| |
| |
| |
maurice d'haese / het paard
Het dienstmeisje klopte zacht aan, opende de deur op een kier en vroeg of ze naar haar kamer kon gaan. Thomas keek even op van zijn boek, knikte verstrooid en las dan verder. Maar na enkele regels verflauwde zijn aandacht en hij begon gespannen te luisteren naar de geluiden in het huis. Hij hoorde het meisje naar de badkamer gaan en kort daarop het stromen van het water door de afvoerbuis. Dan ging ze haar slaapkamer binnen en liep naar de hoek waar haar toilettafeltje stond. Nu borstelt ze heur haar, dacht Thomas, ofwel staat ze naar haar gezicht te kijken. Of misschien kleedt ze zich uit voor de spiegel om te zien hoe groot haar borsten zijn. Het prikkelde hem, een ogenblik dacht hij er aan wat er te voorschijn kwam wanneer ze haar ondergoed uittrok. Hij legde het boek neer, stak een sigaret op en ging bij het venster staan. Hij schoof de zware tenture op een kier en keek naar buiten in de nacht. Het regende nog steeds, het korte gras van de pelouse voor het huis glinsterde in het licht van de lantaarn bij het hek en het asfalt op de weg lag nattig te glimmen. Een wagen reed in een grijze wolk van spattende druppels om de bocht en de banden maakten een kleverig, zuigend geluid op het wegdek. De koplichten boorden als twee glanzende stalen vuurmonden door de regen. Dan werd het weer stil op de weg, de nacht was eindeloos groot en blinkend. Het meisje liep nu naar het midden van de kamer en Thomas hoorde dat ze haar schoenen uittrok. Hij schoof het gordijn dicht en ging weer bij het vuur zitten. Dan kraakte het bed. Nu gaat ze op het bed zitten om haar kousen uit te trekken, dacht hij, nu zit ze daar met hare warme, naakte dijen hoog opgetrokken. Hij nam het boek weer op, maar hij kon niet lezen, het stond vol warme, bruine dijen die samenliepen in een donkere schaduw. Misschien zat ze nu voor zich uit te kijken en aan god-weet-wat te denken, terwijl haar hart onrustig klopte en er een zenuwschok door haar buik liep. Toen hoorde hij weer het bed kraken en dan
werd het doodstil in het huis. Op een dag zal ik haar naar haar moeder sturen, dacht Thomas, ofwel gebeurt er iets en sta ik voor mezelf niet meer in. Hij wierp het sigarettenpeukje in het vuur, schonk zich een borrel in en dronk hem in twee teugen leeg.
Toen werd alles weer gewoon in de kamer en hij begon weer te lezen. De octobernacht suisde rustig om het huis met een ruisend geluid van regen in de gevallen bladeren en nu en dan het kleverig zuigen van een wagen op de weg. Het vuur knetterde in de haard en een groene tak lag stil te zieden. Hij verdiepte zich weer in het boek en lette nergens meer op.
| |
| |
Toen klonk eensklaps vlak bij het venster, in de voortuin, ontzettend luid en dwaas het gehinnik van een paard. Het galmde als een ijzige spotlach door het huis en eindigde in een proestend klapperen van rubberen paardenlippen. Thomas schrok hevig. Het eerste ogenblik wist hij geen blijf met het boek, legde het dan aarzelend neer en stond langzaam recht. Zijn haar deed pijn en hij hoorde het bloed als een trom in zijn oren slaan. Buiten was het nu weer stil, alleen de regen ruiste vaag in de dorre bladeren op het gras. In het huis bewoog niets. Ze moet het gehoord hebben, dacht Thomas, ze slaapt nog niet. Hij deed een paar passen in de richting van het venster maar bleef weer staan. Als hij het gordijn opende was hij van buitenuit goed zichtbaar in het licht van de kamer terwijl de andere het voordeel van de duisternis had. Hij doofde het licht uit en liep langzaam en tastend naar het raam. De duisternis was dik als een deken. Hij raakte de fluwelen stof van de tenture aan, maakte een smalle opening tussen het raamkozijn en keek naar buiten. Er was niets. De tuin lag verlaten en de lantaarn wierp een nattig, glimmend schijnsel op het gras in de voortuin en op het asfalt van de weg. De regen had bijna opgehouden, er vielen enkel nog een paar druppels van de treurwilg bij het hek. Het was een paard, dacht Thomas, het was zeker een paard, hoewel er sedert jaren in heel de omtrek geen paarden meer waren. Hij liet het gordijn dichtvallen en stak het licht weer aan in de kamer. Het meisje was waarschijnlijk erg geschrokken en lag nu angstig in haar bed te luisteren. Ik zal even tot aan haar deur gaan, dacht Thomas, en haar vragen of ze dat gehinnik hoorde. Hij klom naar boven en klopte aarzelend op de deur van haar kamer maar ze antwoordde niet. Hij zei stil, Maria, maar er kwam geen antwoord. ‘Hier is Thomas, Maria’, zei hij, ‘heb je het paard gehoord?’ Hij klopte nog eens maar in de kamer bleef het stil. Hij duwde de klink neer en opende
de deur op een kier. Het was donker in de kamer, zelfs het nachtlichtje brandde niet. Hij draaide de schakelaar om naast de deurpost en trad schoorvoetend binnen. Het bed was onaangeroerd maar de klederen van het meisje lagen op een stoel, haar schoenen stonden op het karpetje en haar kousen en ondergoed hingen over de bedsponde.
Toen bemerkte Thomas dat het raam wijd open stond op de nacht en toen hikte hij van angst. Door het raam hing het bovenlijf van een paard naar binnen, steunend met zijn voorpoten op de vensterbank. Het keek hem met zijn grote, dofglanzende paardenogen roerloos aan, terwijl het water in donkere lijnen van zijn hals omlaag vloeide. Een lam gevoel sloeg Thomas in de benen, hij klemde zich vast aan de deurpost terwijl hij achter zijn rug naar de schakelaar zocht. Toen bemerkte hij naast het bed het meisje. Ze zat moeder- | |
| |
naakt op het vloerkleed in elkaar gedoken met haar handen voor haar gezicht. Hij keek weer naar het raam maar het paard stond hem steeds onbeweeglijk aan te staren. Ze mag hier niet achterblijven, dacht Thomas, we moeten er uitgeraken. Een paar ogenblikken bleef hij besluiteloos staan, dan liep hij met knikkende benen naar het bed en hief het meisje op. Hij voelde haar borsten in zijn handen toen hij haar onder de armen rechttrok maar ze bedekte steeds haar gezicht en scheen niets te voelen. ‘Kom’, fluisterde hij dicht bij haar oor, ‘kom vlug’. Het paard hing nog steeds onbeweeglijk door het raam. Hij leidde haar uit de kamer, trok sne! de sleutel van de deur, deed het licht uit en sloot de deur langs de buitenkant af. Het zweet parelde op zijn voorhoofd en hij hoorde het bloed zwaar bonzen in zijn slapen. Het meisje deed haar handen omlaag en keek hem bang en verlegen aan. ‘Kom’, zei Thomas. Hij vatte haar bij de hand en bracht haar naar zijn eigen kamer aan de achterzijde van het huis. Haar schouders waren warm en glanzend als de dag. Vervloekt paard, dacht Thomas, verdoemde smerige duivel. Wat het beest nu ook uitrichtte aan de voorzijde van het huis, het ging hen niet meer aan, de deur was gesloten en het licht gedoofd. Hij schoof de zware gordijnen voor het raam en toen hij zich omdraaide stond het meisje nog steeds naakt en verlegen en angstig midden in de kamer. Thomas gaf haar
zijn kamerjas en ze gingen op het bed zitten. Hij luisterde een paar ogenblikken naar de nacht maar het was weer stil. ‘Hoe was het daar gekomen’, vroeg hij fluisterend. ‘Ik weet niet’, zei het meisje hees. ‘Ik doofde het licht uit en toen duwde iemand van buiten het raam open en...’ - ‘Iemand’, vroeg Thomas, ‘je zegt iemand’. - ‘Het... het paard’. - ‘Stil’, zei Thomas. Hij luisterde weer even maar er bewoog niets. Het stond rechtop tegen de muur, dacht hij, het was onmogelijk lang en het reikte tot boven de vensterbank van de verdieping. ‘Je moet geen angst hebben’, zei hij, ‘het is allemaal dwaasheid’ - ‘Waar komt dat... dat dier vandaan’, vroeg het meisje. Ze was nog steeds erg geschrokken en helemaal niet gerustgesteld. ‘Het moet uit één of ander circus ontsnapt zijn’, zei Thomas. ‘Het is niets’. Maar hij was er niet erg zeker van, de nacht was eensklaps vol van iets vreemd en onrustwekkend, dat stil om het huis sloop. Het meisje zat hem met grote, aandachtige ogen aan te kijken en sloot de kamerjas wat dichter om haar hals. Ze is verduiveld warm en geurig, dacht Thomas. Was er nu dat hels beest niet geweest. Dan kwam het in hem op dat ze nu in haar eigen kamer niet kon terugkeren en misschien de nacht in zijn bed zou moeten doorbrengen. Als ze me wegstuurt, zal ik gaan, dacht hij, anders niet. Misschien durfde ze nu ook niet meer alleen blijven. ‘Wat ga je nu doen’, vroeg hij. ‘Ik weet niet’, zei het meisje
| |
| |
verschrikt. Thomas weifelde even. ‘Je kan...’ zei hij, maar hij maakte de zin niet af.
Op dat ogenblik klopte iets hevig en ruw aan het raam met een hard geluid van ijzer. Zijn stem stokte en het meisje gilde even. Ze kroop dicht tegen hem aan en greep zijn arm. ‘Wees stil’, fluisterde Thomas, ‘het is niets’, Hij voelde het zweet overal uitbreken, het vloeide in dikke druppels van zijn rug. Dan vloog met een steenharde slag de ruit aan scherven, er bewoog iets achter het gordijn en dan schoof een zware paardenkop naar binnen. De ogen waren met bloed doorlopen en uit de neusgaten spoten stralen witte damp in de kamer. Het meisje gilde ontzettend. Thomas nam haar als een pluimpje van het bed en droeg haar de kamer uit. Toen hij op de trapgang was hoorde hij het paard luid en woedend briesen.. Hij droeg haar de trap af en bracht haar in de zitkamer. Terwijl hij haar op de rustbank zette, schoof de kamerjas open en ze werd naakt als de zon. Maar ze was blijkbaar te zeer ontsteld om er acht op te slaan, ze zat met trillende handen en grote verschrikte ogen naar het raam te kijken. ‘Het is niets’, fluisterde Thomas, ‘je moet geen schrik hebben’. Hij keek beurtelings van het venster naar het meisje en vloekte stil. Was dat smerig ondier nu niet in de nabijheid geweest, hij zou... Het meisje sloeg de kamerjas dicht en ging klein en in elkaar gedoken in een hoek van de sofa zitten.
Het paard zweeg nu. Op de verdieping was geen beweging meer te horen. Hij luisterde gespannen naar de nacht maar het was merkwaardig stil. De regen had opgehouden en er was geen verkeer meer op de weg. Alleen het verre, gestadige gonzen van de fabrieken aan de haven drong tot in de kamer door. Het scheen of er van nergens meer hulp te verwachten was. Hij zou nu iets moeten doen, maar hij wist helemaal niet wat aan te vangen. ‘Het zal nu wel dadelijk weggaan’, zei hij om het meisje gerust te stellen. ‘En anders...’ zei het meisje. ‘Anders... ja, anders...’ antwoordde Thomas onthutst. Hij kon beproeven het beest te verjagen maar het scheen verschrikkelijk sterk en groot en buitengewoon slim. Hij kon ook, wanneer het zich nog eens vertoonde, afwachten wat er zou gebeuren maar dit plan leek hem zeer gewaagd omdat het paard dan het voordeel van de aanval had. Ze zaten een paar minuten roerloos te luisteren maar er gebeurde niets. ‘Het is misschien al weggegaan’, zei Thomas. Hij toonde zich enigszins opgelucht hoewel hij bijna zeker was dat het paard ergens een nieuwe aanval op touw zette en misschien elk ogenblik op één of andere verschrikkelijke wijze in de kamer ging binnenbreken. ‘Morgen zullen we dat allemaal met andere ogen bekijken’, zei hij. ‘Maar intussen...’ vroeg het meisje. Straks geeft ze mij nog de schuld, dacht Thomas, zo zijn ze nu eenmaal, maar ze is anders verschrikkelijk naakt en geurig.
| |
| |
‘Als je wil kan je op de rustbank slapen’ zei hij. ‘We zullen morgen dat alles eens onderzoeken’. - ‘Ik zal niet kunnen slapen’, zei het meisje, ‘ik heb schrik’. ‘Ik zal hier blijven’, zei Thomas. Hij wilde in zijn zetel bij het vuur gaan zitten, maar ze klemde zich vast aan zijn mouw zodat hij naast haar op de bank viel. Als ik hier de hele nacht naast haar zit, zal ik me te buiten gaan, dacht
Thomas, en het zou niet eerlijk zijn. Was het paard er niet, dan zou de zaak verschillend zijn, maar nu zou het smerig zijn van mijn kant. ‘Ik blijf in de kamer’, zei Thomas, ‘je moet helemaal niet angstig zijn’. Maar bijna dadelijk waren zijn eerlijke voornemens verzwonden en hij bleef dicht bij haar op de bank zitten. De duivel mocht trouwens weten wat ze zinnens was, moest het paard hen nu met rust laten. Misschien was ze eigenlijk niet zo bang als ze voorgaf. ‘Luister eens even’, zei Thomas, ‘als het paard zich nu helemaal niet meer vertoont en je blijft hier zo verschrikkelijk naakt naast mij zitten, dan...’ Hij had gewild dat ze hem één of ander wulps antwoord had gegeven, maar ze zette een vreselijk verlegen gezicht. ‘Ik durf niet meer naar boven om me aan te kleden’, zei ze bedremmeld. ‘Dat hoeft ook niet’, zei Thomas. Ze snapte blijkbaar niets van zijn moeilijkheden. Hij streelde even haar hand maar ze werd al meer en meer verlegen en onrustig. ‘Komt het paard nu niet meer’, vroeg ze. ‘Ik weet niet’, zei Thomas, hoewel hij er van overtuigd was dat het paard weer iets in het schild voerde en hen enkel de tijd liet hun zinnen in de war te brengen. In plaats daarvan zou hij beter iets uitvoeren om het ondier onschadelijk te maken, maar hij voelde zich onmachtig en geneigd om die vervelende zaak van zich af te zetten. ‘Het is een vreemde nacht’, zei het meisje. ‘Ja’, zei Thomas. Hij luisterde nog even of er niets bewoog en schoof dan zijn arm om haar schouders. Ze waren geurig en warm als een zomermorgen en hij begon stil en koortsig te fluisteren. ‘Thomas’, zei het meisje schor, ‘hoor je dat... Thomas’.
Hij richtte even het hoofd op. Er schuurde iets aan de straatdeur. Het was een akelig, krabbend geluid dat stilaan luider werd en uitgroeide tot een ruw bonzen. De deur rammelde in haar hengsels en toen was het alsof iemand met een geweldige hamer de deur versplinterde. De planken kraakten ontzettend en de spaanders vlogen in de trapzaal. Het meisje werd bleek als de dood en begon stil te kreunen. Ze verborg haar gezicht tegen zijn borst en trilde als een vogeltje. ‘Vlug’, fluisterde Thomas, ‘sta recht’. Ze bewoog echter niet en kreunde alleen maar. ‘Sta recht, Maria’, zei hij weer, maar ze was als verlamd en bewoog niet. Hij legde haar armen om zijn hals en nam haar op als een kind. Terwijl hij haar hijgend de trap opdroeg, keek hij even om naar de deur, die stilaan begon te
| |
| |
begeven. De slagen galmden luid en ontzettend door het huis en door het gat in de planken zag hij het zwart van de nacht. Op de trapgang stond hij een ogenblik radeloos, droeg het meisje dan in de rommelkamer binnen en sloot de deur. Er was geen licht in de kamer en de duisternis was dik als een novembernacht. Op dat ogenblik sprong de straatdeur met een vreselijk gekraak uit haar hengsels en het paard draafde hinnikend de trapzaal binnen. De hoefijzers kletterden op de vloer en vermorzelden de dunne tegels. Tastend en strompelend over allerlei rommel droeg Thomas het meisje naar een hoek van de kamer waar een oude sofa neergezet was, en legde haar daar op neer. De kamerjas was ergens achtergebleven en hij voelde de warme naakte huid van haar rug onder zijn hand. Ze lag stil re trillen en te hijgen en Thomas boog zich voorover in de duisternis tot wanneer zijn lippen haar hals raakten. Het paard had de huiskamer bereikt en draafde door de openstaande deur naar binnen. Een ogenblik klonken de paardenhoeven gedempt op het vloerkleed en dan hoorde Thomas het beest de stoelen omwerpen en de loodzware tafel als een luciferdoosje in elkaar trappen.
Het hinnikte en gichelde luid en kwaadaardig en schopte tegen de meubelen. Een minuut lang luisterde Thomas met een onbehaaglijk gevoel naar het hels kabaal, maar dan kwam het hem stilaan als iets onwezenlijk voor en hij boog zich weer over het meisje. In de brooddikke duisternis tastten zijn handen naar haar gezicht en toen hij de streling voelde van haar wimpers aan zijn vingertoppen, begon hij haar als een kind te liefkozen. Het meisje bewoog niet, alleen haar adem joeg als een zomerwind over zijn wang. ‘Maria’, fluisterde hij schier onhoorbaar, ‘weet je, je moet niet bang zijn, het is niets. Het kon alleen maar zo gebeuren...’ Het paard galoppeerde verschrikkelijk briesend door het huis, nu en dan vielen scherven van brekend glas op de vloer en met een doffe slag ging de zware luchter naar beneden. ‘We wisten het sedert lang, niet, Maria...’ ging hij lispelend verder. ‘Van toen we het wilden verbannen’. Ze omklemde hem en hij voelde door zijn hemd de harde, trillende heuveltjes van haar borsten. Beneden ging het paard nu als razend te keer en stormde huiveringwekkend briesend en lachend door de kamers. Maar de geluiden kwamen al van ver en werden onbelangrijk en wezenloos. Haar mond was nat en oneindig goed en had de smaak van melk en soms zei ze, Thomas, Thomas, en hij voelde de woorden in zijn mond als kindervingers. Toen galmde het gehinnik met een akelige wellust door het huis, het paard klom de trap op en de hoeven bonkten als mokerslagen op de treden.
Najaar 1955.
|
|