zonder jou.
Ik ga terug als mijn kontrakt in Luik verloopt.
Luik? Mijn jeugd: bruine, knapperige broodjes iedere morgen en wat een kliëntele, forse sportmannen en behaarde borst en wat een brede ruggen. Meestal turners.
Ongelooflijk.
(Mug op Mep toe)
Niet wenen mamaatje. De kruik is overvol. Een bittertraan. Laat ons dansen zoals vroeger.
(Orgelwijsje. (Zij draaien rond met wijde stappen, parodie.)
Het recht pad sinds lang verlaten.
Een steil pad met doornen. Hobbelig. Asfalt is veel te duur.
Nog altijd dezelfde twee engelen er voor.
Met hun zelfde bazuintjes.
De hemel gaat nooit open.
Daar zit vader.
(Gaan voor de oude staan.)
Dat gebeurt iedere avond.
Ja, ja vele treinen kwamen in verkeerde stations.
Maar de moeder waakt. Onverschrokken de sporen over. Daar komt de trein. Het gevaar is groot. Zal zij het halen? Een ren op leven en dood. Zij struikelt, het ijzer is glad. Hoera, zij trekt het sinjaal op rood. De trein stopt. De moeder valt in zwijm.
(Valt als een klown op de grond, Mug buigt zich over hem.)
De ramp is vermeden. Trompetten schallen, de pauken beuken, de minister is daar. De arme baanwachtersvrouw (steeds arm) bevend want de minister is daar, buik vooruit, 100 recepties op 1 jaar, stel je voor: welke lever kan daar tegen? Hij drukt de grove hand en speldt de dekoratie op de mouw. Zij keert zich snikkend om, de ontroering was haar te machtig. Wat geeft het dat de ratten mijn huis opvreten? Beter een minister in mijn hand dan....
Was ik nog maar 20. Mij hebben jullie niet gekend in 1917 toen was ik 20. Ik zou jullie ruggen gebroken hebben zoals die rosse rat.
Verdun? Ik was niet groot, maar niemand kreeg mij van de voeten.
Een charge nooit gezien. De Kommandant viel. En Avant. CHARGEZ.
| |
| |
(Mug en Mep springen recht luidkeels roepend)
EN AVANT. CHARGEZ.
(Nu begint een dol spel terwijl de oude verder praat. Mug en Mep zullen nu hun oorlogje spelen. Verdoken zitten achter tafel en stoel. Naar mekaar mikken en het knallen van de geweren nabootsen, zoals kinderen doen die krijgertje spelen.
Nu en dan tasten zij naar hun hart, vallen neder, wippen terug recht.)
De mist viel maar wij rukten verder. De schrapnels vielen om ons heen.
Mijn kameraad rats de benen af. Niet omkijken. En avant.
De morgen was er al zonder dat wij het wisten.
Zij waren teruggedreven zegden de officieren. Wij wisten het niet.
Wij stonden daar vol zweet en slijk en zo leeg van binnen en alles was stil. Ook de gewonden waren stil. Ergens klokte een hen en iedereen begon te lachen toen een jongen met een spierwit ei uit een gracht kroop.
De zon kwam niet op die dag. Wij hadden er een gordijn van smoor en brand voor gehangen.
Die dag maakte ik mijn eerste gevangene. Ik liep door de zo pas heroverde loopgraaf. Hij zat in een hoekje en had kou. Het was een oude man, een boer. Hij stak zijn handen niet omhoog. Hij had kou en stak ze in zijn zakken. Een boer van Eckersdorf. Vanachter de ploeg gehaald en in uniform gestoken, zoals ik de baanwachter van Leuven, ook in een uniform gestoken. Veel regen is niet goed voor het land, zei hij. Het ligt al zo laag. Bij ons in Eckerdorf op de plateaus, nooit regen genoeg, maar hier. En de koebeesten met al die mist, zo gauw stram in de poten. Het verontrustte hem.
(Mug en Mep sluipen nu naar de oude toe, slaken kreten, grijpen de stoel, tillen hem op.)
Wij hebben hem de boer van Eckersdorf, de spion, de oorlogsheld, de martelaar. Allemaal trukjes van die koebeesten en zo. Stram in de poten, ha, ha, ha.
Wat vonden wij in zijn broekzak?
Het plan, zo lang gezocht, nooit gevonden.
Hoe kan ik maanzaad kweken?
(terwijl zij met de oude op de stoel zwieren)
Wat gaan wij met hem doen?
de laatste boer van Eckersdorf,
een lindeboom voor de deur,
zo leeft de boer in Eckersdorf.
Ein Land, ein Volk, ein Kaiser.
(Bij ‘Kaiser’ steken zij de oude in de hoogte, zetten hem daarna op de grond en buigen diep, laten zich daarna vermoeid op een stoel vallen - stilte. Een zacht rood licht glijdt nu over de scène.)
De oude boer van Eckersdorf is in krijgsgevangenschap gestorven.
| |
| |
Het land was veel te nat voor zijn knoken.
(Stilte.)
Mag ik er uw aandacht op vestigen, heren, dat het ginds buiten aan de einder brandt sedert enkele minuten. De lucht is rood gekleurd.
Er is een ramp gebeurd.
De Amsterdam-Parijs ligt op zijn zij en brandt.
(Mep en Mug springen recht, trekken de gordijnen weg, over heel de kamer hangt een rode gloed, Mep gaat aan de deur kijken.)
De boer van Eckersdorf hebben wij begraven aan de kant van de weg,
in de sompe grond.
Hou je smoel over die boer van Eckersdorf.
Hij kan jullie geen kwaad. Hij is 40 jaar dood.
Zij zullen iemand naar deze post sturen?
Inderdaad. Zij zullen iemand sturen om de lijnen te verifiëren.
Dat gaat altijd zo als er iets gebeurd is.
Voor enkele maanden was er een gevangene ontsnapt. Hij was van de trein gesprongen, zoals jullie. Hij had niet zoveel geluk. Hij viel onder de wielen. Zijn vermorzeld lichaam heeft daar een tijd in de hoek gelegen onder een laken. Alle verkeer voor een uur gestremd.
Toen zijn zij ook naar hier gekomen, alhoewel dat niet noodzakelijk was, maar het staat in het reglement. De lijnen moeten in orde zijn.
En steeds is er iemand van de rijkswacht bij.
Zoals jullie waarschijnlijk wel weet.
(Mep - zenuwachtig - ontdoet zich van de vrouwenkleren. Had zijn broek onder de rok opgestroopt. Hij is zenuwachtig, loopt over en weer.
Mug staart naar buiten, in de half geopende deur.)
Het is een eigenaardig rood daar in de lucht Mep. Kom eens kijken?
Trek die rommel van je lijf. Wij moeten verder. Ik ken die rotzooi van de rijkswacht.
Zo zag de hemel er uit in mijn stad, Mep, toen de Duitsers en de Italianen hun bommen hadden gegooid op onze stad, op onze burgeroorlog. Zo heerlijk moerbezierood.
(schreeuwt)
Stop dat gezwets en maak je klaar.
Ja. Wind je niet op. Ik keek alleen naar mijn stad. Een kleine jongen mag toch eens naar zijn stad kijken.
(tot oude)
Waar loopt die slijkweg heen?
Naar Leuven. Maar hij is waarschijnlijk versperd. Iedere weg zal afgezet zijn. De ambulanciewagens moeten vrij verkeer hebben.
Loop door de weiden. Zij zijn doorweekt en moerassig.
Slecht, o zo slecht voor de knoken, mijnheer.
(Mug trekt traag de rok uit en de jak.
Mep, zenuwachtig spelend met het dolkmes, staat aan de deur.)
Wie zegt nu dat wij naar Leuven gaan?
De slijkweg loopt naar Leuven.
Dan gaan wij de andere kant op. Naar Antwerpen?
Ja, daar komen de schepen. Sint-Niklaas komt daar aan van Spanje.
(Loopt buiten, Mug volgt traag; in de verte zeer vaag, het gefluit van een trein.
| |
| |
De beestentrein.
(kijkt rond)
Hé-daar, heren, kom terug a.u.b.
(zenuwachtig)
De beestentrein.
Hé-la.
De beestentrein is op komst.
(Mug terug binnen, hij huivert, schudt zich de waterdruppels van het lichaam.)
Enkele stappen, ik ben doornat. Daar loop ik nooit zo door in mijn trui. Heb jij niets, man. Een regenjas, een oud kaban.
(De oude man schudt het hoofd - de trein gilt weer in de verte.)
Ik heb geen kaban, geen regenjas, ik heb niets tegen de regen. Ik heb niets dan mijn huis, een dak boven je hoofd.
Hoor de beestentrein.
Blijf hier.
Ik vraag het je, blijf hier.
Ik heb gelogen daarstraks. Er bestaat geen sneltrein hier. Dit is een tweedehandsspoorweg. De Amsterdam-Parijs die loopt verder, ginder boven Leuven.
Er is geen ramp gebeurd. De gloed die u ziet zijn de hoogovens van Alleberg. Zij kleuren de hemel rood. Ik heb jullie willen bang maken omdat jullie mij sarden.
(Inmiddels Mep op, leunt tegen de deur.)
En nu ben ik bang alleen want de beestentrein komt. Hij komt tweemaal per week en altijd als het avond wordt en de nevel opstijgt.
Ik haat die trein want ik ben bang voor hem. De dieren zijn altijd onrustig want zij gaan naar het slachthuis. Zij loeien naar mekaar, de ene wagon naar de andere. Ik kan dat niet verdragen. Ik sluit de deuren en de blinden voor het raam. Maar het dringt door de spleten. Ik hoor hun gestommel in de wagons, het schrapen van hun hoeven op de bodem.
Hun dampende adem door de luchtgaatjes en hun snuiten.
Er zijn runderen bij maar ook treinen met varkens.
Zij zijn het ergste. Zij jammeren als kinderen.
En hoe traag die trein rijdt. Hij is oud en gaat met stoom. Ik hoor hem al kilometers ver en dan nog lang daarna als zij weg zijn.
Ha, die van de sneltreinen, die van post 8. Die heeft een leven. Daar is de hoofdbaan. En een autostrade.
En wat heb ik? Een slijkweg en twee beestentreinen.
(Weer de trein.)
(Zenuwachtig)
Ga toch zitten. Maak het u behagelijk. Hoe was het weer?
(zingt)
de boer van Eckersdorf. De laatste boer van de Kaiser.
Jullie moeten mij niet losmaken, maar blijf vannacht hier. Om 3 uur komt de tweede. De lucht is dan klaar en er is maan en die vannacht vervoert paarden. Ik ken de paarden. Ik weet wat zij waard zijn. Ik ben met hen soldaat geweest. Op hun flanken heb ik geslapen.
Iedere week komt er één beestentrein met paarden. Vannacht om drie. Jullie zijt heel moe. Ik zie het. Het regent, nu kan je niet buiten. Een longontsteking in je truitje? Dat zul je er mee hebben.
Neem mijn bed maar. Het is een goed bed.
Er zijn zuivere lakens opgedaan.
(Mug draait zich naar Mep)
Denk jij dat het de hoogovens van Alleberg zijn?
| |
| |
(Mep haalt de schouders op)
En als zij het niet zijn. Het regent.
Help mij even met het bed.
Ja. Een bed.
(Hij lacht. Mep en Mug naar rechts.)
(seniel-lachend)
Mijn dochtertje heeft er nog in geslapen.
Het was een heel duur bed.
(Mep en Mug maken veel lawaai in de onzichtbare kamer rechts.)
Maken jullie maar veel gedruis dan hoor ik hen niet.
(Mep en Mug sleuren een ouderwets éénpersoonsbed op de scène. Koperen bollen op de hoeken, het is gedekt.)
Prima-bed.
(Doen nu beiden hun laarzen en pantoffels uit, trekken hun kousen uit; willen er in kruipen, bekijken mekaar, terug recht, grijpen de oude man met de stoel, plaatsen hem tegen de voorkant van het bed en binden zijn stoel aan de voorste beddepoten, stevig vast; dan kruipen zij beiden in het bed.)
(gelaat naar het publiek)
In Antwerpen vinden wij wel een boot voor spanje.
(Mep antwoordt niet, heeft zich op zijn zijde gewenteld en slaapt, Mug kijkt even op en wentelt zich dan op de andere zijde; stilte; het orgelwijsje - zacht.)
En het was omtrent de zesde ure en er kwam duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En de zon werd verduisterd en het voorhangsel des tempels scheurde middendoor....
(Bij deze woorden schuift het doek zachtjes dicht.)
|
|