| |
| |
| |
Sybren Polet
het huis
Kleindrama in 1 bedrijf
For God's sake, let us sit upon the ground And tell sad stories of the death of kings.
Shakespeare
Rechts op de voorgrond een niet zeer realistische boom die zwak verlicht is als het doek opgaat. Onder de boom hij en zij, gekleed in jeugdig kostuum. In de loop van het spel wordt hun ouderworden aangegeven d.m.v. enkele eenvoudige handgrepen in hun kleding, die eventueel bij opendoek mogen plaatsvinden, verder door het schoksgewijs afnemen in lichtsterkte en natuurlijk door de speeltrant van de spelers.
Een krullige maan komt door de boom.
(opstaand en vlug haar rokje gladstrijkend):
De maan!
Ja, de maan.
Staat ook op.
(verschrikt naarboven kijkend):
Heeft hij al die tijd boven ons in de boom gehangen?
Mm, ik denk van wel. - Je bent toch niet bang in het licht?
Waarom plaag je me nu weer, Peet? Waarom moet je me toch altijd plagen. - Hééft de maan al die tijd boven ons in de boom gehangen? Toe, wees eens lief en zeg het me.
(vertederd):
Welnee, ik wou naar je kijken en toen heb ik hem tussen de wolken vandaan laten komen en opgehangen aan een tak in de boom. Maar je zag het meteen.
Jij ook.
Wil haar omhelzen.
Maar je mag het niet weer doen.
Hij kust haar.
Zeg, dat je het nooit meer zult doen.
Stilletjes de maan tevoorschijn laten komen als je...
(zucht):
Ik wou dat we een huis hadden inplaats van een maan. Een huis helemaal voor onszelf, waar niemand binnen kon komen lopen, geen zon, geen vader, geen maan; een huis met een groot slot erop - een droomslot. Wat zullen we dàn veel van elkaar houden, nog meer dan nu, hè Peet?
Ja, tenminste als het een huis is met vier kamers. Wat is een huis zonder
| |
| |
Vier kamers. Dat spreekt vanzelf. - Een ruime moderne woonkamer beneden -
Een werkkamer voor mij boven -
En een werkkamertje voor jou. En een gróte slaapkamer, licht -
Met een groot rond bed erin -
Met een balkon ervoor waar je 's morgens kunt zitten zonnebaden in je badpak; en met brede openslaande deuren zonder vitrage -
En een logeerkamer voor als we dromen op bezoek te hebben die 's avonds de laatste trein niet meer halen.
(meisjesachtig ernstig):
Je bent èrg, èrg lief voor me dat je me dit allemaal geeft. - Het is net of ik jarig ben. Of ik voor mijn verjaardag een halssnoer heb gekregen van allemaal jarige minuten, die ik door mijn vingers laat glijden.
(zijn handen op haar schouders leggend):
En zul je je dan nooit meer schamen?
Nooit meer. Niet voor jou tenminste.
Het licht van de maan vervaagt en dreigt geheel te verdwijnen.
De jongen wil haar weer kussen.
(verschrikt):
Peet, de maan! De maan is weg.
(Peet kijkt naar de maan.)
En we waren juist zo leuk ons huis aan het inrichten. Toe, roep hem terug; even maar.
Peet blaast en onmiddellijk licht de maan weer op.
Dank je; dank je! - Maar je mag niet weer spotten met de wetten der natuur. De jonge schepper, die...
(lachend):
Ik schep mijn eigen natuur.
(Jongensachtig trots.)
En die van jou. - Ik zal de natuur zó pasklaar voor je maken, dat je je er volkomen in thuis zult voelen.
(Lachend.)
Je zult je thuis voelen in mijn natuur.
Dan plotseling zakelijk:
Kom, we gaan ons huis verder inrichten. Jij mag zeggen hoe het eruit moet zien, jij bent de artistiekste van ons tweeën.
Ze gaan naast elkaar in het gras zitten, links van de boom.
Ja.
Wil haar kussen, maar nee, zij wendt haar hoofd af.
(op dromerige toon terwijl hij geboeid naar haar gezicht blijft kijken):
Dan is het goed. In een mooi huis moet je wonen met iemand die heel veel van je houdt, net zoveel als het huis houdt van de mensen die erin wonen. Weet je dat huizen daar erg gevoelig voor zijn? - Eigenlijk moeten alle kamers veel te licht zijn als je in een nieuw huis trekt - de mensen donkeren ze toch gauw genoeg bij, vooral de huiskamer - met witte muren. En in de kamer staat een ronde metalen eettafel, met drie lichte metalen stoelen. - Nee, een spiegel is er niet, en ook geen klok. Alleen een klein reiswekkertje dat we pas opwinden de nacht voordat we op reis gaan - omdat we de volgende morgen de trein niet mogen missen naar Rome of Istamboel, weet je. En in een hoek, naast de openhaard, staat een lage rustbank, met rode en groene kussens, waarop we samen in boeken met reprodukties kunnen
| |
| |
bladeren. En bij zo'n rustbank hoort een roodgelakte metalen schemerlamp.
(Opgetogen.)
Vind je mijn kamer mooi worden?
(bewonderend):
Nou, jij kunt het. - Toch zou ik ook wel iets aan de wand willen hebben. Wat denk je van een boekenrekje?
(op dezelfde toon):
- En een zwart metalen boekenrekje. Mét boeken. Verder niets. Geen fotoos, geen pulletjes, geen vader, geen moeder -
(lyrisch):
Dan leeft het huis; de stoelen dansen, dansen als je binnenkomt; 's avonds ademen de muren je zachtjes in slaap, 's morgens bollen ze bijna, alsof de wind eronder blaast. En, àf, zeg je tegen de tafel als hij teveel heen en weer springt; en dan gaat hij liggen als een hond. En het reiswekkertje speelt als een muziekdoosje als er een zonnestraal op valt, en als je maar naar de lamp kijkt springt hij al aan en als je wilt leest hij je voor uit een boek, zodat je zelf met gesloten ogen kunt zitten luisteren.
(Zwijgt even.)
Zou je in dit huis willen wonen?
Heel graag. Dat huis kent geen gebreken; het is zeer goed.
Ze zwijgen beiden en staren ingekeerd voor zich uit.
Toch ontbreekt er iets aan. - Je kunt niet alléén in zo'n huis wonen; laten we ons niet vergissen.
(op een toon waarin teleurstelling doorklinkt):
Ik wist dat je dit zou zeggen, alleen niet wanneer.
Het spijt me, maar er is nu eenmaal niet aan te ontkomen. Het duurt misschien een jaar en dan stromen de bezoekers binnen; en op de duur kun je er niet meer buiten: de zon, die te warm is, de maan, die te koud is, de krant, die geen dag zal overslaan zelfs al is-ie doodziek. En wacht maar, zo rijdt er een vrachtwagen door je huis heen, of een tram, en je kunt er niets tegen doen. - Ja, later ga je het zelfs plezierig vinden, als je avonden te stil zijn en er niemand in huis is. Dan zijn zelfs de fietsers welkom, al rijden ze maar halverwege je kamer in en blijven voor de tafel staan. De buurvrouw boven stuur je er uit, maar ze komt terug! - wees maar niet bang; ze laat zich door het plafond zakken, met pannen en al. En van minstens zeven mensen krijg je een radio kado, of een kind, of een huilende stofzuiger. En ga zo maar door: postbodes, mussen, een vriend, een vriendin, rekeningen van het electriciteitsbedrijf, het krantenbedrijf, het ziekenfondsbedrijf, - en dan helemaal aan het eind de rekening van het...
Stop! Stop! Ik weet het al. Maar het jaar is nog niet om, het is nog niet eens begónnen. Laat me nog even.
Mm, goed.
Ze kijken weer zwijgend voor zich uit. Dan, plotseling, met een vijf jaar oudere stem:
Kom, we gaan naar huis, ik begin slaap te krijgen.
Maakt aanstalten om op te staan.
(nog voor zich uitstarend):
Peet, ik ben bang.
Hij staat op.
(niet onvriendelijk):
Waarom?
O, ik weet het niet. Het is net of het verboden is in het huis van je verbeelding te wonen - en misschien is het dat ook wel.
Staat op. Dan ook met vijf jaar nuchterder stem:
Ja, laten we gaan.
Ondertussen is links op het toneel, tweederde van de diepte beslaand, het huis opgelicht, terwijl het schijnsel van de maan zwakker is geworden.
| |
| |
(zijn armen om haar middel slaand):
Zie je er tegenop?
(half lachend, even vluchtig haar hoofd op zijn schouder leggend):
Een beetje...
Komkom.
Dan, opziend:
Kijk, daar staat je huis.
(op volkomen verraste toon - het huis staat er voor het eerst en zij ziet het voor het eerst - de kamer is verblindend licht):
Ja... daar staat het!
Als twee slaapwandelaars begeven zij zich op weg, voetje voor voetje. Dan zekerder en tenslotte als twee getrouwden die sinds jaren de weg naar hun huis weten te vinden, zwijgend. Voor de deur gekomen, geeuwt hij.
Heb je de sleutels bij je?
(na in zijn zakken gezocht te hebben):
Nee. Ik heb ze blijkbaar vergeten.
Wéér vergeten, bedoel je.
(letwat geprikkeld.)
Het lijkt wel alsof het 't huis van je vader is waarvan je de sleutel met opzet vergeet.
(haalt zijn schouders op):
Met jouw sleutel komen we er blijkbaar ook niet in. - Wat nu?
(berouwvol, kust hem vluchtig op de wang):
Sorry. Toch ben je wel lief. - Ik laat tegenwoordig het raampje van de deur openstaan.
Hij duwt het raampje open en steekt zijn arm door de opening. Daarna gaan ze naarbinnen. Als hij de schakelaar omdraait wordt de kamer een schaduw minder licht.
Tijdens het vervolg van de voorstelling neemt de lichtsterkte sprongsgewijs af, bij enkele scènes evenwel oplichtend tot op bijna beginsterkte. Het interieur is schetsmatig aangegeven, maar zó dat de bewoners er konkreet in kunnen huizen en kunnen ‘verdwijnen’, eventueel d.m.v. schermen of door een realistischer indeling in hal, kamer, keuken, enz. Een eenvoudige trap naarboven rechts achter, met id. boven verdwijnscherm. Desgewenst mag het stuk ook op een volstrekt kaal toneel gespeeld worden, waarbij de spelers hun kledingstukken van een kapstok halen. Hoe dan ook, na hun binnenkomst heeft José een vestje aan en Peet een stemmiger, ietwat stijver colbertjasje. Peet loopt de kamer in, naar de tafel waarop een krant ligt. José beweegt zich door de kamer en schikt of verschikt hier en daar iets: een reële of denkbeeldige plant, een staande schemerlamp of zij gaat naar de keuken.
Zetten wij ons neer en lezen over koningen en robots,
over koningen en tekstdichters en hun dertien procent dividend,
lezen wij over oorlogen en profeten van oorlogen,
over studierepublieken en hun Caesaren;
over drietrapsraketten in het heelal die in hun punt een diepvriespriester herbergen
ter bekering van gevallen engelen en goden;
over het nut van de kunst voor de maatschappij in het algemeen en voor de minder ontwikkelde gebiedsdelen in het bizonder;
over kinderbijslag en de slag in het gezicht van de kleine zelfstandige;
over liefde en zijn duizendkoppig drama;
over stofzuigers en artsen en te laag gesubsidieerde moedermelk,
over berichten die alle weerberichten zijn... Regen, regen, regen.
Je bent wel kultureel vanavond.
Wie de krant leest wordt wel gedwongen kultureel te zijn.
| |
| |
Wat is er op tegen? Het is er tenminste één die we zelf gemaakt hebben; je kunt er trots op zijn of niet, er is altijd wel iets bij waarin je je zelf herkent. Of het nu is in de generaal die naar de macht grijpt of in een dominee die de strijd aanbindt tegen het televisietoestel, in de schlemiel die een lek schilderij heeft gekocht of de knappe vrouw die wordt aangereden door een dronken politieagent.
Gaat zitten.
En in wie zou ik me dan moeten herkennen?
Gaat ook zitten.
We leven in een wereld van krantepapier, in een huis van kranten met eigen handen gevouwen: Zit je er eenmaal in, dan kom je er niet meer uit, of je moet het verbranden, maar dan onmiddellijk.
En iedereen kan op ieder willekeurig moment bij je binnendringen, van moordenaar zus tot kolonel zo. En ze eruit gooien is er niet meer bij: je hebt ze al gelezen, met huid en haar.
Waarom lees je de krant dan als die je zo opwindt? Leg hem gewoon weg.
Nee, daarvoor is het telaat. Bovendien, je weet toch niet wat erin staat voor je hem helemaal gelezen hebt? - Nee lieveling, ons leven staat van geboorteadvertentie tot overlijdensbericht in de krant beschreven, het jouwe, het mijne, van iedereen.
Triest? - Och...
Hij legt de krant weg, staat op, rekt zich, geeuwt. Op andere toon:
En nu gaat moeder-de-vrouw een lekker kopje huiselijkheid zetten.
(na enkele sekonden):
Uh - zei je iets?
Goed, goed ik zal thee zetten, als me geen moeder-de-vrouw meer noemt. Ineens klinkt babygeschrei. Beiden kijken verschrikt naarboven.
(met zijn hand naarboven wijzend):
Daar heb je 't al.
(even aarzelend of ze boos zal worden of lachen, dan lachend):
Ik kon toch niet weten wanneer het zou komen. Het is ook zo lang koud geweest deze winter.
Geen thee dus.
Zij loopt naar de trap toe.
Nee, of jij moest vast even water opzetten.
Hij verlaat na water opgezet te hebben iets ouder, iets rustiger de keuken. Zet zachtjes de radio aan; dansmuziek. Gaat zitten en bladert neuriënd door de krant. Zij daalt de trap af.
(opspringend):
Wat is het, een jongen of iets anders?
(op haar toekomend):
Dat meen je niet; zeg dat je 't niet meent. José, hoe kun je je wettige man zoiets aandoen. Dat het kind niets van mij heeft is alleen maar een voordeel, maar dat het op z'n opa lijkt -
Ik kan er echt niets aan doen - 't verleden werkt na.
(uitbarstend):
Breng het dan ook maar naar z'n opa en laat het daar.
Natuurlijk niet. - Maar zeg eens eerlijk, lijkt het helemaal niet op mij?
(lachend):
Ach wel nee. Je weet toch dat pasgeboren kinderen van die kleine amorfe dingen zijn die op niets lijken behalve op kleine amorfe dingen.
| |
| |
Wat wil je, je kunt bijna de kieuwen nog zien. Later ja, als ze de trekken aannemen van het huis waarin ze opgroeien... En als jij er nu maar lang in blijft wonen, dan gaat-ie misschien wel wat op je lijken.
(Verliefd.)
Zul je lang bij mij blijven?
Wil haar kussen. Geluid van een fluitketel.
Hoor! de ketel kookt over van huiselijkheid. Eerst even thee zetten, dan mag je me kussen.
Gaat naar de keuken, maar draait zich halverwege de keuken om.
Het is waar ook. Er lagen er twee; twee jongens.
Nou en; twee kinderen in de vier jaar is toch niet teveel.
Nee nee. Maar... hoe moeten ze dan heten?
(op de drempel):
We noemen ze: De toekomst der Religie, oftewel Grootvader.
Zij in de keuken, hij gaat zitten en neemt onderwijl de krant weer op.
Moet je horen. - Generaal Berenschot van Floralia en generaal Masturbi van Faunogië zijn overeengekomen dat zij elkaar halverwege zullen ontmoeten, maar nu zijn de resp. Iandmeters het er niet over eens waar precies halverwege is. De één rekent vanaf de grens en de ander vanaf de hoofdstad des lands. Zodat ook deze vredespoging tot beider spijt op onoverkomelijke grensgeschillen stuit.
En hier. Moet je horen. - Men is er na langdurige proefnemingen in geslaagd een aantal wereldproblemen opnieuw tot gezinsproblemen te herleiden. Wereldproblemen - gezinsproblemen. Waar dit toe leidt is niet bij benadering te overzien, maar het wordt niet uitgesloten geacht dat dit ook het geval zal zijn t.a.v. onze meer agressieve driften.
Hij leest nog even halfmompelend verder,... klap... pats..., doodzwijgen... doodkijken..., koudefront..., opjagen... wegjagen..., veldslag... prijzenslag..., ruimtevaart... uitvaart..., rassenscheiding... scheiding van tafel en bed..., onderwijl een korte pantomime vol boksbewegingen opvoerend, waarna tenslotte alleen zijn lippen nog maar bewegen en hij zwijgend zijn lektuur vervolgt. Dan treedt zij tevoorschijn, in een ander pakje of een nieuwe jurk, twee glazen wijn op een dienblad voor zich uit houdend. Ze blijft even in de deuropening staan, loopt dan resoluut naar het tafeltje bij de zitbank en plant er een glas wijn op.
Dank je wel.-
(Kijkt op.)
O, dank je wel.
(naar de tafel lopend in het midden van het vertrek, glas in de hand):
Tot je dienst.
(opstaand):
Wat is er? Is er iets?
Ik wéét het niet; maar je bent zo kortaf. Heb - heb ik iets gedáán, heb ik iets niet gedaan? Zeg het maar.
Zeg het maar, zeg het maar.
(Ze heft haar glas naar zichzelf op en drinkt een teug.)
Daar ga je dan! Hartelijk gefeliciteerd met je eigen verjaardag, lieveling. En dat je nog maar lang bij hem mag blijven.
Verjaardag? - De hoeveelste is het dan vandaag?
| |
| |
Dat weet je evengoed als ik; evengoed als ieder ander op de hele wereld.
Overal in de wereld is het vandaag de... van het jaar...
Sorry, José. Ja, het is onvergefelijk. Wat moet ik doen om het weer goed te maken? Zeg het maar.
(Raisonnerend):
Ik kan natuurlijk wel zeggen dat ik het nooit weer zal vergeten, maar ik heb het nu eenmaal gedaan.
Niet alleen nu; vorig jaar ook al. Vorig jaar heb je er nog net aan gedacht omdat ik me de avond tevoren versprak. Je verstijfde even, ik zag het wel. En de volgende morgen heb je vlug een kado gekocht, voordat de winkels opengingen.
(Bitter.)
De meubels raken al wat versleten, is het niet?
Wat bedoel je met: de meubels raken al wat versleten? Ik weet niet waar je 't over hebt.
Nee, je hebt geen gevoel voor symboliek. - Jongen, je bent zelf een levend symbool, waarvan doet er niet toe - het is niet mijn bedoeling hatelijk te zijn. - En ik, ik ben het niet minder.
(Triest.)
Ik ben ook een symbool. Een levende illustratie van tien jaar huwelijk.
(omarmt haar):
Laten we er voor deze keer nog geen drama van maken, toe. En vergeet jij het ook; - ik zal eerlijk mijn leven beteren. En je moet niet zo dom doen. De meubels zijn nog lang niet versleten! En als ze versleten zijn, dan kopen we gewoon nieuwe; bij de meubelmaker om de hoek, of bij een dichter om een andere hoek - en we spelen gewoon door. Want je weet toch dat ik van je houd?
Meer dan vroeger.
Zij kust hem vluchtig.
Weet je wat! We gaan er een wild feest van maken. Ik bel Bert en Ronny en Frank en Jeanette en Max en noem maar op; en ik verzeker je dat ze allemaal zullen komen. Als ze een afspraak hebben dan zeggen ze die maar af. Jij gaat voor. Gebod van de koning.
Goed, dan ga ik vast toastjes klaarmaken.
Hij rept zich naar de hal, maar nog voor hij heeft kunnen telefoneren gaat de bel. De eerste onstoffelijke gasten arriveren al. Het licht in de kamer wordt nu helderder en de hele volgende scène wordt uitbundig, bijna brooddronken gespeeld. Tijdens het dansen worden (hun) schaduwen op een wand geprojekteerd, zodat een indruk van veelheid ontstaat. Geluiden en half-verstaanbare gespreksflarden kunnen die indruk versterken.
(als de bel gaat, roept naar José):
Daar hebben we de eersten al.
(vanuit de keuken):
Wie zijn het?
(doet open; op aankondigerstoon):
Bert Lindeman - export manager bij een metaalwarenbedrijf - oud 32 jaar - donker, al wat grijzend aan de slapen, opkomst van de eerste neusharen.
(terwijl ze komt toelopen):
En Ronny Lindeman, geb. Kamerplant - tamelijk knap, tamelijk leeftijdsloos - stenotypiste voor halve dagen.
Dag jóngens! - Ja, jullie zijn de eersten.
Dag Ronny!
(Kus op de wang.) - Dank je, dank je. - O. Erg lief van je. Kijk eens Peet. Van Ronny.
Dag Bert.
(Slaat hem op de schouder; hand) - Dank je.
Dag Ronny!
(Omhelst haar) - Dánk je, dánk je. - Ja, ik weet het. - Welnee. Leuk dat jullie toch gekomen zijn.
(wordt gekust door Bert):
Dank je wel Bert. - Een beetje laat, ja, maar...
| |
| |
Zo is het. En jij ook nog bedankt natuurlijk.
Nee, we verwachten nog meer mensen. - Mensen ja. -
Maar ga zitten, ga zitten.
Er wordt opnieuw gebeld.
(stond in de buurt van de deur, zwaait deur open):
En daar hebben we Frank en Jeanette Rozelaar.
(De aankondigerstoon hernemend):
Meet Mr. and Mrs. Rozelaar! Hij, tekenaar op het kadaster - collega van mij, goede collega - oud 30 jaar - mager, een tikje nerveus, binnen twee jaar kompleet kaal, onbezorgd overigens.
(idem):
Zij - zelfde leeftijd - een beetje aan de mollige kant - drie kinderen, dus in de eerste plaats moeder.
Dag Jeanette. - Dank je - dank je. - O, wat een mooie bloemen. Dat je die nog hebt kunnen kopen. - Dank je.
Dag, lieve Jeanette.
(Kust haar.)
Dank je. - Ja leuk, heel leuk. - Alles blozend met de kinderen? - Nee, jullie zijn de eersten niet.
Dag Frànk!
(Draait hem haar wang toe.)
Dànk je, dànk je. - Heel attent, heel attent. -... Ja... Ja, zeker...
Gegroet collega.
(Hand.) - Dank je, dank je.
(Tegen José.)
Hoor je dat? Hahaha... exkuses voor zijn kaalheid. - Nee, het verstoort de feestvreugde niet; integendeel; hebben we wat te lachen. - Zo is het.
We worden allemaal voor onze tijd kaal. Tijdsverschijnsel - Kunnen we allemaal om elkaar lachen.
Ga zitten. - Kennen jullie elkaar? - Och ja, natuurlijk.
En wie tikt daar tegen 't raam, tiktiktik?
(op aankondigerstoon):
Max. Neerlands slankste modekoning - vreemde particulier -
(Zwaait deur open) - maar overal welkom, hè Max? - Kom binnen, kom binnen! - Wat? - Nee, we hadden het niet over jou. Deze keer niet! - Dank je.
(met uitgestoken armen):
Ontzettend leuk dat je gekomen bent, Max. - Dank je, dank je. - Wat lief van je. Echt iets voor jou. - (Maakt een pirouette.)
En hoe vind je m'n nieuwe jurk? - Beeldschoon, niet?
Confectie! - Haha, die Max.
(Geeft hem een tik tegen de elleboog.)
- Nee, je bent niet de eerste. - Mag ik even voorstellen... (Handgebaar)...
Maar er wordt reeds opnieuw gebeld. En opnieuw. De deur zwaait open en dicht. Nieuwe bezoekers arriveren. Geroezemoes, gelach, belgerinkel.
Kom binnen, kom binnen. - Nee, jullie zijn de eersten niet. - Dank je, dank je. - Dánk je. - Kennen jullie elkaar? - Niet? Mag ik even voorstellen? - Dag! Dag! - Ga zitten, ga zitten. - Ga toch zitten! - Kom binnen, kom binnen. Nee, julie zijn de eersten niet. - Dank je! Dank je! Dànk je! - Kom binnen! - Ga zitten! - Kom binnen! - Nee, jullie zijn de eersten niet. - Dank je! - Mag ik even voorstellen... Ga zitten. - Kom binnen. - Jullie kennen elkaar toch?
Hèhè! Zal ik meteen maar wat inschenken? Het is nu toch te laat voor koffie. - Wie sherry? Wie jenever? Wie bier? Wie cognac? Wie wodka?
Wie, wie, wie? Niet allemaal tegelijk.
| |
| |
We maken er een dolle avond van.
(inschenk- en aanreikgebaren):
Wie - wat - Proost! Wie - wat - Santé! Wie - wat - Skoal!
Hij en zij drinken elkander toe.
Op een lang en gelukkig huwelijk - met jou.
Met jou.
Hij zet met één handgebaar ergens in de lucht een onzichtbare gramofoonplaat op. Dansmuziek.
Mag uw boetvaardige monnik de eerste dans?
(minzaam knikkend):
Gaarne. Ik dans graag met boetvaardige monniken - zolang ze het blijven.
Ze dansen kort met elkaar, de glazen in de hand achter elkaars rug.
En wat mag de penitentie zijn? Ik stel er prijs op zwaar te boeten.
Een nieuw polshorloge? Het jouwe loopt jaren achter.
(Lachend.)
Iets om áán te trekken?
Een langspeelplaat van een jaar, een gebeeldhouwd boek, een nieuwe minnaar?
Die heb ik al.
Ze wisselen enkele malen van partner en dansen langs elkaar heen, elkander volzinnen toeroepend over hun schouder.
Heb je een nieuw pak aan, Max?
(Tot Peet.)
Max heeft een nieuw pak aan, heb je 't al gezien?
Mm - het zit je om je heupen gegoten. Zelf ontworpen?
Ze keuren het bewonderend en dansen verder.
Hoeveel nieuwe, hemelse regeringsgebouwen hebben jullie deze week gepland, Frank? - Eén maar? - Waar moet het met de regering naar toe; een lichaam dat niet groeit in luchtkastelen, dat wordt een vadsig lichaam.
(een beetje vrolijk):
Een stad heeft helemaal geen lichaam; een stad heeft alleen maar een hoofd - haha, een hoofd.
En jij, Bert, exporteren jullie nog altijd... Ja, wat exporteren jullie eigenlijk? - Zo... -
(Hij draait zijn hoofd naar zijn eigen danspartner.)
IJzeren gordijnen, (id.) ijzeren geheimen, (id.) ijzeren Heinen. - Mooi exportbedrijf hebben jullie. (Tegen danspartner.)
Nou!
... en toen kwam er een man binnen met een hoge hoed en een wit konijn in de hand - hij zei: ik ben de dominee van hiernaast en ik kan er niets aan doen, het was er ineens, ik was er niet op voorbereid...
... om de nieuwe bewoners van een land te onderwerpen en de koelen die ze aanbidden... en de ouderwetse liefde voor de wijn, jajaja... Schenkt dansend in.
... Hi, Jeanette! Amuseer je je?...
... en je hebt er geen idee van hoeveel doden er op zo'n feestje aanwezig zijn; hier bijvoorbeeld.
(Hij botst bijna tegen iets onzichtbaars op.)
Oh, sorry... ik moet niet meer drinken. Hij volgt, solitair heen en weer wiegend, met zijn ogen zijn vrouw.
Zij praat en giechelt zachtjes met iemand.
Hé, flirt niet zo. Wacht even tot ik er niet bij ben.
(hilarisch):
Oho - o; Peet is jaloers. Die wettige echtvriend van mij is jaloers. Drie jaar lang heeft hij mijn verjaardag vergeten, weten jullie dat? - en hij weet niet eens hoeveel kinderen hij heeft, - maar hij is zo jaloers als de weerhaan op de wind, of als een tafel op een stoel.
| |
| |
Ze danst gracieus op hem toe en blijft heupwiegend voor hem staan. Hij idem. Begeleidende muziek met stampgeluiden.
Ik houd van je - als een stoel van een tafel. Als een nieuwe stoel die om een nieuwe tafel danst.
De tafel danst ook. De tafel heeft het naar z'n zin, hij heeft graag een dansende stoel om zich heen. Hij houdt van de stoel. Hier is de tafel van de stoel.
Kort pantomimisch ballet van de tafel en de stoel. Het interieur leeft mee. De tafel waggelt wijdbeen, armen schuin voor zich uit, handen schuin omlaag. De stoel: bovenarmen tegen het lichaam, onderarmen recht vooruit, handen hangend als een opzittend hondje.
De stoel laat zich niet vangen. De stoel is nog jong en vief en heeft nog een rechte rug
(Wijkt terug) , en mooi haar van dobbystof - blauw haar.
De tafel vindt het een aantrekkelijke stoel, aantrekkelijker dan alle stoelen van Sheba, dan alle stoelen met loshangend haar. Hij neemt bezit van de stoel.
De stoel glipt weg.
Niet als de stoel het niet wil!
Als de stoel de tafel niet wil, wil de tafel geen tafel meer zijn, maar wordt zitbank - ligbank - rustbank - kamerbank.
De bank, armen zijwaarts, gaat liggen op zijn ellebogen.
Dan wordt de stoel kamerplant - ficus elasticus - hóóg boven de bank!
Tropische kamerplant, je hebt mijn warmte nodig. Ik ben je openhaardvuur.
Je vlammen zijn zo heet dat ik ervan ga branden - branden als een lamp - een stáánde lamp, met een hoge hoed, een róde hóge hoed.
Handpalmen links en rechts op het hoofd, handen gestrekt naarboven.
Die rode hoge hoed hangen we op aan de kapstok. I k ben de kapstok; de kapstok...
De muziek heeft even tevoren een hoogtepunt bereikt aan intensiteit, die nu snel afneemt. Enkele stampgeluiden nog. De laatste slagen van de muziek klinken trager en krijgen iets onheilspellends. Hun uitgestoken of hangende armen zakken. De muziek breekt af. Het licht neemt in sterkte af. Ze staan nu bij de kapstok. Alsof ze uit een droom ontwaken strijken ze zich over het gezicht, worden zichtbaar vermoeid.
Hij... om dromen aan op te hangen. Kinderdromen, mannendromen, jongensdromen. Hang maar op wat je kwijt wilt. Hang maar op waar je geen raad mee weet. José, ik weet me geen raad. Wat moet ik doen?
Ga maar. Niets of niemand kan het tegenhouden...
Nee, niemand.
Hij trekt een soldatenjas aan, hangt zich een ransel om.
José - ik weet niet voor hoelang ik weg moet, maar ik kom terug.
Het huis zal leeg zijn zonder jou; de stoelen zullen hun tafel missen.
Slapen de kleine stoelen al?
(Zij knikt.)
- Laat ze maar slapen.
Ja, José. - Hou je goed. - Nou dag.
Loopt zonder meer om te kijken de kamer uit. Zij alleen achter, even in nadenken verzonken voor zich uit starend. Het licht wordt een sekonde geheel gedoofd en flakkert dan onmiddellijk weer op. Ze is nu - ouder gekleed - druk bezig met stof afnemen, meubels schikken, etc, loopt in stilte naar de keuken of zet, als de stilte te lang duurt ondertussen de
| |
| |
(met sterk gescandeerde muziek):
De overwinning is ons. Gisteren
hebben wij een berg ingenomen, vandaag
een stad, morgen een stad op een berg.
Trompetten schetteren; de aarde is ons
en onze verrukkingen zijn die
van het márstempo, het márstempo.
En de man - hij staat, valt en staat;
de voet van zijn hand is paraat
en het bloed van zijn hart slaat de maat
van het márstempo, van het márstempo.
eet de zon uit zijn hand en het zand van de grond;
zelfs het zand van de grond smaakt als zon in zijn mond.
en zijn mond kauwt de grond
in márstempo, in márstempo.
Hij En hij staat, valt en staat; staat, valt, staat
in márstempo, in márstempo.
Sluit u aan, sluit u aan,
(woest):
... wij gaan naar de maan,
in márstempo, in márstempo.
Zij heeft enkele momenten nodig om weer bij te komen van al dat gemarstempo. Daarna roept zij naarboven, en haar stem stormt de trap op:
Wil jij even iets voor me doen? - Ga even naar de hoofdbewoner om te vragen wanneer dat lawaai daarboven afgelopen is; het duurt nu al drie jaar lang.
(Berry komt de trap af en zij spreekt nu zachter.)
- Zeg maar, dat de lust tot horen en zien je vergaat. Zeg maar, je kunt geen stap doen of er valt een losse gedachte op je hoofd. Het hele plafond zit onder de littekens en vliegen. Zeg dat maar.
........
Zij draait haar hoofd om alsof ze naar hem luistert.
Nee jongen, ik weet echt niet wanneer je vader terugkomt. Het kan volgende week zijn, maar het kan ook over twee jaar zijn; ik geloof eerder het laatste.
........
Ik begrijp het best. Ik wil het ook graag, maar alleen door het te willen gebeurt niet altijd wat je wilt. - Nee, het spijt me, maar we kunnen er allemaal niets aan doen.
........
Mm, ja, zo is het, je bent oud genoeg om het te begrijpen.
(Ze strijkt hem over het haar en loopt met haar hand op zijn hoofd naar de tafel, waar ze zich schuin op een stoel zet. Berry staat tegenover haar.)
Maar je kunt me wel helpen als je wilt. Je hoeft niet volwassen te zijn, - een beetje volwassen maar, dat is voldoende. Een kopspijkertje in de muur slaan, de dode vliegen wegscheppen - en luister eens, als er een grote zwarte man komt, ja die, met een hoge hoed en een wit konijn in
| |
| |
de hand, dan moet je hem wegsturen; ook als ik thuis ben. Je zegt maar: mijn moeder belieft geen witte konijnen.
........
Nee, hij weet wel wat ik bedoel. En jij moet niet zoveel vragen.
........
Nee, ook geen paars, geen groen en geen rood konijn - helemaal geen konijn, zeg je maar. Afgesproken? - En ga nu maar. Zet je muts op en doe je jas aan, het is koud buiten.
Berry gaat weg. Zij blijft voor zich heen starend nog even zitten en zegt dan voor zichzelf, eerst bijna croonend maar al spoedig met meer heftigheid, ‘Het lied van de kleine soldaat’. Is het haar zoon? haar man? - Het lied kan ook antifoon gebracht worden door haar en Peet, die in het halfdonker onder de boom verschijnt; de laatste respondeert dan de vragen en voert tegelijk een vermoeide soldatenmime op.
Wat dráágt mijn kleine soldaat?
Een soldatenmuts en een soldatenjas,
een soldatenschoen en een soldatenneus.
Wat dóét mijn kleine soldaat?
Hij marcheert! Links, rechts, links, rechts, links, rechts.
Wat is mijn kleine soldaat?
Twee armen, twee benen, een soldatenneus,
een schouder voor een soldatentas,
twee ogen om scherp, scherp mee te kijken:
Links, rechts, links, rechts, links, rechts.
Wat zíét nu mijn kleine soldaat?
Een vogel, een huis, een andere vogel
een geheimzinnige boom die voortbeweegt.
De vogel vliegt weg, de boom
kruipt dreigend voorwaarts met zijn takken.
En wat doet nu mijn kleine soldaat?
Hij Hij richt zijn geweer, hij richt zijn geweer:
Links; rechts; links; rechts; links; rechts.
En hij stormt vooruit; twee armen, twee benen, een soldatenneus,
zijn kous is afgezakt en zijn muts zit scheef,
mijn kleine soldaat is bóós!
En hij richt zijn geweer en hij schiet en hij schiet:
De vogel is weggevlogen en de boom kruipt toch wel verder;
maar waar is nu mijn kleine soldaat?
Waar i s nu mijn kleine soldaat?
Links? rechts? links? rechts? links? rechts?
Zij is opgestaan en blijft nog even, beduusd door haar eigen woorden, staan, vermant zich dan en gaat vermoeid en met tegenzin over tot het
| |
| |
vervullen van haar dagelijkse plichten: stof afnemen, etc. Het licht wordt opnieuw een schaduw donkerder en na enkele sekonden - enkele jaren - gaat de deur open en komt Peet binnen.
José! Vrouw van mij.
Zij snelt op hem toe en omhelst hem. Houdt hem dan op een armlengte van zich af.
Je jas ruikt helemaal naar oorlog. Trek hem uit. Vlug.
Hij trekt zijn jas uit en hangt hem aan de kapstok.
Och, we zijn vijf jaar ouder geworden. Ik heb vijf jaar van mijn leven verspeeld omdat ik vijf jaar lang jou gemist heb.
Strijkt hem over de wang.
Maar we gaan nu vlug de verloren tijd inhalen. Alles zo vlug mogelijk inhalen.
We hebben nog maar dertig twintig vijftien jaar te leven. Veertien, dertien, twaalf, - vlug.
De figuren hebben nu de middelbare leeftijd bereikt. Het spelen wordt ingehoudener.
Zal ik dan maar vlug een kopje huiselijkheid voor je zetten?
Hoeveel zou ik er in de afgelopen jaren al niet gezet hebben? -
Veel veel veel. - Maak het je gemakkelijk.
Hij pakt weer een krant.
Het is goed weer thuis te zijn. Alles en niets is veranderd, alles wordt weer zoals het was, aan het begin van de nacht. Zetten wij ons daarom en lezen over oorlogen en Caesaren, over helicopters die als engelen om je hoofd vliegen, over straalvliegtuigen die zich als luizen in je huid boren, onder je nagels, - je krijgt ze er niet meer uit.
Onder een soldatenmuts zijn alle hoofden dezelfde.
Ik heb mijn muts afgezet, ik ben weer thuis in mijn eigen huis. Gedachten spelen oorlogje in de huiskamer, melkboeren en radioos, stofzuigers en artsen leveren een voortdurend gevecht met de tijd;
de wereldproblemen ballen zich samen in de krant;
alle berichten zijn weerberichten... Regen, regen, regen.
Het wordt donker. Storm steekt op. Maar nog
ben ik blij thuis te zijn. Ik heb zelfs geen arm verloren, geen woord verleerd.
Springt plotseling op.
José!
José komt uit de keuken, opnieuw verkleed.
José, is Berry nog niet thuis?
(kijkt op zijn horloge):
Het is nu al over half elf. Die jongen komt me de laatste tijd veel te laat thuis. Gisteren heb ik hem helemaal niet thuis horen komen. - Ik had hem vanmorgen onderhanden willen nemen, maar toen verscheen de jonge prins niet aan het ontbijt.
Hij is hier in het begin van de avond wel even geweest, maar hij is meteen weer weggegaan. Ze zouden in de stad eten.
En heeft hij niet gezegd hoe laat hij thuis zou zijn?
| |
| |
Nee... hij heeft me wel gezegd dat hij vannacht helemaal niet thuis zou komen.
Vannacht niet thuis zou komen?
Nee, hij zou bij zijn prinses-op-de-erwt blijven slapen. Haar ouders zijn een paar dagen de stad uit en nu hebben ze het kasteel alleen.
En jij hebt het goed gevonden? Jij hebt gezegd dat hij zijn gang maar moest gaan? Jajaja - en ik word er helemaal niet meer in gekend, ik tel niet meer mee.
Als hij je er wel in gekend had, had je het dan goedgevonden?
Nou, zie je wel! Dat wist hij. En waarom zou hij het dan vragen? - Je moet koningszonen van zijn leeftijd wat gunnen. Wat deed jij toen je zo oud was? Als je niet toegeeft gaan ze toch hun eigen gang en als je wel toegeeft kun je er misschien nog plezier aan beleven.
Het is helemaal toegift.
Plezier aan beleven, ja, vooral als er iets misgaat. Dán kun je er plezier aan beleven. En wie draaien er voor op? Wij! En uit dankbaarheid willen ze het dan nog wel naar je vernoemen - anders deden ze ook dat niet. Wat mij overigens een zorg is. Grootvader Peet...
(negeert het):
Ik vind het gewoon een onverdragelijke gedachte dat die jongen daar de hele nacht... zijn prinses-op-de-erwt! - O, ik heb geen morele bezwaren, natuurlijk niet, maar hij is nog te jong. Zie je dat dan niet in, José, hij is nog te jong. En als hij het nu nog eerst aan mij gevraagd had...
Zal ik je eens wat zeggen, Peet? Ik geloof dat je gewoon jaloers bent, jaloers op je troonopvolger. Je moest je schamen.
(bijna barstend van woede):
Jaloers, ik jaloers? Waarom?
Omdat jij geen negentien meer bent. Omdat 't je eraan herinnert dat je zoveel jaar ouder bent geworden in zo'n korte tijd, en een zoon is de onherroepelijke barometerstand van je eigen leeftijd.
Als het kwik op een gegeven moment te hoog oploopt naar je zin, dan probeer je het af te koelen, het te laten zakken.
(Hij wendt zich af.)
- Lieve Peet, dat moet je niet doen. Je maakt het je er alleen maar moeilijker door. - Kijk me eens aan...
Ze staan tegenover elkaar, hij schuldbewust, zij vinger onder zijn kin.
Het licht wordt weer een schaduw donkerder. Er wordt gebeld.
Ik zal wel even kijken.
Zij gaat de trap op, maar blijft halverwege staan luisteren.
Cleopatra! Dat had je niet moeten doen. We hadden toch afgesproken dat je niet bij mij aan de deur zou komen?... Mijn vrouw is thuis, hoe moet dat nu?
........
Nee, ik kón niet, ik heb het de laatste tijd razend druk gehad. Potverdorie, er kan toch wel eens een week voorbijgaan zonder dat je direkt hoeft te denken...
........
Nee, natuurlijk heb je nog niets van je charme verloren... Wat? Als je ezelinnemelk op is, waarom koop je dan niet gewoon badzout? Trouwens, ik kan het me niet permitteren je iedere week duizend liter ezelinnemelk
| |
| |
te sturen...
........
Doe me een plezier en ga nu weg. Ik zal je morgen bellen... Mijn god, Cleopatra, ik heb bijna een volwassen zoon!
De deur wordt dichtgeslagen. Hij naarbinnen, zich het klamme zweet van het voorhoofd wissend.
O, een vrouw die iets wou verkopen.
Haar schoonheid zeker. - Was het soms... Cleopatra?
Mm - charmante vrouw. We hebben gisteren nog samen thee gedronken in de stad. Je moest haar niet zo verwaarlozen, dat doet haar verdriet. En die paar liter ezelinnemelk kunnen er ook nog wel af.
José, toe, luister. Ik had het je allang willen zeggen, het betekent allemaal niets, het is zomaar...
O, je hoeft je niet te verontschuldigen - liever niet...
(Mysterieus)
anders zou ik het zelf ook moeten doen.
Ze maakt aanstalten verder naarboven te gaan.
(even niet goed begrijpend):
Nee, echt...
(Maar als de betekenis van de woorden tot hem is doorgedrongen.)
José! Wat bedoel je daar mee...? Wil je daarmee zeggen dat jij óók..
(zich halverwege de trap omdraaiend):
- graag in ezelinnemelk baadt? Mm. Ook - ík - ben - Cleopatra.
Nee?
(Hem een weidse kushand toewerpend) . Antonius!
Hij blijft diep geschokt achter. Opnieuw wordt het licht een schaduw donkerder en weer gaat de bel over. Hij, zich afvragend wie daar nu weer kan zijn, naar de deur.
Nee, dank u.
Hoofdschuddend, een beetje vermoeid de kamer in; er wordt weer gebeld.
Nee, dank u.
Deur dicht, meteen weer open.
Nee, dank u. Dank u. Wij zijn van alle ziekten en ongemakken voorzien.
Deur dicht; de kamer weer in. Licht zijn denkbeeldige hoed op; ín de kamer.
Ja, dank u. Gaat uw gang of gaat u weg, het blijft mij hetzelfde.
(Woedend.)
Ik zeg: Nee! Er valt hier niets te verzekeren. Het hele huis is van onder tot boven verzekerd, iedere steen en ieder levend wezen dat er ín woont. Geen dank; voor u niet en voor niemand niet.
José komt pratend met een vriendin de trap af of uit de keuken.
Ach, er is weinig aan te doen; herinneringen helpen niet tegen alles. Wat? - Ja, zo is het. En de gasfitter komt evengoed wel binnen en de wasserijman, en de dominee van hiernaast; die hebben geen sleutel nodig, die zijn hun eigen sleutel. - Ja, zo is het. - Dank je. - Kom gauw nog eens aan. Dag!
(De bezoeker wordt niet uitgelaten tot aan de deur.)
(boze armzwaai):
Ga toch weg. - Ksst, ksst. - Altijd die doden voor je voeten. - Weg; weg, zeg ik jullie! Je kunt hier niet zomaar binnen komen lopen.
(Mopperend.)
Je kunt geen voet meer verzetten zonder er over één te struikelen. - José! Laat morgen de gemeentereiniging komen! We laten het hele huis uitmesten. José! Er brandt weer iets aan!
Aanbranden? Hoe is het mogelijk!
(slaat lachend iemand op de schouder):
Hoe is het mogelijk! Dat had
| |
| |
ik nou nooit verwacht. José! Kijk eens wie er is! - Ik zei gisteren nog tegen José: Die zien we nooit weer in Holland of het moest op de voorpagina van een vaktijdschrift zijn.
Bert! Wat een verrassing! Hoe kom jij hier zo uit Amerika overgewaaid - helemaal onaangekondigd na tien jaar en incognito als een Rockefeller.
Die Bert! Kom, ga zitten, ouwe jongen, als je ons eenvoudige meubilair nog voor lief kunt nemen.
........
Och ja, alleen wat ouder. Wat vroeger modern was is nu uit de tijd. We proberen zo goed mogelijk met de tijd op te leven. Alleen Peet heeft er wel eens moeite mee; is het niet Peet? - Hij is soms een brommende oude leunstoel die zijn plaatsje niet kan vinden onder de lamp.
Als die lamp ook ieder moment verzet wordt! Wat zeg jij, Bert? Doen ze dat in Amerika ook?
(Gaat er zelf gezellig bij zitten.)
Vertèl eens, wat doen ze allemaal in Amerika?
(Slaat zijn vriend op de knie.)
Regent het er ook zoveel als hier? Hebben ze nog geen huis uitgevonden dat gelijk met de mensen opgroeit, net als bij een slak? Of een middel tegen jicht in kostuums? - Een gebeeldhouwd boek, een langspeelplaat van een jaar, een stomme radio, televisie zonder zichtbare beelden? Vertel eens op.
Ik ga vlug even thee zetten.
Zich weer omdraaiend:
Wat? Nee, dat meen je niet. Moet je nu al weer weg?
Komt teleurgesteld terug.
Nu al? Je bent er net. - Nee, nee, ik begrijp het best. Iedereen heeft zo zijn eigen Amerika tegenwoordig en het ligt voor iedereen op een andere plaats. - Wacht, ik zal je even uitlaten.
(Naar de deur lopend.)
Kom je nog aan voor je voorgoed weggaat? - Nu, kijk maar.
Zich nog vóór de deur omdraaiend, de gast is al vertrokken:
Zet in godsnaam die radio af.
Het is de radio van boven.
Donker. - Het licht wat op. Hij staat bij de deur. Is juist thuisgekomen. Zij staat ergens of zit te haken, gekleed in grijs mantelpak of met een zwarte stola om.
Zo, dat is dat. M'n laatste werkdag zit erop. De buitenwereld nestelt zich voorgoed in huis. Oud leven in de brouwerij.
Trekt bij de kapstok zijn jasje uit en schiet een kamerjas aan, verwisselt schoenen voor pantoffels.
Peet, vind je niet dat we er op moeten drinken? De wijnglazen staan al klaar.
(Het zijn dezelfde als die van zoveel jaar geleden.)
Ja, we hebben dertig jaar geleden nog feest gehad, is het niet?
Toe, doe nu niet zo somber. Laten we proberen het huis wat op te vrolijken, je bent nu immers iedere dag thuis. God weet hoeveel jaren we er nog samen in moeten leven.
Kom mee.
(Neemt hem bij de hand.)
- Zo; hier, jij een glas wijn, ik een glas wijn - en nu moet je drinken en voortaan alleen maar aan het verleden denken, beloof je me dat?
Hij knikt.
Op het verleden.
Ze heffen hun glas maar drinken niet.
José, herinner je je nog toen we voor het eerst naar ons eigen huis gingen,
| |
| |
lang geleden, en dat je toen bang was voor iets, erg bang?
(Ze knikt tweemaal.)
Ik heb zo'n idee dat je eigenlijk al die jaren bang bent geweest - een beetje bang soms, maar steeds minder - en dat je nu eindelijk helemaal rustig bent. Nu pas! - (Barst uit.)
Maar nu begin ik bang te worden. José, ik ben bang.
(Zet glas neer.)
Je hoeft toch niet bang te zijn? Het hoeft niet, echt niet. - En ik ben bij je. - En je krijgt het nu ook rustiger. De geluiden die je niet wilt horen, de bezoekers die je niet wilt zien, ze trekken zich allemaal uit het huis terug. Je kunt horen wat je wilt, je kunt zien wat je wilt, en je huis is groot of klein genoeg om ze te herbergen. Alleen verdringen ze zich niet meer.
Misschien verdringen ze zich wel te weinig. - Maar wat moet ik verder doen? Wat moet ik doen als ik niet meer aan de toekomst mag denken? Wat moet ik zonder jou doen?
Ik houd nu pas goed van je.
Ik weet het. En daarom ben ik rustig.
En ik? Mijn god; je kunt niet eens een wijnglas naar je mond heffen. Voor het je mond bereikt heeft moet je het alweer neerzetten omdat de wijn eruit is.
Zij draait zich langzaam om.
José, wat moet ik doen?
Zij loopt langzaam weg.
José! Waar ga je heen?
José!
Het spijt me, Peet, het spijt me ontzettend.
Hoe graag had ik nog bij je willen blijven...
Ze loopt verder.
José! Laat me niet alleen.
Liefste!
Ze loopt langzaam verder.
José! Blijf bij me! José!
Zij loopt door.
José!
Zij draait zich nog eenmaal half om, loopt dan verder.
Vrouw!
José is verdwenen; misschien blijft ze nog, gestorven, tot het einde op de achtergrond zichtbaar, als schim.
Hij schudt wezenloos zijn hoofd, wrijft dan met zijn hand over zijn ogen, verwilderd. - Vrij lange stilte. Dan draait hij zich langzaam om en richt zich als terloops tot het publiek, ten dele voor zichzelf en voor zich heen sprekend.
Richten wij ons nog eenmaal op en praten over koningen. Koningen en koningen.
De koning die mens is en die denkt dat hij koning is. Over zichzelf, over zijn huis...
Tot het moment dat hij sterft, sterft als een mens, en de ander in hem sterft, sterft als een mens in een huis.
Misschien is het voor sommigen een troost dat op hetzelfde moment een zoon of kleinzoon onder een boom staat en magisch de maan bespeelt,
| |
| |
de natuur regelt, wetten stelt. - Waarom eigenlijk?
Hij woont in een ander huis.
Nee, mijn huis wordt leger - leger en leger. En het is een steeds kleiner wordende geest die door de lege ruimte zweeft.
Doek
Alle rechten voorbehouden. Voor toestemming tot opvoering gelieve men zich te wenden tot Bureau Theaterrechten van de Stichting S.E.B.A., Herengracht 458, Amsterdam-C.
|
|