Gard Sivik. Jaargang 3
(1958)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||||||
Over ‘Volksgezondheid en Radioactiviteit’ of: Proeve van integriteit van een wetenschappelijk ambtenaar‘Some people have interest in emphasizing the biological dangers of radio activity; others have interest in neglecting them.’ De gevaren, verbonden aan de toepassing van de atoomenergie, vormen momenteel het grootste probleem waarmee het mensdom ooit te kampen had. Het gebruik van kernenergie voor militaire doeleinden heeft een totale vernietiging van alles wat leeft voor het eerst in de geschiedenis mogelijk gemaakt. De kernwedloop - en daarmee het gevaar van een atoomoorlog en de toenemende radioactiviteit in de atmosfeer - betekent een voortdurende, direkte en bijna onvoorstelbare bedreiging van de mensheid. Die mensheid begint zich daarvan steeds meer bewust te worden: volgens een recent rapport van de W.H.O. (Wereldgezondheidsorganisatie) vreest de menigte, dat op een kwade dag de ontzagwekkende atoomkracht aan de beheersing van de mens zal ontsnappen en dat zij de gehele schopping zal vergiftigen en te gronde richten. Een opinie-onderzoek in dertien landen toonde aan, dat in tien daarvan meer dan 50 % van de ondervraagden gelooft, dat de explosies van waterstofbommen de gezondheid van toekomstige generaties in gevaar brengen. Overal ter wereld groeien angst en onrust. Zij dreigen het de regeringen moeilijk te gaan maken, die de kernwapens bij hun politieke manoeuvres niet kunnen missen. Het valt dan ook niet te verwonderen, dat elke officiële uitlating van regeringswege over de atoomgevaren een kalmerende tendens heeft. Telkens maar weer tracht men ons er van te overtuigen, dat het allemaal wel meevalt en dat men de onheilsprofeten niet ernstig behoeft te nemen. Dat probeerde ook Drs. G. Seegers, Inspecteur van Volksgezondheid, onlangs op de elfde Amsterdamse universiteitsdag in een voordracht getiteld ‘Volksgezondheid en Radioactiviteit’. De - slechtgeschreven - tekst van deze lezing vond ik afgedrukt in het Amsterdamse universiteitsblad Folia Civitatis van 30 november jl. Hij begint met dezelfde nietszeggende uitspraak van een atoomdeskundige, die boven dit stukje staat. Het feit dat de heer Seegers in het openbaar volksgezondheid en radioactiviteit met elkaar in verband brengt, doet veronderstellen dat hij behoort tot de eerste categorie mensen. Zijn voordracht leidt echter tot een totaal andere conclusie... Wellicht vraagt u zich af wat nu eigenlijk precies het gevaar is van radioactieve straling. Laat ik tot beter begrip even op de heer S. vooruitlopen, die het over ‘genetische schade’ heeft en pas veel later duidelijk maakt wat hij daaronder en onder de schade van radioactieve straling in het algemeen verstaat. Radioactieve straling kan zowel somatische en genetische beschadigingen bij de mens veroorzaken. Hoewel de eerste zeker niet uit het oog verloren mogen worden, hebben wij in de huidige situatie voornamelijk te maken met de laatste. De radioactieve straling, die wij op elk uur van de dag en de nacht ontvangen, oefent onafgebroken invloed uit op onze voortplantingscellen en levert zo een constant gevaar op voor de komende geslachten. Er bestaat over stralingsgevaren bij de genetici nogal onenigheid. Volgens het rapport van de Commissie voor Genetica van de Amerikaanse National Academy of Sciences bereikte men echter overeenstemming op de volgende punten, waar ik straks op terugkom:
| |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
cor b. vaandrager
| |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
In zijn lezing brengt | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
de heer S. allereerst uitvoering de bronnen ter sprake, van waaruit wij heden ten dage radioactieve straling ontvangen, en die als volgt zijn samen te vatten:
‘Aangezien de fall out de laatste tijd aanleiding geeft tot velerlei discussie’, gaat de heer S. op deze laatste stralingsbron iets dieper in. Nergens spreekt hij echter over het grootste gevaar dat er in deze fall out (en dus in het nemen van kernproeven) schuilt: nl. dat de radioactiviteit in de atmosfeer cumuleert. Een groot gedeelte van het radioactieve stof, dat bij een ontploffing het luchtruim wordt ingeslingerd, straalt immers (wegens de dikwijls lange ‘halveringstijd’ van sommige elementen) tientallen tot honderden jaren verder. De hoeveelheid radioactiviteit in de lucht (en daarmee de intensiteit van de straling waaraan wij blootstaan) wordt derhalve met elke proef groter. Vond u dat niet belangrijk genoeg om te vertellen, mijnheer Seegers? We lezen - als bewijs van waakzaamheid - dat er in ons land regelmatig metingen worden verricht om de radioactiviteit van lucht en neerslag te bepalen. ‘Gemiddeld wordt 6 × 10-10 uc/l gevonden’. Maar wat betekent ‘gemiddeld’, wanneer - volgens het officiële stralingsrapport van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen - bij die metingen een regelmatige stijging van de radioactiviteit wordt waargenomen? Waarom licht u ons niet volledig in, mijnheer Seegers? ‘In het Engelse wetboek dat op 1 juni 1956 aan het Engelse parlement overhandiad werd, wordt de fall out op 1 % van de natuurlijke background (achtergrondsstraling) geschat wat betreft het genetisch gevaar. Dit is weinig in vergelijking met de diagnotische radiologie, die minstens 22 % voor haar rekening neemt’. M.a.w.: over het percentaae radioactieve straling, ontstaan door proeven met kernwapens behoeven wij ons volgens de heer S. momenteel geen zorgen te maken. Doch de heer S. verzuimt ons te zeggen, dat de natuurlijke straling volkomen buiten discussie staat, omdat eventuele schade door ‘spontane’ mutaties al eeuwenlang in een natuurlijk evolutieproces wordt geëlimineerd; dat voorts de gevolgen van in de geneeskunde gebruikte stralen 1o onvermijdelijk zijn i.v.m. de genezing van bepaalde ziekten en 2o beperkt blijven tot een klein aantal mensen, - in tegenstelling tot de fall out-gevaren, die ieder mens bedreigen; dat dus juist die fall out het gevaarlijkst blijkt te zijn. Onbelangrijke details, mijnheer Seegers? Als alle angstbezwerende regeringswoordvoerders en -scribenten blijkt ook de heer S. te geloven in ‘toelaatbare stralingsdoses’, waarbinnen de mensheid veilig zou zijn. Ik haal andermaal het eerder genoemde Amerikaanse rapport aan, dat hierover zegt: ‘Iedere dosis straling, hoe gering ook, kan schadelijke mutaties veroorzaken. Er bestaat in dit verband geen minimum-dosis, die overschreden zou moeten worden om schadelijke mutaties tengevolge te hebben’ en ‘Men heeft wel eens gedacht, dat er een maatstaf zou zijn (van bv. zo en zoveel per week) volgens welke iemand bestraling kan ondergaan met een redelijke veiligheid ten aanzien van bepaalde categorieën van onmiddellijke schade voor zijn eigen persoon. Maar de gedachte aan een veiligheidsmaatstaf voor bestraling is eenvoudig zinloos, als men zich bezighoudt met de genetische schade aan toekomstige generaties’. (Ter illustratie: Van de ongeveer twee miljard kinderen, die de thans levende mensen zullen voortbrengen, zullen er 80.000 met ernstige geestelijke of lichamelijke mismakingen van erfelijke oorzaak ter wereld komen, - aldus de vooraanstaande geneticus Dr. J. Crow in het Amerikaanse Congres. Zijn collega, de Nobelprijswinnaar Dr. N.J. Muller, verklaarde tezelfdertijd, dat het aantal door radioactiviteit aangetaste kinderen van de komende generaties in de honderdduizenden tot miljoenen zal lopen.) Drs. Seegers, Inspecteur van de Nederlandse Volksgezondheid, laat een weliswaar vermanend doch heel wat hoopvoller geluid horen...: ‘Iedereen zal er naar moeten streven zover mogelijk onder de maximale dosis te blijven (- alsof we dat zelf in de hand hebben! -), aangezien algemeen wordt aangenomen, dat iedere bestraling, hoe klein ook, de waarschijnlijkheid van een mutatie der genen vermeerdert.’ Hij geeft voorts als z.i. belangrijk te kennen, ‘dat verspreiding van radioactieve stoffen vanuit de genoemde bronnen zo goed mogelijk wordt tegengegaan’. Een uitstekende gedachte. Hoe doen we dat? - We verminderen het medische gebruik van X-stralen.- - Dat zal slechts op zeer kleine schaal kunnen gebeuren, want zij zijn nu eenmaal onmisbaar voor een effektieve behandeling van zekere ziekten. - - Geen nood, we voorkomen blootstelling aan straling bij het vreedzaam toepassen van atoomenergie. - - Ook daar komen we niet onderuit, want de toekomstige uitputting van de ouderwetse ernergiebronnen dwingt ons de atoomenergie koste wat het kost te exploiteren. - - Dan streven we naar stopzetting van de proeven met atoomwapens, waarmee bovendien het allergrootste gevaar opgeheven zal zijn. - - Inderdaad het enige praktische redmiddel. Een redmiddel, dat ieder verstandig en integer mens zal voorstaan. - Ieder verstandig, integer mens... maar niet de heer S., die er ook op dit punt een eigen mening op na houdt. Ik citeer het slot van zijn voorlezing: ‘De conclusie van deze voordracht zou ik als volgt willen samenvatten: - op het ogenblik zijn de gevaren nog niet verontrustend (sic!); - het is nodig tijdelijk (?) aanvullingen te geven op de wettelijke maatregelen die thans beschikbaar zijn, teneinde deze zaken in zal voortdurend contrôle moeten zijn verantwoorde banen te leiden; - er op de uitvoering van deze maatregelen, opdat zich in de toekomst geen ernstige gevaren zullen kunnen voordoen (sic!) en een ongestoorde ontwikkeling van de vooruitgang, die door deze stoffen zal kunnen worden bevorderd, mogelijk zal zijn.’
Dit, geachte lezer, is dan de oplossing van het nijpendste wereldprobleem die de heer Seegers ons aan de hand doet, en waaraan hij een derde van zijn voordracht besteedt. Geen woord over het stopzetten van kernproeven. Maar dat zal u wel niet meer verbazen...
Terwijl overal ter wereld gewetensvolle geleerden hun waarschuwende stem verheffen, tracht de Nederlandse regeringsvoorlichter Drs. Seegers ons | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
zand in de ogen te strooien. Terwijl de mens de toekomst met angst en beven tegemoet ziet en zijn vrees met elke kernproef toeneemt, durft de heer Seegers absurde vergelijkingen te maken, waarvoor iedere schooljongen zich zou schamen: ‘Soms worden er uitlatingen gehoord die de stopzetting van alles (- grove generalisatie! -) wat met kunstmatige radioactiviteit te maken heeft, eisen. Het zou even dwaas zijn het verkeer te willen verbieden omdat er zoveel verkeersongevallen gebeuren, of het roken te verbieden omdat er mensen zijn die daarvan schadelijke gevolgen ondervinden.’ In plaats van met de volle waarheid voor de dag te komen en de werkelijke toestand onder ogen te zien, zodat wij beter weten waar we aan toe zijn, probeerde u ons met vaag- en onjuistheden in slaap te sussen. Omdat wetenschappelijke noch menselijke maar kennelijk politieke belangen voorop stonden, misbruikte u uw autoriteit als wetenschappelijk ambtenaar om een lekenpubliek te misleiden. Ik kan dat niet anders dan misdadig en gewetenloos noemen, mijnheer Seegers. hans sleutelaar ps Nog steeds gebeurt het, dat men zich niet bepaalt tot het bestrijden van het communisme, maar dat wat men bestrijden wil communisme noemt, - zoals Rudy Kousbroek reeds in september '54 in Podium ongeveer opmerkte. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat men ook een reactie als deze op die manier zal trachten te brandmerken. Daarom heeft het zin te verklaren dat dit stuk niet is geschreven vanuit welk politiek postulaat dan ook. Ik hou er alleen een uitgesproken opinie over radioactiviteit op na. En ik ben niet van plan die in de toekomst onder stoelen of banken te steken. | |||||||||||
gard-sivik blijft met zijn tijd meegaan!Met de onmiskenbaar enthousiasme kop ‘Ze kan ook al praten!’ kondigt het dagblad ‘Het Vrije Volk’ van vrijdag 6 september 1957 een bericht aan van haar londense korrespondent dat handelt over een elektronisch brein dat verder gevorderd is dan de hersenen van een klein kind. De machine die door het blad het vrouwelijk geslocht krijgt toebedeeld, is in staat eenvoudige vormen, zoals driehoeken en vierhoeken te herkennen. Zij (onze Koenen-Endepols-Heeroma zegt dat brein onzijdig is en robot mannelijk, maar mag men nog geloof hechten aan diktionnaires?) herkent zes letters en kan zelfs iets zeggen. Volgens de konstrukteur, ene dr. W.K. Taylor, is er geen reden eraan te twijfelen, dat de nieuwe machine, waar hij vier jaar aan gewerkt heeft, het peil van een volwassen mens bereiken kan. Een grotere machine kan volgens dr. Taylor het gehele alfabet leren, alsmede woorden en zinnen. Later zal zij ook armen kunnen krijgen en ze leren gebruiken. Voordat het nieuwe brein echter voor moeilijke taken geplaatst wordt, zal het volgens de konstrukteur evenals een mens eerst behoorlijk moeten leren lezen en spreken.
De redaktie van Gard-Sivik heeft met 8 stemmen voor en 1 tegen besloten, om, als het blad dan nog niet verdrongen, verboden of ter ziele is, haar voor te stellen zitting te nemen in de redaktie. Het voorstel sproot voort uit deze overweging: Gard-Sivik mag nooit het verwijt te horen krijgen dat het niet met zijn tijd meegaat. Om represaillemaatregelen van de H.H.(?) robotten en konstrukteurs te voorkomen, heeft de redaktie het wenselijk geacht de naam van de tegenstemmende redakteur niet te vermelden. Een van zijn (wij moeten toegeven niet geheel ongegronde) bezwaren luidt: het ogenschijnlijk zeer loffelijke voorstel heeft wellicht geen enkele zin. Wie zegt namelijk dat zij (nog steeds wordt bedoeld op het brein) de nederlandse taal machtig zal zijn? De overige redaktieleden hebben er een vast vertrouwen in dat het antwoord op deze vraag niet lang op zich zal laten wachten. Zij twijfelen niet aan de werklust en vindingrijkheid van mensen als voornoemde dr. W.K. Taylor.
c.b.v. | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
KRUPP-ier: ‘Merci pour les employés!’In 1945 stond Alfried Felix Alwyn Krupp von Bohlen und Halbach voor zijn rechters, beschuldigd van plundering van industrieën in door Duitsland bezette gebieden en het gebruikmaken van slavenarbeid. Eis: twaalf jaar gevang. Een dozijn jaren later: Amerika heeft A. Krupp (wederom de rijkste rijkaard wan Europa) een visum voor de V.S. verleend. De eerste keer in haar geschiedenis voor een ex-oorlogsmisdadiger. A. Krupp is op het toppunt van zijn roem en rijkdom. Hij vervaardigt: lokomotieven, schepen, trucks, vliegtuigen, machines van uiteenlopende aard, gigantische baggermolens en zelfs kunstgebitten. Geen geweren, geen wapens. ‘Ik hoop dat dat niet meer nodig is!’ zei A. Krupp toen in 1951 de deuren van het gevang achter hem dichtvielen. En kortgeleden voegde de president-direkteur van het koncern er aan toe: ‘Waarom zouden we. We zitten tot over onze oren in de orders voor produkten voor vredesdoeleinden. Trouwens: welke oorlog wordt er nu nog met wapens uitgevochten?’ Speidel, Schroeder, Preusker, Oberlander, ge komt steeds sterker te staan! c.b.v. | |||||||||||
Is poëzie niet meer waard dan een regerings-aalmoes?Jammer van mijn kans op een zorgeloos jaartje in Spanje. Ik had er mij al zo op verheugd. Spijtig, dat de Minister wan O.K. & W. (of wie zich achter diens brede rug verschuilt) zo nodig weer eens een grapje moest uithalen. Want anders dan als een muffe grap kan ik zijn samenstelling van de jury voor de poëzie-reisbeurs en -toelagen 1958 niet beschouwen. Om de 28.314 der 28.317 inzenders hun snoepreisje te ontzeggen, koos onze grapjas Max Nord, Harriët Laurey en Jan Wit. Laten we de geachte juryleden eens wat nader bekijken om te zien waarop nun vermeende competentie, hun superieure kijk op de hedendaagse poëzie wel berust. Over de heer Max Nord heb ik nooit anders dan op geamuseerde toon horen spreken. Eerst toen ik iets van zijn poëzie gelezen had, begreep ik pas goed waaraan deze komiek zijn succes te danken heeft. Een min of meer serieuze bewijsvoering waarom juist Max Nord de laatste is die zijn mond over moderne poëzie mag opendoen, zou te veel eer zijn voor een administrateur en journalist van zijn klasse. Wie dit niet voldoende is geef ik de raad zich een kwartiertje - niet langer! - in de poëzie en de kritische geschriften wan de heer Nord te verdiepen. Alleen al op grond wan haar wat beperkte maar waarachtige poëzie zou ik mij met de verkiezing van Harriët Laurey kunnen verzoenen. Zij weet ongetwijfeld wat poëzie is. Kan zij echter in contact komen met een poëzie, die alleen al qua structuur zo totaal verschilt van de hare? Kan zij, die - getuige haar gedichten - door de traditie is gevormd, de ‘poëzie sinds '50’ innerlijk ervaren? Het lijkt mij volslagen onmogelijk. Zij bevindt zich, om met Rodenko te spreken, ‘aan gene zijde van het vlies’; - haar werk vormt daarvoor het duidelijkste bewijs. Dat doet vanzelfsprekend niets af aan de waarde van haar verzen, doch het maakt haar wel onbevoegd om over een groot (zo niet het grootste) deel der inzendingen te oordelen. Maar laten we even aannemen, dat zij zich bepaalt tot de produkten der meer op de traditie georiënteerde inzenders. Wie is dan in deze jury de aangewezen beoordelaar van het werk uit de andere hoek? Dat kan niemand anders zijn dan ons laatste jurylid: de domineedichter Jan Wit. Wie is het niet met mij eens wanneer ik zeg dat de kwalificatie ‘minor poet’ nog te veel van het goede is voor deze brave man? De openhartige ontdekking in zijn eerste bundel ‘Rites de Passage’ - een ding kan ik mij niet verhelen: geen droom wordt op papier gezet. Het woord wordt op zijn best gewet, omdat de stilte gaat vervelen. - een ontdekking, die ieder ander voorgoed tot zwijgen zou hebben gebracht, | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
heeft hij sinds '50 met een bewonderenswaardige ijver trachten te vergeten. Zijn bundels, boordevol kruimels van de Forum-tafel, volgen elkaar op met de regelmaat van hollandse herfsten. Een druilerige vertoning. Nee, ook de aanwezigheid van Jan Wit maakt wan deze jury niet meer dan een betreurenswaardige misgreep, een laf ministeriëel grapje. Om dit soort gijntjes kan ik niet begrijpend en instemmend grimlachen. Daarvoor heb ik mijzelf, mijn vrijheid en de poëzie te lief. Ik pas.
De samenstelling wan deze jury is een frappant voorbeeld van de stomme brutaliteit, waarmee in Nederland met de poëzie wordt gesold. Maar ook van de lauwheid van hen, die zich dit laten aanleunen. Zij maakten in eerste instantie dit gesol mogelijk, zij houden jury's als deze in stand. Is de poëzie hen dan niet meer waard dan een regerings-aalmoes?
h.s.
ps Hoe kon ik zo naïef zijn! Hoe kon ik één ogenblik denken dat we de voortreffelijke keuze van de Minister uitsluitend te danken hebben aan zijn groot literair onderscheidingsvermogen. Een welingelichte lezer hielp mij voorgoed uit de droom: de geprezen keurraad heeft louter en alleen iets te maken met dat bolwerk der burgerlijkheid, waarom het buitenland ons zo benijdt, - ons wereldberoemde zuilensysteem! Gaat U maar na: Max Nord, - waardig strijder voor de Partij van de Arbeid; Harriët Laurey, - afgezante van de Paus; Jan Wit, - streng handhaver wan de rechten der overige huizen Gods. Allen met dezelfde opdracht: ‘Wee je gebeente, als er niet iemand-van-ons met een prijsje gaat strijken.’ Om alle overbodige maskerade te vermijden stel ik de Minister voor de inzendingen in het vervolg te doen richten aan de heren Drees, Romme en Tilanus. Het zal beslist nóg amusantere verrassingen opleveren. h.s. | |||||||||||
Open antwoord aan de dichter-essayist Ad den BestenBeste Ad den Besten,
Uw ongedateerde ‘Kennisgeving en Uitnodiging’ is behouden in mijn brievenbus en handen gevallen. Gelukkig! Want dit brokje uitgeversproza stelt mij in de gelegenheid enkele zaken te berde te brengen, die al eerder aandacht verdienden. Maar sta mij toe eerst even de argeloze lezer in te lichten over de inhoud wan Uw rondschrijven. Ik citeer: ‘Het ligt in de bedoeling van de Uitgevers-Maatschappij Holland te Amsterdam, in het voorjaar 1958 een bloemlezing te laten verschijnen uit het werk van jonge talentvolle dichters, die tot nu toe geen bekendheid verwierven tenzij door een enkele tijdschriftpublikatie. Deze bloemlezing zal verschijnen als een bijzondere aflevering van de Windroos en zal, avenals deze serie zelf, onder redaktie staan wan de dichter-essayist Ad den Besten, wiens belangstelling voor het werk van jonge debuterende dichters bekend mag worden verondersteld.’ Het drukwerk deelt voorts mee dat er voor het beste gedicht fl. 50.-, het goede fl. 25.-, het middelmatige fl. 10.-, en de zèèr middelmatige (of slechte?) drie ‘troostprijzen’ ad fl. 5.- beschikbaar zijn. ‘In aanmerking komen allen die: a) op 1 januari 1958 niet ouder zijn dan 35 jaar; b) nog geen officiële bundel poëzie publiceerden.’ De brief sluit met nadere gegevens omtrent wijze wan inzenden, enz. Uw op het eerste gezicht zo lovenswaardige plan lijkt mij bij nadere beschouwing een - op z'n zachst gezegd - bedenkelijke onderneming, die niet anders dan een uiterst onwelriekend resultaat kan hebben. Ik vraag mij af wat U met de uitgave van deze bloemlezing beoogt. Wilt U een deel van Uw in de loop der jaren opgespaarde Windroos-kopij een bestemming geven, om de in U zo'n mateloos vertrouwen stellende jongeren niet al te zeer teleur te stellen? Wenst U andermaal blijk te geven wan Uw sym- | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
pathieke ‘belangstelling voor het werk van jonge, debuterende dichters’? Of is het heus alleen maar Uw bedoeling om de ‘jonge, talentvolle dichters, die tot nu toe geen bekendheid verwierven’ wat meer publiciteit te verschaffen? Laat ik zo vriendelijk zijn om niet direct het slechtste van een uitgever te denken en het houden op mijn laatste veronderstelling.
Gezien de bepaling dat de inzendingen uit ten hoogste vijf gedichten mogen bestaan en een bloemlezing van minder dan 40 verzen wel erg mager is, vertrouwt U dus op medewerking van minstens 8 jonge, talentvolle dichters, wier werk het bloemlezen waard is en een ontologie van gehalte garandeert. Ik vind dat vertrouwen niet bepaald pleiten voor Uw visie op wat er in de smeltkroes van de poëzie gaande is Een ieder, die regelmatig de literaire tijdschriften leest, zal zich met mij afvragen waar U die 8 jonge talentvolle dichters, niet ouder dan 35 jaar en nog niet gebukt gaande onder de last van een officiële dan wel onofficiële bundel, vandaan wilt slepen. Uit de Achterhoek? Uit Uw hoge hoed? God weet het. Het zal wel een bont gezelschapje worden.
Andere terloopse vraag: hoe kan een lezer door ten hoogste 5 gedichten in vredesnaam een behoorlijke indruk krijgen van de dichterlijke potenties wan een nieuw talent? Meent U soms dat de poëzielezer anno 1957 daarvoor een nieuw zintuigje heeft ontwikkeld, wellicht gestimuleerd door slogans als ‘Attent op jong talent!’? ‘Bloemlezen uit 5 ongepubliceerde gedichten van een beginnend, onrijp dichter is een soort van absurde contradictio in terminis, waarmee niemand gediend is.
Voor wie zichzelf au sérieux neemt - en ik neem mijzelf au sérieux, dat begreep U natuurlijk allang - is het bovenstaande reden genoeg om aan Uw uitnodiging schouderophalend voorbij te gaan.
Ten overvloede is er echter nog Uw droevige illusie, dat U verstand van poëzie zou hebben; niet van de poëzie van Poot of Vader Cats, nee, van moderne poëzie, in al haar verschijningsvormen. Onbegrijpelijk, dat er nog steeds mensen zijn die helpen deze illusie in stand te houden. Maar ja, daarvoor zitten we dan ook in het Culturele Nederland. Onbegrijpelijk zei ik, want De Windroos is toch een uitnemende seismograaf voor Uw erbarmelijke vergissingen. De goede bundels zijn in deze overjarige reeks zo zeldzaam, dat hun uitgave wel op toeval moèt berusten.
Om dat van De Windroos goed te maken is er Uw ‘inleiding tot de poëzie van de na-oorlogse dichtergeneratie’ Stroomgebied, die U van Uw essayistische kant laat zien. Ook geen verkwikkend gezicht.
In Stroomgebied vallen op: Uw wankele schrijftrant en vooral de verzameling vaagheden, die U aan de experimentelen wijdde. Meesterstukjes van diplomatie zijn de opstelletjes over hen, die in '54 de jonge talentvolle dichters waren, waarvoor U zo'n warme belangstelling bezit. De begeleidende bloemlezing geeft met oa 12 pag Van der Graft, II pag Vroman, II pag Lucebert en 8 pag Andreus wel een bijzonder goed beeld van de poëtische krachtsverhoudingen.
Dan denk ik opeens aan een ander feit in Uw voordeel: de uitgave van het brilliante boek van Paul van Caspel ‘Experimenten op Experimentelen’.
Wat zegt U? Moet ik daar maar liever over zwijgen? Goed dan; ik ben de kwaadste niet.
Het pad van een dichter-essayist met warme belangstelling voor jonge talentvolle dichters gaat niet over bloemlezingen. Probeer je 'es iets voor die jongens te doen, dan krijg je stront voor dank. Ik voel met U mee. Trek het U maar niet al te zeer aan.
h.s.
ps Overigens hoop ik van harte dat Uw bloemlezing het licht ziet. Dan kan iedereen zich tenminste van mijn gelijk overtuigen. | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
een stem in kannen en kruikenOnder de indruk van een artikel van Tone Brulin over de Théâtre de la cruauté van Artaud, dat ik terugvond in één van de nummers van Tijd en Mens, waarin ik in mijn verloren tijd snuffel (à la recherche du temps perdu), kreeg ik enige invallen over avantgardistisch toneel, waarvan de bruikbaarheid weliswaar nog moet bewezen worden, maar die me nieuw en toneelmatig genoeg lijken om de aandacht van de lezer er voor te vragen.
Hierbij ging ik uit van de gedachte dat het toneel de toeschouwer werkelijk moet interesseren op zodanige wijze dat hij er deel aan neemt.
Bijvoorbeeld: het gordijn gaat op. Er is niets te zien op het toneel. Er gebeurt niets. Minutenlang zo. Tot het publiek zijn geduld verliest. Aan het jouwen gaat. Zijn geld terug eist. Dan is er werkelijk iets gebeurd. Iets waarvoor de toeschouwer zich werkelijk interesseert.
Dat is goed toneel. Alhoewel er op het toneel letterlijk niets gebeurd is.
Op het ogenblik dat de woelige stemming in de zaal een hoogtepunt bereikt en niemand er nog aan twijfelt of hij is op een ergerlijke wijze gefopt: eindelijk iemand die op het toneel komt. Hij vraagt stilte (gebiedend zoals een heer).
Hij verontschuldigd zich niet. Hij vraagt het publiek nog een half uur geduld.
Om te tijd te doden zal rondgegaan worden met schalen ten voordele van een liefdadig werk: b.v. de blinden. Let wel, op het ogenblik dat de stemming van de toeschouwer grondig bedorven is, doet men beroep op zijn goed hart om in zijn zak te schieten, nogmaals, na nog geen waar voor zijn geld bekomen te hebben, maar dan voor een zaak waarvan hij het verheven doel niet betwisten kan. Ten minste, niet in het openbaar. Men gaat zo met de schaal rond dat ieder goed kan zien wat gegeven wordt. De omhaler roept trouwens luidop: deze heer - of deze dame heeft twintig frank, of heeft slechts twee frank of heeft helemaal niets over voor onze blinden. Stel u de emoties in de zaal voor! Welk spel der hartstochten! Hoe zich in alle harten een corneilliaans drama van de eer en de plicht afspeelt. Dat, beste lezers, is goed toneel.
Er zijn natuurlijk nog andere middelen.
Een speler rammelt een andere op de schandelijkste wijze af: zonder woorden, zonder reden, zonder inleiding. Hij stampt hem tegen de kloten, goed zichtbaar, zodat er geen twijfel bestaat over de gemeenheid van de stamp, werpt de andere op verraderlijke wijze op de grond en draait zijn voet rond op het smoelwerk van de geslagene. Hij stampt en trappelt zoveel hij kan op zijn slachtoffer, bij voorkeur op diens gezicht, in het bizonder de ogen, en in zijn onderbuik.
Wat anders: de held van het stuk grijpt de heldin van het stuk bij de borsten en knijpt ze een volle minuut lang zodat iedereen het goed zien kan en jaloers wordt. Geen onverschilligheid meer in de zaal.
Ofwel, maar hier zijn godsdienstige bezwaren tegen, een kristusbeeld waarop ostentatief met de bedoeling de edelste gevoelens van de toeschouwer te kwetsen een scheet gelaten wordt.
Is bij het begin van de vertoning het gordijn opgegaan, dan laat men het bij het einde niet neer, zodat niemand weet of het schouwspel gedaan is, of er nog iets komt of niets meer, en groepjes ten slotte van lieverlee het teater beginnen te verlaten omdat er blijkbaar niets meer komt, enz. tot zelfs de koppigste toeschouwer totaal ontgoocheld de zaal verlaat.
Ziedaar dan hoe ik het nieuwe toneel zie: een geheel van voorwaarden scheppen waardoor het publiek buiten zichzelf gebracht wordt en zij het dan vooreerst op zeer primitieve wijze tot de autenticiteit.
De autenticiteit is echter wat onze tijd het dringendst nodig heeft. Zonder haar kan niet eens aan een embryoon van kuituur gedacht. Kuituur: een woord dat zou moeten vergeten worden opdat het in werkelijkheid zou bestaan.
r.g. | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
dorka
| |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
kunst hen van geen nut meer konden zijn en voluit wilden ze al de middelen van een nieuw aanwenden van de materie uitbuiten. De oude surrealistische beelden, noch de problematische, steriele abstrakte opzoekingen (vast aan louter objectieve waarden en dus los van de mens tot in de bedoeling toe) konden voor hen geen waarde meer hebben. Ze interesseerden zich voor de spontane frisheid van de kindertekeningen, de magische kracht in de primitieve kunsten, de mytische beelden uit de volkskunst waar deze nog authentiek is gebleven (in de Skandinaafse landen bijv.), ze gingen de bewegingen na in de groei van de planten, de wortels, in het voortschuiven van de wolken, het vloeien van het water, het stollen van de lava, het kronkelen van de zandvlakte onder de wind in ae woestijn en hun artistiek leven werd een groot en boeiend avontuur om in het levend zoeken naar de grootste mogelijkheid in de nieuwe middelen, die ze ontdekt hadden aan dat kontakt een uitdrukking te geven, een vrije uitdrukking, want nergens werden de oude plastische wetten en regels nog een muur tegen hun handen. In de verwezenlijking lieten ze hun onderbewustzijn zijn vrije gang gaan, en toch, juist door de spontane uiting van hun kontakt als mens met de dingen en feiten rond zich, bleef hun werk, de demonische monsterkoppen van Jorn, de vragende kinderen of toespringende dieren van Appel, de zandvlakten, verlaten en beangstigend soms, van Corneille, de ‘maskertjes ongehoorzaamheid’ of de akelige tovervogels van Constant, de visionnaire landschappen van Alechinsky vol wortels en aarde, of vol rode glanzen van vuur, en deze van Wyckaert, grootse bewegingen van water en wolken, en de grijnzende opstandige doodskoppen van Ting, heel dicht bij het volk, bij de natuur en bij een positieve houding als mens in deze tijd.
Uit technisch oogpunt hadden deze schilders ook nieuwe bekommernissen. Niet alleen de materie die hun als schilders ter beschikking stond werd anders aangewend dan vroeger, maar in de opbouw van hun werk kon dikwijls het zoeken nagegaan worden naar een dynamisch evenwicht i.p.v. het oude klassieke symetrische of diagonale evenwicht, dat nu nog in het werk van jonge hedendaagse schilders zo dikwijls wordt teruggevonden. Vanuit hun nieuw aanvoelen van de mens en de materie en vanuit hun bewondering voor bijvoorbeeld Van Gogh, Ensor of Nolde, vertrokken deze schilders in een onbekend en van verrassingen rijk gebied. Wat het einde van dit avontuur zou kunnen zijn kan niemand voorspellen maar niettemin meen ik eerlijk dat het werk van deze schilders bepaald één van de voornaamste feiten is van de goede schilderkunst uit deze tijd. | |||||||||||
Tentoonstellingen in vogelvlucht genoteerd:
jorn
Het is niet verwonderend in de expositie ‘La Tapisserie Française à travers les Ages’, die te Dyon gehouden werd, tapijtwerk van Asger Jorn en Pierre Wemaëre te vinden. Het zoeken naar een vrij gebruik van een grote gamma uitdrukkingsmiddelen is voor | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
deze twee kunstenaars inderdaad gekend. Hun recente verwezenlijkingen werden in het katalogus van de expositie als volgt gesitueerd: ... ‘Le 19e siècle n'a presque rien réalisé que des pastiches. En revanche le 20e siècle nous apporte une renaissance de cet art qui semblait sombrer dans l'anéantissement. Jules Cheret est encore considéré à ce jour comme un précurseur, ses suiveurs, notamment Jean Lurcat ayant essayé de réconcilier l'artisan et l'amateur en simplifiant la technique pour retrouver une facture plus naturelle et redonner à l'art de la tapisserie sa propre place. Jorn et Wemaëre vont encore plus loin dans cette même voie en demandant au lissier de transposer librement en laine les aspects de la création artistique, pour qu'il ait, dans la réalisation finale, une part égale à celle dont jouissait l'auteur du carton. C'est un retour aux sources, aux temps heureux où les artisans étaient encore amoureux de leur travail et devenaient, par là même, des artistes.’ | |||||||||||
...En aangekondigd:in Maart 1958 zal het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel een 50-tal schilderijen van Maurice Wyckaert exposeren. in 1958 zal in het Stedelijk Museum van Amsterdam een tentoonstelling ‘Cobra, 10 jaar’ geopend worden. Ze zal werk tonen, uit de afaelopen tien jaar, van de volgende oud-Cobra-leden: Jorn, Pedersen, Thomessen (Denemarken), Alechinsky, Claus, Reinhout D'Haese (België) en Appel, Corneille, Tajiri (Nederland). Het zal interessant zijn te kunnen nagaan in hoeverre elke van deze kunstenaars de ‘experimentele geest’ van Cobra (dat teqen elk formalisme gekant was) trouw bleef in zijn evolutie, ofwel verviel in een nieuw formalisme (dat van een neoprimitivisme, bijvoorbeeld). Opus 58, een nieuw tijdschrift waarvan het eerste nummer einde 1957 verschijnt, zal wellicht vele lezers kunnen verrassen. Inderdaad zal het uitsluitend handelen over de plastische kunsten (schilder- en beeldhouwkunst, architectuur, film, enz.) in België. Zo zijn voor de eerste nummers rijk geïllustreerde artikels over Reinhout en Roel D'Haese, Wyckaert, Alechinsky, Vandercam, de architekt Brodski, e.a. in voorbereiding. Verder zal men in elk nummer een uitgebreide reeks notities vinden over de aktiviteiten (exposities, reizen, verwezenlijkingen, e.d.m.) van Belgische kunstenaars in het buitenland en van buitenlandse kunstenaars in België. Dit tijdschrift, dat aan een werkelijke leemte beantwoordt, staat onder de kompetente leiding van Philippe d'Arschot. Het opent rijke mogelijkheden en laat het allerbeste verwachten. w.k.
appel
| |||||||||||
Poëzieprijs voor Jan HanloNaar Jan Hanlo ging de poëzieprijs 1957 van de gemeente Amsterdam, en wel voor zijn gedicht ‘niet ongelijk’, verschenen in nr 5 van gard-sivik. Gelukwensen, onversaagde medewerker! Aan eventueel geinteresseerde lezers moeten wij tot onze spijt laten weten dat bedoeld gard-siviknummer niet meer voorradig is. | |||||||||||
MededelingPaul Snoek nam met ingang van dit nummer ontslag uit de redaktie van gard-sivik. red. |
|