de opvliegende man
Er was eens een man, die ontzettend opvliegend was. Bij de minste aanleiding vloog hij op, soms tot tegen de zoldering aan, wat hem wel eens een lelijke buil op zijn hoofd bezorgde. Maar verder had hij evenveel - en even weinig - plezier in zijn leven als wie van ons ook. Hij leed niet onder zijn hebbelijkheid, gelukkig.
Met zijn vrouw was het anders. Het maakte haar vroeg-oud en terneergeslagen. Elke keer dat ze haar man met een sierlijke boog omhoogschieten zag, kreeg zij het gevoel, dat ze wel in de grond zou willen zinken. En zoals gezegd: er was niet veel nodig om haar man in beweging te krijgen.
Op een herfstavond begaven zij zich, met een mandje levensmiddelen, op weg naar de moeder van de man, die ziek lag in een weinig vriendelijk huisje aan de andere kant van het bos. Plotseling sprongen twee met dikke stokken gewapende struikrovers tussen de donkere stammen uit en schreeuwden:
‘Je geld of je leven!’
Toen de man de onverlaten daar eensklaps dreigend voor zich zag staan, vloog hij zo fel op, dat hij binnen enkele sekonden veilig in de kruin van een hoge boom zat. De rovers schrokken ervan, zo erg, dat de jongste van hen in zijn zenuwachtigheid zijn knuppel ophief en de vrouw met één doffe klap neersloeg.
Ze kreeg overigens een mooie begrafenis. Zes keurig in het zwart geklede bidders lieten haar heel voorzichtig in de grond zinken. Toch dunkt mij, dat ook uit deze geschiedenis weer blijkt, dat men beter opvliegend kan zijn dan terneergeslagen.