gesneden en ditmaal wel degelijk bezeerd? Maar nee, ik zag het al, het kwam natuurlijk door het bramensap. Ook haar lippen, haar hele gezicht vol paarsrode vlekken.
‘Horen wij er niet meer bij?’, snauwde Joop.
Ze grijnsde haar brokkelige tandjes bloot en draaide zich om. Joop trapte haar na, mis. ‘Kom hier godverdomme!’
Boven aan de kuil al gekomen, liet ze zich weer zakken, een lawine van zand veroorzakend. ‘Als jij je dik vreet en niet aan je broer denkt en zijn vriend, dan zul je het weten ook. Kom hier, laat Casper eens zien wat je kunt!’ Joop stak zijn hand in zijn zak. Er zat zeker een gat in, want zijn wijsvinger kwam er van voren weer uit, tussen twee knopen van zijn gulp door. Thea keek om zich heen, raapte twee grote denneappels uit het zand en stopte die onder haar bloes. Ze tilde haar rok op en begon door de kuil te dansen. De kuil liep in een bocht. Ze verdween om de hoek. Toen ze weer te voorschijn kwam, had ze geen onderbroek meer aan. Haar rechterhand had ze van achteraf tussen haar benen door geschoven. Alleen haar wijsvinger was te zien. Broer en zus stonden nu vlak tegenover elkaar en grepen elkaars wijsvinger vast. Ze trokken om beurten. Plotseling gaf Joop een flinke ruk, Thea viel onderuit, schoot languit in het zand. Joop boog mee. Zijn linkerhand was nog vrij. Hij haalde het mes uit zijn kontzak en gooide het naar mij. ‘Maak open Casper!’
Het ging moeilijk. Mijn handen trilden. Ik gaf het hem zo vlug mogelijk terug. Voorzichtig begon Joop een ring te kerven in Thea's wijsvinger. Zijn eigen vinger liet hij langzaam vieren. Thea's vinger werd rood. Of was hij al rood van het bramensap? Ik kon het niet langer aanzien en draaide me om.
‘Joop, pas op, daar komt iemand aan!’
Zij stonden in twee tellen overeind. Bloes naar voren, de denneappels zakten omlaag, bleven hangen op haar ceintuur.
Er stond een man in korte broek boven aan de kuil.
Hij vroeg hoe we heetten en waarom we niet bij de anderen op het strand aan het spelen waren. Joop zei dat we bramen aan het zoeken waren voor de leidster. ‘Goed zo, goed zo’, zei de man, ‘Wat sta jij daar te beven, vent, je doet net of je 't koud hebt?’
Dat was voor mij bedoeld. Ik keek van Joop naar de man, en van de man naar Joop. Die zei: ‘We hebben een partijtje geworsteld, nietwaar Casper? Natuurlijk niet uit menens; en nou zijn we een beetje moe. Ik heb gewonnen’. ‘Zo zo, dat is niet gek’, zei de man, ‘Nou, spelen jullie maar fijn hoor, maar denk erom, elkaar geen pijn doen!’
Hij stak zijn hand op en draaide zich om.
‘Dag zak’, mompelde Joop, toen de man verdwenen was. Het mes was in het zand gevallen. Hij veegde het af aan zijn broek, klopte het zo goed mogelijk schoon in zijn handpalm. Maar het knarste toch bij het dichtknijpen.
‘Ik zou maar uitkijken, straks gaat het regenen!’
De man was niet meer te zien, zijn stem klonk van grote afstand. ‘Sterf!’, zei Joop, terwijl hij het mes in zijn kontzak stopte. Maar de man had gelijk. Het was nog stikkend heet, maar de zon was weg. Was dat geen onweer in de verte? Thea trok lijzig haar onderbroek aan.
In ganzenmars de kant van het strand op. Had Joop geen zin een weg te banen langs de moeilijkste roete? Wilde hij zich zo snel mogelijk bij de anderen aansluiten?
De normale zandweg was vermoeiend genoeg.
Zou hij de pest in hebben, omdat ik hem en Thea van elkaar gehaald had door mijn waarschuwingskreet? Ik deed het toch zeker voor hun bestwil! 't Leek wel of ik altijd de verkeerde dingen op de verkeerde momenten deed. Ik was moe, ik voelde me warm en vies. Ik had zelfs zin om in bad te gaan, met of zonder de handtastelijkheden van zuster Worm. Ik wou dat ik onder de harde lakens lag. Slapen.
Ik tilde nauwelijks mijn voeten op, schoof vooruit. Voor mij de vuile hielen van Thea.