Gard Sivik. Jaargang 2
(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
2er sluipt een denken achter alle dagen
er loert een groot oog om elke nacht
en een droom hurkt in iedere lieve slaap
waarom toch
is het de tong van de tijd die het lijf aanvreet als een zuur
de verschrikte glimlach won gisteren
slaat tot een glazen haat?
| |
[pagina 15]
| |
3de tweeklank van de zon en de dag
de gele geluiden van bomen en bloemen
geween van stenen / gebaren van water:
het is gezichtsbedrog
het is oorverdovend
want
wie kent het ware gelaat van de dingen?
wie vertrouwt
zijn tien gezichten?
en wie luisterde niet al te vaak
naar zichzelf?
| |
4een morgen ging ik de nacht in
een zwijgen in iedere hand
zoekend de stilte op zoek naar mijn eigen stem
ik kende de afmetingen van gelaat en lippen
ook polsslag en de klankkleur van de spraak
waren mij bekend
| |
5‘van licht wordt de hemel zwart
van angst wordt de dag nacht
want ziet ge ziet ge...’
‘begin is einde.
dag is nacht.
hemel staat voor aarde / zon voor maan.
| |
[pagina 16]
| |
wie spreekt mij tegen?
wie spreekt tegen mij?’
‘beluister mijn zwijgen
ik stem in, natuurlijk.
ik hul mij in zwijgen
ik kleed mij in slaap, in dromen.
mijn handen was ik in tederheid
mijn voeten baad ik in regen.
beluister
beluister mijn zwijgen’
| |
6men ziet zijn hand die spreekt en zwijgt
en schrijft met andermans stem.
men denkt dat de wind ziek is.
zieke wind.
| |
7zo behoudt men de verlengde schaduw van een regenlied
oud teken van de ongerepte ruimte
halve ster.
van bloemen de kale huid.
|
|