| |
| |
| |
ellen warmond / eeuwig duurt het langst
Het verwekken van een kind is een daad die geen uitzonderlijke begaafdheid vergt en die dan ook alleen van moed zou getuigen, indien de gevolgen - àlle gevolgen - ervan te overzien zouden zijn. En het is misschien maar gelukkig, dat niemand hiertoe in staat is: dus ook Josef Rammenas en zijn vrouw niet, zodat Johanna Rammenas op de daartoe bestemde tijd een kind ter wereld bracht, dat Coreolanus gedoopt werd en Cor genoemd. Het was een weerbarstig kind, dat zich al verzette - zij het lijdelijk - tegen een zo simpel feit als zijn geboorte. Maar dat verzet, het eerste van een lange reeks, baatte hem niet, evenmin als al zijn latere pogingen. Het was het nutteloze gebaar van een veroordeelde, die tegen de galg trapt waaraan hij zal worden opgehangen.
Het werd een tangverlossing...
Als herinnering daaraan - en gold dat als een eervolle onderscheiding of als een beschamend brandmerk? - hield hij in zijn nek, vlak onder de haarinplanting, twee langwerpige, vuurrode littekens, die met de jaren wel vergroeiden tot zes horizontale streepjes, maar die aan vurigheid niets inboetten. Wie zes jaar later de schooljongen Cor Rammenas in zijn bank zag zitten, het gladgeschoren hoofd gebogen over zijn schrift, voelde het ontbreken onder die rode stippellijn van een tekst als bijvoorbeeld hierlangs afsnijden bijna als een gemis.
Als hij 500 kilometer zuidelijker ter wereld gekomen zou zijn, in een land waar de guillotine nog niet in onbruik geraakt was, zou het erop geleken hebben alsof het leven, uit wraak over zijn afwijzing, de beul behulpzaam had willen zijn bij het correct uitoefenen van zijn functie. Zèlf was Cor Rammenas zich hiervan aanvankelijk volkomen onbewust. Zijn hele eerste schooljaar boog hij zich dus over zijn schriften zonder op de diepzinnige maar weinig oorspronkelijke gedachte te komen, dat ieder die zich verzet tegen het leven, zich - in letterlijke of figuurlijke zin - een gebruiksaanwijzing voor de dood op de hals haalt.
Maar voor de tweede klas stond een nieuwe juffrouw, die hem al de eerste de beste ochtend peinzend in die nek keek, zorgelijk fronste en hem naar huis stuurde met een briefje over ‘hoofdonrein’. Zijn moeder, die hem nog de middag van diezelfde dag weer terugbracht, was niet eens beledigd door de verdenking dat haar kind ongedierte zou kunnen herbergen. Ze had de veronderstelling alleen maar belachelijk gevonden: op een kort, stroblond kuifje aan de voorkant na, was de schedel van Cor Rammenas zo gladgeschoren als die van een gevangene. ‘Op zo'n hoofd’, zei ze dan ook tegen de juffrouw, ‘zou Uw “hoofdonrein” niet eens kans zien het evenwicht te bewaren’. En toen verklaarde ze ook nog de herkomst van het litteken, waarna hij - zij het niet helemaal zonder wantrouwen - door de juffrouw weer als leerling werd geaccepteerd.
Het was de eerste keer, dat hij besefte een getekende te zijn; een term, die hij kende van het wekelijkse uur godsdienstonderwijs, (Hoed U voor de getekenden, stond er in de bijbel), maar waarvan hij de betekenis nooit goed begrepen had.
Na dit voorval eiste hij van zijn moeder, dat hij zijn haar voortaan lang zou mogen dragen; maar zijn nekhaar groeide zo hardnekkig om die tekens heen, dat hij na een maand alweer het hoofd boog voor de kapper, die de tondeuse door zijn nek langs zijn oren omhoog dreef, hem daarmee herscheppend tot de kleine modelgevangene die hij vroeger geweest was. Na de lagere school kwam hij op het gymnasium, waar het ontbreken van godsdienstonderwijs hem het woord ‘getekende’ waarschijnlijk voorgoed zou hebben doen vergeten, wanneer het verhaal van Achilles hem niet weer aan het denken gebracht had: als hij al geen getekende was in Christelijke zin, dan behelsden die zes lijntjes misschien een vingerwijzing voor de dood, een aanduiding van de plaats waar hij het doeltreffendst in zijn nekvel gegrepen kon worden wanneer het erop aankwam...
Hij ontwikkelde zich tot een filosofische geest. Deze neiging, gecombineerd met een natuurlijke bleekheid, bezorgde hem het wantrouwen van zijn klasgenoten en dreef hem steeds dieper in het moeras van de auto-contemplatie.
Omdat hij zich niet meer verzetten kon tegen het leven, besloot hij zich te verzetten tegen
| |
| |
de dood. Dat een rechtstreeks protest weinig kansen bood had die tang hem al geleerd en daarom meende hij het langs een omweg te moeten proberen: hij zou zich verzetten tegen de tijd. Als hij tweeduizend jaar eerder geboren was, in een periode waarin het begrip ‘fatum’ nog niet in onbruik was geraakt, zou het erop geleken hebben, dat hij voor verzet aanzag wat eigenlijk alleen maar een meespelen was in wat het lot met hem voorhad.
Hij begon zich te bezinnen op een systeem, alle bestaande en historische systemen afwijzend, want geen van de ontwerpers of propagandisten daarvan had de praktijk overleefd.
Aanvankelijk meende hij het gevonden te hebben in een soort verhevigd navelstaren: op vrije middagen trok hij naar buiten, ging ergens waar het heel stil was in het gras liggen en begon zich te trainen in het bijna-sterven, door zich zó te concentreren op het niet-bestaan, dat hij in het niemandsland tussen dood en leven raakte. Dit lijkt eenvoudiger dan het is, zelfs voor iemand met een filosofische geest en een natuurlijke bleekheid. Maar goed, hij lag daar dus en probeerde aan niets te denken en zich te laten vollopen met het besef ‘dit is sterven’. Tot de uiterste grens. En dan op het juiste moment terug over de grens naar het leven. Maar wat was het juiste moment?
De methode bevredigde hem niet.
Hij probeerde het ook nog met zwemmen in een rivier. Je laten zakken. Zo lang mogelijk onder water blijven. Maar dat was te gevaarlijk gebleken. Bij zijn derde poging werd hij overvallen door een panische angst voor kramp, die hem de macht over het spel zou kunnen ontnemen en die dat dan ook werkelijk gedaan zou hebben wanneer een toevallige voorbijganger hem niet nagesprongen was en op het droge had gebracht.
Weer later had hij gemeend zich van deze oefeningen te moeten onthouden en zich uitsluitend te verdiepen in de minstens zo gevaarlijke, zij het minder in het oog lopende, theoretische kant van het probleem: zou hij zich van de tijd kunnen losmaken door hem te negèren? Maar als het donker werd zou hij onomstotelijk weten dat er een dag voorbij was. Hij zou zich natuurlijk kunnen opsluiten in een donkere kamer, maar dan zou hij aan de honger merken hoeveel tijd er ongeveer verlopen was en als hij dàt dan weer negeerde, zou hij tenslotte verhongeren en dus toch verloren hebben...
Op een middag liep hij de Openbare Leeszaal binnen. Het was er stil. Het was een vesting van de vijand. Daarom bewoog hij zich als een spion: omzichtig sluipend, zo ver mogelijk in zijn boord gedoken, de ogen verstopt achter een zonnebril. Zijn overjas had hij bij de portier moeten afgeven: een soort fouillering was dat geweest.
Hij nam uit de systematische catalogus de kaartenbak DOM t/m DULL en zette zich aan een der leestafels. Koortsachtig begon hij te zoeken en titels te noteren. Niet met de bedoeling die boeken te gaan lézen, maar eenvoudig als een soort voorselectie: al deze onderwerpen zou hij kunnen overslaan als al van alle kanten bezien en heilloos gebleken in de praktijk.
In de kaartenbak vond hij achter elkaar:
Dood? Is er een leven na de, (theosof.) |
Dood, Nu en in het uur van onze, (streekrom.) |
Dood, Pest, de Zwarte, (Academ. Proefschr.) |
Doodsdrift, Erotiek en, |
Doodsoorzaak, Verkeersongevallen als, |
Doodsverlangen, Romantisch, zie ook: |
Death-appeal as an artistic condition in mediaeval art, (zie: Huxley, A.) |
Death, More fun with, (Detect.) |
Death, Where is thy sting? O, (Relig.) zie ook: |
| |
| |
Tod und Erklärung, |
Tod und das Mädchen, Der, (Muz. bibl.) |
Daar was ze. Vermomd als assistente van de leeszaal kwam ze naast hem staan en boog zich over hem heen. Maar haar kleur, of liever haar gebrek aan kleur, verried haar: ze was de vleesgeworden grijsheid. Niet alleen waren haar haren grijsblond alsof ze bestoven waren met as en was haar gezichtshuid geelgrijs als van een gestorvene, grijs was vooral haar stem; het geluid waarmee ze vroeg of ze hem ergens mee van dienst kon zijn leek gewikkeld in dikke vlokken grauw wollig stof, spinrag, mist.
Zat hij daar misschien zijn eigen identiteitspapieren door te kijken, zijn stamboom, zijn familie-album? Hij zou eigenlijk een afspraakje met haar moeten maken om te bewijzen dat hij Der Tod niet was, bedacht hij, maar ze was een huurlinge van deze stilte, van de vijand. Ze was een ronselaarster.
Hij keek dus alleen maar even op, schudde zwijgend van nee en verdiepte zich weer in de catalogus:
zie ook:
Todesangst, Zahnschmerzen durch...
Met dit zoeken naar een systeem bracht hij 22 jaar - niet eens altijd onaangenaam - door, maar op een dag begreep hij toch, dat de tijd of de dood alleen met hem in het strijdperk zouden treden voor het beslissende gevecht: het gevecht, dat hij verliezen zou. Ook het negèren van zijn tegenstander zou geen zin hebben. Hij zou het heet anders moeten aanpakken: hij zou zijn eigen bestaan moeten negèren, waardoor zijn dood overbodig werd. Daarvoor was het om te beginnen nodig zich los te maken van zijn familie en zijn vrienden, allemaal mensen die wisten dat hij leefde en dus ook wisten dat hij onherroepelijk zou moeten sterven. Het waren getuigen à charge, waarvan hij zich moest ontdoen.
Verder besloot hij de anonimiteit te moeken door het land uit te trekken en te gaan zwerven. Geld had hij niet en werken zou hem te veel afleiden van zijn eigenlijke doel, zodat hij wilde proberen met bedelen aan de kost te komen.
Hij was nog niet verder gekomen dat het noorden van België, toen hem bij een boerderij, waar hij om eten vroeg, toegesnauwd werd: ‘Ik heb het te druk! Ik heb geen tijd!’ Hij moest gaan zitten om de schok te verwerken van de ontdekking die hij daarbij deed: Wie het druk heeft, heeft geen tijd. Wie geen tijd heeft, heeft de eeuwigheid! Dat was het! Hij zou zorgen, dat hij het altijd te druk had om tijd te hebben. Hij zou het verzet, dat hij niet aan de dood kwijt kon, in dienst stellen van alles wat daar maar voor in aanmerking kwam. En dat bleek heel wat!
Het begon al in het eerstvolgende stadje, dat hij bereikte en waar hij zich mengde in een opstootje. Hij hielp stenen gooien door de ruiten van een huis, waarvan het hem volstrekt onbekend was wie er woonde. Het kon hem trouwens niet schelen ook. Alles wat de tijd vertegenwoordigde, hoe dan pok, was waard dat hij zich ertegen verzette.
Het was een ordeloze bende waar hij zich tussen bevond. Uit het gejoel en geschreeuw stegen nu en dan kreten op, strijdkreten, die soms probeerden tot een spreekkoor samen te smelten, maar die telkens weer in het tumult uit elkaar gedreven en verstrooid werden tot losse uitroepen:
‘A bas le patissier! A bas le patissier!’
Die kreet stemde hem op een onverklaarbare manier vrolijk, uitgelaten, baldadig bijna, alsof hij deelnam aan een wat slordig uitgevallen feest: een kinderoptocht, een carnaval. Hij voelde de neiging opkomen die woorden te gaan zingen en op de maat daarvan door de menigte te gaan huppelen: A bàs le patissièr! A bàs! A bàs! A bàs le patissier!
Bàs! Bàs! Bàs!...
In een grijsgeverfd gymnastieklokaal huppelde de schooljongen Cor Rammenas in de
| |
| |
schotse pas tussen een twintigtal andere jongens: brutale, gezonde, roodwangige jongens en bange, bleke zoals hijzelf, die schichtig hinkend, door telkens te verspringen, probeerden het ritme te blijven volgen dat de gymnastiekleraar met een stok op de planken vloer stampend, aangaf:
‘Je links-e-twèe! Je rèchts-e-twèe! Je links-e-twèe! Je rèchts!’ Was hij soms weer uit de maat? Werd het stampen van de stok niet sneller, driftiger?
‘Jij daar, Rammenas, je loopt achter! Eèèènn... je-links-e-twèe!’ Te-tòk-tok-boèm!
‘Jij-Ràm-me-nàs! Je rèchts-e-twèe!’...
De jongen voor hem keek grijnzend om. Honend. Dat was Piet Woerd, die niet kon rekenen en die altijd zijn mond liet openhangen als wilde hij laten zien dat hij niet alleen dom was maar ook een slecht gebit had...
Maar het wàs Piet Woerd helemaal niet. Het was een van de opstandelingen die daar met open mond voor hem stond, een steen in de opgeheven hand, verstard in de beweging van het gooien en geobsedeerd starend naar de vreemdeling, die verstard in de beweging van het huppelen, met één knie opgetrokken, het hoofd scheef in de nek, naar hem keek zonder hem te zien.
Langzaam liet hij zijn been zakken. Het wàs Piet Woerd niet en de gymnastiekleraar was al lang dood. Te-tòk-tòk-boèm! Ràm-me-nàs!... Jawel! Maar het had hem niet geholpen! Hij draaide zich om en vervolgde zijn danspassen, opzettelijk uit de maat nu, syncopisch: A bàs le pàtissièr, le pà-pà-tissièr!...
Weken ze voor hem uit of nam het tumult al in hevigheid af? Het gerinkel van brekend glas klonk al met groter tussenpozen en er vlogen minder stenen door de lucht, lustelozer bogen beschrijvend ook. Van het huis was geen ruit meer heel. De menigte begon zich al te verspreiden, de kreten werden dunner, stierven weg en de voorhoede keerde het huis al definitief de rug toe en begon de straat uit te dringen, hem in hun midden meevoerend als een veroverde trofee. Het ware enthousiasme leek een beetje bekoeld, als bij mensen die van een feest terugkeren en met zichzelf in de kille nachtelijke straten niet goed raad weten, maar naarmate ze het huis verder achter zich lieten, leefde de stemming weer op.
Brooddronken joelend en schreeuwend, elkaar verdringend en op de voeten trappend, trokken ze door straatjes en stegen, waar de weg soms versperd bleek door andere groepen en groepjes, die zich bij hen aansloten of met hen in een rommelig handgemeen gewikkeld raakten.
In een buitenwijk maakte hij zich van de anderen los en stak alleen een groot, leeg plein over, dat dubbel verlaten leek na het lawaai en gedrang in de zijstraten.
Neuriënd vervolgde hij zijn weg: A bas le patissier... à bas... à bas..., maar hij had ternauwernood de overkant van het plein bereikt of de opstandelingen hadden hem al weer ingehaald, hem insluitend, hem als het ware omspoelend, absorberend; zijn geneurie aanvullend met het gegons en gebrom van honderden stemmen: A bàs! A bàs! Bàs, bàs, bàs!...
Dat was het begin geweest en na de eerste steen door die eerste ruit scheen alles verder vanzelf te gaan. Hij maakte een bliksem-carrière: eigenlijk ging er geen enkel initiatief werkelijk van hèm uit, men formeerde eenvoudig optochten àchter hem, belegde protestvergaderingen en liet het spreekgestoelte of de ereplaats voor hem open. Hij was meer symbool dan leider, al bekleedde hij na verloop van tijd ook alle leidende functies.
Het kwam zelfs zò ver, dat een protestaktie zonder hem eenvoudig geen protestaktie meer wàs. Het duurde dan ook niet lang of hij had het al te druk om zich nog met futiliteiten als relletjes en opstootjes te kunnen bezighouden. Wie zich van hem bedienen wilde, moest maar wachten tot er voldoende geïnteresseerden waren voor een bona-fide opstand.
Van België kwam hij in Frankrijk, van Frankrijk in Italië, van Italië op de Balkan, voortgestuwd door geagiteerde menigten, telkens nieuwe, telkens dezelfde, die hem als het
| |
| |
ware voor zich uitdreven. Hij bood petities aan in talen die hij niet kon lezen, als afgevaardigde van groeperingen waarvan hij noch de leden noch de drijfveren kende. Hij leidde protestakties zonder te weten waartegen, kortom, hij werd de bezielende kracht van elke opstandige beweging die zich maar van hem bedienen wilde, en verwierf daarmee, naar analogie van De Onbekende Soldaat, de bijnaam van De Onbekende Rebel.
Er was zo weinig over hem bekend, dat het wel leek alsof hij het daar speciaal op aangelegd had. Want niets leent zich zo goed voor het ontstaan van legenden rond verafgode figuren als het ontbreken van feitelijke gegevens. Uit dit oogpunt van mythevorming was het zelfs bijna jammer te noemen dat hij geen vijanden had: want wat een bron van verdachtmakingen, wat een onuitputtelijk reservoir van de smadelijkste adjectieven bood zo'n ongerepte anonimiteit: men had hem dan, zoals gebruikelijk, om te beginnen kunnen betichten van zijn immoreel gedrag met vrouwen of minderjarigen, men had geruchten kunnen verspreiden dat hij asexueel, bisexueel, homosexueel, fetichist, exhibitionist, necrofiel of flagellant was; liefst alles tegelijk.
Maar iedereen had hem te hard nodig om zich de luxe te kunnen permitteren zijn vijand te zijn. Op het hoogtepunt van zijn roem verdween zelfs, na de schandaalrubriek, het eigenlijke nieuws uit de kranten. Alle bladen van alle partijen publiceerden nog uitsluitend zijn portret met daaronder afgedrukt de tekst van zijn laatste redevoering, die altijd eender luidde en door zijn beknoptheid zeer poly-interpretabe! was.
Want met hoeveel verschillende titels men hem ook aansprak (Meester, Leider, Heer, Maat, Makker, Kameraad; Eerwaarde, Vader, Broeder, - een enkele maal zelfs Zuster, maar dat geschiedde door een minderheidspartij -) de tekst van zijn toespraken was en bleef van een betrouwbare onveranderlijkheid en luidde altijd als volgt:
DE HUIDIGE TOESTAND IS NIET LANGER ZORGWEKKEND TE NOEMEN ....
HIJ IS ONDULDBAAR! (gejuich!).
WAT ONS NIET GEGEVEN WORDT ... ZULLEN WIJ NEMEN!! ... (gejoel!)
WIJ ZULLEN STRIJDEN VOOR DE ENE ZAAK TEGEN DE ANDERE ZAAK!!! ...
Daarna verhieven alle aanwezigen zich van hun zitplaatsen en zongen staande de interplanetaire: ‘Ieder tegen allen! Alles voor niets!’
Hij diende duizend tegenstrijdige belangen, doordat hij zich nooit afvroeg waartegen hij zich precies verzette. Hij wist het niet en hij wilde het ook niet weten. Het was van geen enkel belang. Hij was van mening, dat het protest op zichzelf de enige bezigheid was waarmee een mens zichzelf bewijzen kon nog in leven te zijn.
Hij besefte trouwens, dat alle individuen uit de massa's, die hem tot leider en symbool gekozen hadden, ieder voor zich bij nadere beschouwing een ander belang zouden blijken te verdedigen, dat in wezen toch weer hetzelfde was, namelijk: hun eigen belang.
En hoe slecht die anderen het zich misschien ook realiseerden, in feite dienden ze allemaal dezelfde zaak als hij: hun eigen zaak; hun verzet tegen de dood, langs een omweg, dus tegen de tijd. De tijd, waarvoor hij het te druk had om hem te hoeven erkennen. Het ligt voor de hand dat het in zijn glorietijd vooral de jongeren waren die eindelijk begonnen te voldoen aan de eisen die de ouderen al eeuwenlang vergeefs aan hen gesteld hadden: ze waren idealistisch, maar afgestemd op conservatieve idealen, blijmoedig en bezield met uitsluitend positieve gevoelens. Want doordat ze in een Ander geloofden met alle energie waarover ze beschikten, bleven ze gevrijwaard voor de twijfel aan zichzelf. Hun verzet kreeg dus een zuiver ritueel karakter. Non-conformisten, twijfelaars, sceptici en mensen met gevoel voor humor werden op den duur dan ook nog alleen aangetroffen onder de ouden van dagen.
Al twijfelde hij er soms ook aan of de hoogste vorm van rebellie niet bestond in de aanpassing, toch zou hij zich bijna gelukkig gevoeld hebben, wanneer hij niet op een morgen overvallen was door de vrees, dat zijn bijnaam hem noodlottig zou kunnen worden.
| |
| |
Want het woord ‘Onbekende’ had alleen betrekking op zijn familienaam en was daar al lang een vervanging voor geworden. Geen sterveling, die over De Onbekende Rebel sprak, of hij wist precies wie er bedoeld werd.
En dan was er nog zijn litteken!
Vanaf dat moment begon hij een pleister in zijn nek te dragen, in een vergeefse poging zijn anonimiteit te herstellen.
Deze anonimiteit werd echter nog op talloze andere manieren bedreigd, al ontging hem dat. Er werden standbeelden onthuld te zijner ere, maar hij merkte het niet, doordat hij het te druk had met protestmeetingen tegen persoonsverheerlijking en het plaatsen van standbeelden in het algemeen. Bovendien werd er een internationale vereniging opgericht, ‘De Onbekende Rebeilisten’, maar ook dat ontging hem, doordat hij het te druk had met de oprichting van een vereniging ter bestrijding van verenigingen in het algemeen.
Zijn aanhangers bevonden zich over de heie wereld in alle denkbare partijen en groeperingen en allen droegen de symbolische Pleister in het knoopsgat. Er werden oorlogen gevoerd waarbij aan weerskanten van de frontlijn duizenden gesneuvelden te betreuren waren: ‘zij vielen in het teken van de Pleister’.
Kerkgenootschappen scheurden als kladpapier, alles om het leerstuk van de Pleister.
En dan bestonden; er verder nog in vrijwel iedere oppositiepartij, met welke doelstelling ook, vijfde colonnes, zoals de ‘Vereniging Rebellie tegen de Rebellie’, geheime genootschappen, waarvan de leden de eed aflegden op de Pleister.
In alle talen ontstonden nieuwe of veranderde zegswijzen, zoals: ‘Hij kent Pleister noch gebod’; ‘Van Pleister en alle Rebellen verlaten zijp’; ‘Zo de Pleister wil en wij kleven’. (Vroegere uitdrukkingen als ‘een pleister op de wonde leggen’ golden als gruwelijke, barbaarse vloeken.) Maar ook die nieuwe uitdrukkingen verdwenen na een aantal jaren weer, omdat de woorden ‘Pleister’ en ‘Rebel’ taboe werden. Men begon te spreken van ‘De Onbekende’, (in ortodox-revolutionaire kringen beperkte men zich tot de lettercombinatie ‘D.O.R.’) en van ‘Het Klevende’, (of - weer in ortodoxe kringen - van ‘P’ of ‘Letter 16’).
Zonder dat hij zich daarvoor persoonlijk had ingespannen, bleek hij in alle wereldsteden kantoren te hebben, ministeries, consistoriekamers, paleizen, catacomben, kloosters, bunkers, beurs- en bankgebouwen, waar speciaal voor hem opgeleide secretarissen zijn parafen DOR onder de binnengekomen post uitwerkten tot antwoordbrieven, telegrammen, persberichten, beursnoteringen, communiqué's, amendementen, grondwetsherzieningen, doodvonnissen en wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek.
Tot zijn staf van naaste medewerkers behoorden, behalve 1 hysterische man, Bahilly Gram genaamd, drie hysterische vrouwen, die onbekend wensten te blijven. (Bescheiden genoeg: onbekend zonder hoofdletter.)
Wie was Bahilly Gram? De gegevens van zijn paspoort waren van een geruststellende middelmatigheid: Lengte: 1,75 m.; Haar: blond; Ogen: blauw; Bijzondere kentekens: gene; Beroep: Ziener en Geziene, Spreker van het Ongehoorde. Maar wat vermelden de geheime boeken? ‘Een geweldige uitgestufte nul, een materialisatie ontstaan uit de verdichting van een collectieve angst. De damp van angstzweet, gecondenseerd tot neerslag met een menselijke vorm’.
Hij bestond niet en werd nog dagelijks minder. Maar velen geloofden in hem en hun fanatisme maakte hem zichtbaar en hoorbaar. Het was weliswaar de zichtbaarheid van een schim en de hoorbaarheid van een echoput, maar dat had twee voordelen: door zijn schimmigheid leek hij onbegrensd en door zijn leegte peilloos diep. Zijn samenwerking met De Onbekende was een vorm van spontane symbiose.
Deze Bahilly Gram, bijgestaan door een staf van medewerkers, droeg er zorg voor, dat aan Lord Hiccough Neverclever te Londen, (in antwoord op diens telegrafische verzoek om ondersteuning van de opstand der oliemagnaten tegen het kapitalisme), werd meegedeeld,
| |
| |
dat Zijne Onbekendheid op de gewenste datum de gewenste rede zou uitspreken, zich ter plaatse van de toestand op de hoogte stellen, de mis lezen, de dienst leiden, de bank laten springen; doorhalen wat niet verlangd wordt en in drievoud terug te zenden. Zij schreven aan Herr Doktor Schmutzig Wetterhahn te Bonn, dat ‘Seine Unbekanntheit sich am 1. Mai nächst gerne zur Verfügung stellen würde für die Denazifikation des Neonationalsozialistischen Verbandes Deutscher Verbände’, welk schrijven vergezeld ging van een in het Esperanto gestelde uitnodiging tot hat bijwonen op 2 mei daaropvolgende van een galaproces te Moskou, waaraan Hij medewerking zou verlenen door de opzienbarende bekentenis altijd alles ontkend te hebben.
Zij zorgden er ook voor, dat hij in de nacht van 3 op 4 mei per helicopter naar een der westeuropese grenzen vervoerd werd om toezicht te houden op het clandestien aanplakken van stroken met de tekst: SOLCHE NICHT ERWÜNSCHTI, om hem even later met hetzelfde toestel een paar kilometer verder over de grens te brengen, waar hij een optocht formeerde van opgeschoten jongens, baldadige, brooddronken lawaaitrappers, die onder het zingen van het Pott-und-Kessellied diezelfde grens overtrokken, de stroken verwijderden en er runetekens voor in de plaats aanbrachten.
Een gepantserde auto bracht hem vervolgens naar het dichtstbijzijnde politiebureau, waar hij aangifte deed van de overtredingen en ongeregeldheden, uitgeput achter een der bureaus ging zitten en als een blok in slaap viel. Zo letterijk in slaap viel, dat hij voorover sloeg en zijn hoofd met een harde bons op het vloeiblad terechtkwam. Hij ontwaakte niet. Wel viel door de schok een inktpot om, waarvan de inhoud in een trage stroom over het bureau vloeide, een stapel papieren besmeurde en daarna langzaam van de bureaurand op de grond begon te druppelen.
Bahilly Gram snelde onmiddellijk toe, zette de inktpot overeind en vouwde het bovenste blad van de stapel bevlekte papieren dubbel voor een Rohrschachtest, die tot resultaat had, dat er onmiddellijk telefonische opdrachten uitgingen tot het vervaardigen van spandoeken met de tekst:
RILLANDBATH MOET VRIJ!
ZELFBESTUUR VOOR DE NEANDERTHALERS!
DENKVERBOD OP ZONDAG!
en tot het beschilderen van muren, gevels en schuttingen, waarop de volgande morgen in scheve kalklerters te lezen zou staan:
ANYBODY GO HOME!
Tenslotte telegrafeerde zijn staf aan het Genootschap Het Hoogste Woord te 's-Gravenhage, dat de Welvermetelmaarzeergekalmeerde Heren helaas slechts tot en met 4 mei, 8 uur p.m., op hun Chef konden rekenen om te ageren tegen de mei-herdenking, aangezien hij nà dat tijdstip volledig in beslag genomen zou worden door de deelname aan de protestmeetinyen tegen de diskwalifikatie van de 5e mei.
Wat de Onbekende zèlf aangaat, hij hield zich zo afzijdig als in een dergelijke baaierd van aktiviteit maar mogelijk was. Een voorbeeld vrouwen van alle leeftijden, haar- en huidskleuren, nationaliteiten en gezindten wierpen zich aan zijn voeten, maar hij wees ze af op grond van de ervaring dat liefde een beetje sterven is en na zijn jeugdexperimenten tussen de grenzen van het niemandsland kon dat beetje sterven het ontbrekende gewicht zijn, dat de schaal definitief naar de kant van de dood zou doen doorslaan.
Dat die afgewezen vrouwen kloosterorden vormden, waarin zij zich toelegden op de versterving, daarmee dus lijnrecht ingaande tegen zijn eigenlijke boodschap, ontging hem. Hij had de eeuwigheid, want hij had geen tijd, hij had het te druk.
Zò druk dat hij nog maar eens per week de pleister in zijn nek door een schone verving en dat dan nog zo haastig, dat hij niet eens merkte hoe zich aan weerskanten van het litteken rond de plekken waar de kleefstof het linnen op zijn plaats hield, ontstekingen begonnen te vormen, die langzamerhand ontaardden in een gruwelijk abces, dat hem
| |
| |
voortdurend hoge koortsen bezorgde. Maar hij had het te druk om daarop zelfs maar te letten.
Zo kwam het, dat zich het volgende tafereel afspeelde op de vooravond van de gebeurtenis, die in de geschiedenis geboekstaafd zou worden als de Grootste Revolutie:
Trillend van koorts beklom hij het spreekgestoelte, hief een hand op om de toejuichingen van de duizenden koppen tellende menigte tot zwijgen te brengen en begon te spreken, (zeven maal zeventig tolken vertaalden zijn toespraak in zeven maal zeventig talen; filmcamera's en televisiecamera's zorgden voor uitzending van het evenement naar de achtergebleven gebieden).
DE HUIDIGE TOESTAND IS NIET LANGER ZORGWEKKEND TE NOEMEN....
DE HUIDIGE TOESTAND IS ONDULDBAAR!...
(Donderende toejuichingen!)
Hij pauzeerde even tot het rumoer wat bedaard was en vervolgde met stemverheffing:
WANNEER ONS RECHT ONS NIET GEGEVEN WORDT... ZULLEN WIJ ONS RECHT NEMEN!! (Stormachtig applaus!)
WIJ ZULLEN STRIJDEN VOOR DE ÈNE ZAAK TEGEN DE ANDERE ZAAK!!
De aanwezigen op de eerste rijen verhieven, zich van hun stoelen en onmiddellijk volgden de anderen hun voorbeeld.
Oorverdovend klonk het strijdlied: ‘Ieder tegen Allen! Alles voor niets!’... Uit het gezang maakte zich een hoge vrouwestem los: ‘Kan ik U ergens mee van dienst zijn?’
Het meisje uit de leeszaal baande zich een weg naar voren. Boven de Interplanetaire uit schalde haar stem: ‘Is er een leven na de? Is er een leven? Is er? Is er?’
Het leek alsof die stem, die tegen het tumult van al die andere stemmen optornde, de adempauzes benuttend om er bovenuit te komen, met het massale koor een canon zong:
‘Nu en in het uur van onze...’
Naarmate het meisje dichter bij het podium kwam werd haar stem steeds hoger en scherper. Het werd een mes van geluid, dat hem in de hartstreek trof nog voor zijzelf hem bereikt had. Zijn gezicht vertrok tot een afschuwelijke grimas, hij wilde naar de pijn grijpen, graaide een paar maal machteloos in de lucht, wankelde en verloor het evenwicht. Nog voor het gezang goed en wel geëindigd was, zakte hij in elkaar.
Uit het publiek doken nu nog andere gestalten op, die zich naar hem toe haastten. Behalve de doodsbleke Bahilly Gram bogen zich gelijktijdig over hem heen: drie ambtenaren van het Ministerie van Onveirichterzake; twee doctors in de literaire medicijnen, die recepten schreven voor 19e eeuwse Nederlandse dichtwerken en/of romans met kalmerende driehoeksverhoudingen (driemaal daags 1 conflict, uiterlijk anderhalf uur na de maaltijd); vier psychiaters, die de afwezigheid van zowel bewustzijn als onderbewustzijn constateerden en een trompetmedium, dat de Posthoorngalop ten gehore bracht.
Men paste E.H.B.O. toe, achtereenvolgens door: kunstmatige ademhaling, toekenning van een eredoctoraat, het verwijderen ven de schellen voor zijn ogen, voetwassing, handen spandiensten en alle verworvenheden van theosofie en mensendieck, maar niets hielp. Tenslotte meldde zich vrijwillig een gevallen meisje, dat hem hielp opstaan, het abces ontdekte en de pleister wilde verwijderen, maar hij duwde haar weg, hield zich zwaaiend overeind en drukte met zijn laatste krachten de veretterde, vuile strook linnen weer op zijn
| |
| |
plaats.
Het publiek canoniseerde dit gebaar spontaan als een uiting van opperste heldenmoed, bestormde het podium en tilde hem onder gejuich op de schouders.
Als hij zich daar ooit nog mee beziggehouden had, zou hij geweten hebben dat het de avond van zijn 45e verjaardag was en zou hij zich - stervend boven een zee van hoofden - hebben gekweld met de vraag of hij maar 35 had mogen worden van het lot of juist 55, dus: of hij gewonnen of verloren had.
Zoals later in de geschiedenisboekjes van het Toegewijd Lager Onderwijs te lezen zou staan, werd de Grootste Revolutie nog voor het invallen van de duisternis een succes, want aangezien aan de opstand door iedereen werd deelgenomen, was er weinig feitelijke tegenstand te overwinnen en kon meteen worden overgegaan tot het formeren van de overwinningsoptocht.
De dood, die in opdracht van de tijd met deze stoet meeliep, overtuigde zich van de identiteit van zijn slachtoffer door de pleister aan één kant los te trekken, zodat het litteken zichtbaar werd.
Spookachtig verlicht door walmende fakkels werd het kadaver van de Onbekende Rebel - hoog boven de hoofden van zijn aanhangers, die stuk voor stuk elkaars tegenstanders waren - een nachtlang rondgedragen in een gigantische triomftocht.
Op het ritme van de plechtige tred van de dragers schommelde de pleister langzaam van links naar rechts en van rechts naar links. Als de slinger van een klok.
Maar door de horizontale stand van het lichaam was het moeilijk te zeggen of uit die beweging een ja-knikken of veeleer een nee-schudden sprak...
Geschreven in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
|
|