het meisje en de copulathyrus c. buddingh
Er was eens een meisje dat zo weinig aantrekkelijk was, dat geen man haar ooit het hof maakte. Dat verdroot haar vanzelfsprekend zeer. Ze probeerde eraan te doen wat ze kon: hulde zich in zo strak mogelijk sluitende truitjes en rokken, liet zich van de paar centjes die haar ouders haar nagelaten hadden - ze woonde alleen in een klein huisje aan de rand van het bos - iedere week een kleimasker geven, schafte zich een paar Italiaanse pumps aan, maar niets hielp. De meeste mannen schenen haar niet eens op te merken en de weinigen die toevallig een blik op haar wierpen, liepen haastig met een boogje om haar heen.
‘Nooit, nooit zal ik de liefde leren kennen,’ snikte ze s'avonds in haar eenzame bedstee. En iedereen die haar gehoord, en tegelijkertijd gezien had, zou haar somber gelijk hebben gegeven.
Op een ochtend, toen ze uitging om haar nutteloze vrijdagse bezoek aan de schoonheidsspecialiste te brengen, zag ze niet ver van haar huisje een oud vrouwtje liggen, dat met een benauwd gebaar over haar benen streek. Het meisje liep er haastig op af, hielp het oude vrouwtje overeind en nodigde haar uit, in haar huisje een kopje thee te komen drinken om wat te bekomen van de schrik.
‘Wilt u misschien ook iets eten?’ vroeg ze goedhartig. ‘U ziet er zo mager en ziek uit. Wacht.’ En ze sneed een paar boterhammen en zette die het vrouwtje voor.
‘Lieve kind,’ zei het vrouwtje, toen ze haar bord leeggegeten had, ‘jij bent goed voor mij geweest en daarom mag je een wens doen. Wat je ook vraagt, ik zal zorgen dat je verlangen in vervulling gaat.’
‘O!’ riep het meisje, blij in haar handen klappend. ‘Dan wil ik... dan wil ik... dat de mannen voortaan van mij zullen houden!’
Het vrouwtje knikte begrijpend en tastte in het oude valiesje, dat ze bij zich droeg. Ze haalde een handvol zwarte zaadjes te voorschijn en stak die het meisje toe.
‘Kijk eens, lieve kind,’ kraste ze, ‘dat zijn copulathyruszaadjes. Zaai die in het tuintje voor je huis. Wanneer de bloemen zijn uitgekomen zal iedere man, die de geur ervan opsnuift, je minnaar willen zijn.’
Het meisje nam de zaadjes een tikje aarzelend aan en bedankte het oude vrouwtje, dat kort daarop vertrok.
‘Het lijken gewone bloemzaadjes,’ dacht het meisje bitter. ‘Die