| |
| |
| |
rené gysen / de poëzie begon in 1950
de verre oudheid: de mens, geworpen in een gruwelijk bestaan, waar zijn leven elk ogenblik in vraag gesteld wordt, waar het onheil achter elke hoek loert en elk onheil onherstelbaar is, weerloze prooi van verschrikkelijke machten, welke hem verschijnen in de droomgestalten van onmeedogende godheden, komt, louter omdat hij voortduurt in die onbestendige wereld, tot het definitieve inzicht dat er werkelijkheden op zichzelf bestaan, bestendig gelijk aan zichzelf, en onafhankelijk van subjektieve beschouwingen. dit gebeurde in griekenland.
induktief, van het bizondere naar het algemene, van de werkelijkheid naar de wet, overgaand, komt men tot verheugende vaststellingen van bestendigheid, vastheid, zekerheid. de gebeurtenissen wandelen langs gekende wegen. het gevaar kan voorzien en afgeweerd worden.
zo geweldig de mens hiervan onder de indruk is, zo onmetelijk zijn hoop: het denken, aan de leidraad van de kausaliteit, reikt tot in de diepste afgronden van het zijn, meer, het denken kan het zijn ook verbeteren.
de weg staat open voor de wetenschappen die de natuur in een steeds dichter netwerk van regels vatten in de hoop dat niets meer door de mazen zal ontsnappen.
hij staat ook open voor absolute voorschriften van de moraal, waartoe men weer induktief via het ken-u-zelf was gekomen, maar die later dogmatisch als wet gesteld worden. wie de wet niet overtreedt staat een gelukkig en welvarend leven te wachten, het kristendom plaatst de beloning voorzichtig in het hiernamaals: de laatsten zullen de eersten zijn. maar later, als de wetenschappen tot tastbare resultaten in dit leven leiden, wordt de beloning op deze aarde verwacht: daarom zwakken, hulpelozen, proletariërs aller landen, verenigt u (t.t.z. gaat van het bizondere naar het algemene). in het kleine worden het de verkiezingsbeloften van de politicus. en het vijfjarenplan.
| |
| |
het officiële optimisme viert hoogtij, het nieuwe, het onbekende, het donkere, het onheilspellende moet doodgezwegen worden, (en de uitzondering, de aan de zelfkant staande moet dood). het algemeen erkende, van zijn wortels afgesneden, pretendeert ten slotte zelfs zonder grond algemene geldigheid te bezitten. hiervan maken propaganda en publisiteit gebruik om eender wat voorop te stellen. zo ver is het gekomen, nu.
maar het wezenlijke, wortelende inzicht, dat tevens onmiddellijke ervaring is en dat de grenzen van het logische, geregeld denken durft en kan overschrijden, staart in een donkere afgrond. en wordt tragisch. of komisch. het is eeuwige beweging. het ene gaat in het andere over. het wordt beleefd als een roes. het is bekoring en gevaar. het is gruwel en hoogste lust. het is vermenging en dubbele zin. het is muziek en dansen.
de hang naar kausaliteit en logisch denken wordt gevoed door de angst voor het bestaan en het daaraan beantwoordend verlangen het leven te ordenen volgens een voorafgaand schema.
het tragisch-komisch inzicht wordt aangemoedigd door het instinkt dat onvoorwaardelijk ja tot het leven zegt, tot het verschrikkelijke als tot het bekorende.
de beperking, de indijking van de ons drijvende krachten geschiedt in het eerste geval teoretisch en gehoorzaamt aan algemene regels.
in het tweede geval geschiedt ze praktisch uit de noodzaak van het gestalte nemen, vorm zoeken en beoogt het enige geschikte.
deze twee levensvisies staan onverzoenlijk tegenover elkaar. de eerste ligt aan de basis van de west-europese kuituur. ze begint met sokrates, knipoogt naar de joden, aanschouwt hoofdschuddend de ondergang van het antieke rome, wordt kristen, en splitst zich ten slotte rond 2 polen: rome (of washington) en moskou.
de tweede vindt een toevluchtsoord bij enkelingen, uitzonderingen op de regel, die overigens steeds talrijker worden. zij neemt zeer verschillende gestalten aan. voor de vuist
| |
| |
genoemd: nietzsche, lautréamont, surrealisten, jazz-musici, henry miller, jean genêt, de moderne schilder- en beeldhouwkunst (noemen we simbolisch picasso) en... de eksperimentele dichtkunst.
●
wat we gemakkelijkheidshalve het sokratische (1) noemen, heeft dus de stoot gegeven tot een beweging die 25 eeuwen later nog niet helemaal uitgelopen is.
hoezeer ons instinkt ook in opstand komt tegen onze tegen strever, dient toch vastgesteld dat hij een antagonist van formaat is en dat het belang ervan niet louter historisch is, ook voor de toekomst.
het spreekt vanzelf dat het een sterke drijvende kracht was die de mensen zolang in die richting heeft gedreven, één die zich uiteindelijk weliswaar als uiteraard negatief, remmend, behoudsgezind, stilstaand ten slotte, heeft gereveleerd, maar die voor ze in de wereld werd gerealiseerd, toch in een richting dreef.
zolang dit het geval was, was dus een - noemen we het ditmaal in brede zin - kristene kunst mogelijk, die op levende, niet teoretische wijze geboren werd.
de vraag stelt zich of een kunstenaar die niet gedreven wordt, niet geinspireerd is, niet gelooft in wat hij schapt, of die wel mogelijk is.
en waar de drijvende kracht van het sokratisch-kristene in onze tijd sterft (b.v. god is dood), terwijl het logische denken tezelfdertijd in eigen staart bijt, m.i. juist omdat beide tot hun uiterste konsekwensies zijn gegaan, is dan nog wel een andere dan een apoilinisch-dionisische (1) kunst mogelijk?
en de sokratisch-kristene kunst uit het verleden, in hoeverre kan die nog spreken tot ons, waarin de sokratischkristene drijfkracht dood of zo goed als dood is?
●
hier moesten we natuurlijk komen: de eksperimentele dichtkunst breekt met de sokratisch-joods-kristene lijn. on- | |
| |
herroepelijk. integendeel zoekt zij weer aan te knopen bij de apollinisch-dionisische traditie. zonder vooropzet natuurlijk, vermits ze niet meer teoretisch is.
een werkelijke belijdenis van dit hernieuwd geloof in het leven hebben we in ‘het lied van de molenaar’, de haat en afkeer van hugo claus zijn voor de Vader (b.v.: Hij was goed Hij was groot en hij verdiende goed zijn brood), de Gezalfde, de Horendrager, of voor de zusters, de nonnen, of de kruideniers, of de schurftige ministeriële Post- en Havenbediende, bevlekt als een bisschop zonder zonden. broeder Ivo is er zot van geworden likt u zoals een vreemde de hand, maar roept namen uit de Oudheid uit Byzantium. claus kiest nog liever de partij van een verschrikkelijk bestaan. dit kan hem niet meer afschrikken, al weet hij dat de bangen zich reeds heimelijk verhaugen in zijn volgens hen onvermijdelijke ondergang.
het gedicht eindigt, sprekend tot de sokratisch-kristenen:
Misschien zult gij aan een jarenlange suikerziekte sterven
Als ik eindelijk (o gij wacht dit einde op
Als de vervulling wan een vochtige droom)
Mijn tocht moeizaam en met moed
Maar bloedend aan neus en mond en aars
Naar het einde verder zet
‘Ik wens U goede reis’ zegt gij
Ik ken de goede nacht Slaap zacht
simon vinkenoog in Heren Zeventien neemt een zelfde houding aan. gust gils, b.v. in ‘niet uit het hout’ uit de bundel ‘zeer verlaten reiziger’ kant zich even heftig tegen steeds dezelfde vijand:
de eeuwen van het schimmelige interregnum
van de heilige andries de heilige putifar
de heilige hoerenloper en tutti quanti
dat het bewieroken zijn gang is gegaan
dat langsheen onderdanige wegen groeide
knoestig maar tot nooit meer dan halve schouderhoogte
| |
| |
h.c. pernath, wiens ideaal meer apollinisch bepaald is, schrijft in een gebaar van kwaad humeur:
achterblijvend tegenbevel
dat heet burgerlijke opvoeding
daarop volgt:
mogelijk droeg het niet te temmen komend rijk
mogelijk ontstak een uittocht van verstoten ruiten
grijze schimmen zondagplicht
bij droeve meistoet einde nemend
in voorgaande voorbeelden wordt in beelden hetzelfde gezegd, als wat ik hier in begrippen neerschrijf, maar zelfs sprekend over eender wat behoort de eksperimentele poëzie uiteraard, door haar vorm en door haar techniek (eigenlijk ontbreken van techniek) tot de apollinisch-dionisische traditie.
zij biedt geen houvast voor een logische lijn, zij groeit vrij en natuurlijk, niet gebonden door rijm, vaste maat of zichtbare draad, weigert aan bepaalde woorden het voor-recht van de hoofdletter toe te kennen, laat zich geen leestekens opleggen volgens grammatikale regels, maar versmaadt niets, heeft geen enkel voor-oordeel wanneer het in haar kraam te pas komt.
zij laat zich enkel binden door de noodzaak van het gestalte nemen.
voorbeelden:
derling hinkend als pompen
het zonderlinge afkappen van zonderling steunt de betekenis van dit woord, de vanzelfsprekendheid van: zon zo zon maakt het nog zonderlinger dat de zon zonderling, d·i. niet zichzelf is. en dat dan nog wel de zon, die met haar karakter van middelpunt en - door haar vorm - alles omvattende totaliteit een dieptepsichologisch simbool is van het ‘zelf’ (een ik dat zichzelf is).
| |
| |
en nagelaten werk van ‘X’
(niet dan met de uiterste/
de tekens maken de tekst onnodig ingewikkeld, maar maken een oppervlakkige indruk van gewichtigheid, terwijl wat gezegd wordt ten slotte alledaags is. een fout die inderdaad kenmerkend is voor zwaarwichtige kompilators, die heelder boeken doorbladeren (ritselen), ze eigenlijk naschrijven, maar de oorspronkelijke tekst verduisteren om te verhullen dat ze niets nieuws schrijven.
rennen de ratten rennen de ratten
(remy c. van de kerckhove)
letterlijk genomen weten we met één keer ook wel dat de ratten rennen. de redenen van de herhaling kunnen alleen poëtisch zijn. ik geloof dat die wel zo klaarblijkelijk verantwoord zijn dat verdere uitleg uit den boze is.
zelfs haar (zorgvuldig gemerkte) lippen
de haakjes zetten het zorgvuldig merken van de lippen en marge. inderdaad is dit een gebaar dat de vrouw zo vertrouwd is, dat ze het automatisch, eender wanneer, tussen de bedrijven door, doet.
Hij is een roeste tramper
met die laatste zinnen vraagt men zich af: waar is het nu eigenlijk? in het oosten of het westen, in het noorden of het zuiden? en zo moet het zijn, want ‘hij’ heeft immers geen moederhaven, weet niet waarheen.
het neemt de schijn aan dat ik poëtische les geef. maar er wordt hardnekkig beweerd dat de eksperimentelen de woorden lukraak door elkaar haspelen, aan lege effectjagerij doen, aan woordakrobatie en wat weet ik nog meer. daarom was het misschien voor éénmaal geoorloofd ondubbelzinnig trachten aan te tonen dat er in deze poëzie niet
| |
| |
eender wat gedaan wordt en niet onnodig met de woorden gejongleerd.
het dionisische is eeuwige beweging en de eksperimentele dichter geeft er zich uitdrukkelijk rekenschap van dat de betekenis van een woord niet vast is, maar vlottend.
maar in het gedicht krijgt het woord een zeer bepaalde zin, nl. een apollinische, op de wijze zoals ik in voorbeelden trachtte aan te tonen. het bleek echter dat deze poëzie onder de gegeven omstandigheden een meer dan gewone aandacht vraagt voor al de resonansen van het woord.
men kan nochtans gerust besluiten dat de woorden, hoewel aan geen enkele regel a priori onderworpen, toch een weg zoeken, het gedicht een gestalte geven, die evenmin toevallig, willekeurig of overbodig is als het beeld uit een droom. of zoals hugo claus zegt:
iron ieron malestantenrijen staan
van het verraderlijk trouw gedicht
een schijn van willekeur kan deze poëzie alleen hebben voor diegenen die het nodig hebben in vertrouwde termen te stellen, wat daar opgediept is, het te analiseren, uit te rafelen, te vergelijken met wat bekend en overbekend is, te toetsen aan het algemeen erkende, kortom voor de sokratischen.
●
verder doordenkend zou ik tans willen aantonen dat poëzie intrinsiek anti-sokratisch is. men kent het wantrouwen van plato tegenover de poëzie. tegenwoordig blijft er niets meer over van het aanzien dat de dichter genoot in de oude tijden. voor de door-snee-mens is er nog slechts de wereldvreemde dromer, zin pejoratief.
een wereldvreemde dromer. een vreemde. een dromer. één die zich afkeert van de wereld (wat niet noodwendig inhoudt dat hij zich afkeert van de aarde). het is ten slotte juist.
waarom zoekt men poëtische werking? omdat de werkelijkheid van de Umwelt niet voldoet, grauw en eender voor- | |
| |
komt. daarom zoekt de verbeelding in de woorden het middel om een andere wereld voor te stellen. zoals de droom, heeft poëzie een karakter van onvoldaanheid over het ons omringende en is dus gevaarlijk voor het gevestigde. zij is en kan niet anders zijn - in wezen - dan onmaatschappelijk, onredelijk, onzedelijk enz. vanuit het gevestigde standpunt. ze is uitzondering, ze is einmalig. slechts vanuit het poëtische, d.i. andere, ongewone standpunt, krijgt ze recht op leven. ze is slechts in zichzelf verrechtvaardigd.
daar nu het opzet van onze uiterst sokratische wereld is al het onbekende te omvatten, in te sluiten, te immobiliseren om het onschadelijk te maken, is de poëzie naar de uiterste hoeken gevlucht en is haar bestemming ekstremer, gevaarlijker, gruwelijker en aantrekkelijker dan ooit.
anderzijds zal het verborgene zijn natuurlijkste uitdrukkingsmiddel vinden in de poëzie.
het is toch wel opvallend dat de eksperimentelen hoofdzakelijk dichters zijn.
om dit duidelijker te maken, zou ik literatuur tegenover poëzie willen stellen. op zeker ogenblik werd zelfs de schilderkunst literair (voorrang van het onderwerp, belangrijker dan het plastische). de muziek ook al: opera.
het woord in de poëzie richt zich naar het wezenlijke, in de literatuur naar het werkelijke. in de literatuur wil men een kat een kat noemen en kent men het woord geen vlottende, maar een vaste betekenis toe: die van het woordenboek. het woord is een teken overeenkomend met een bepaalde betekenis en de taal een instrument, een middel om een gedachtengang af te beelden, na te tekenen, die men bewust voor ogen heeft. het ideaal is dit zo getrouw mogelijk te doen.
in de literatuur is men zich dus bewust, weet men, kent men voor men schrijft, schrijft men wat bekend is. daarom kan de literatuur andere dan artistieke bekommernissen (voor de kunstenaars is vorm inhoud) inschakelen: sociale, psichologische, filosofische e.a. ze interesseert niet louter door bemiddeling van de kunst. daarom kan men joemalistiek b.v. een literair genre noemen, maar zeker geen artis- | |
| |
tiek. literatuur richt zich tot de velen, poëzie zoals alle kunst tot weinigen. volkspoëzie is slechts mogelijk in een beginnende kultuur, waar de scheiding tussen literatuur en poëzie zich nog niet voltrokken heeft. literatuur ten slotte kan een functie verrichten met nuttige doeleinden en aldus een maatschappelijke rol spelen (zoals in sovjet-rusland) en houdt dan op kunst te zijn.
het geliefkoosd literair genre is de roman (genre ontstaan na sokrates als een uitgebreide esopische fabel, zegt nietzsche), die een hoogtepunt bereikte met dostojevski; tipisch is echter dat deze zijn grote en eenzame hoogte niet niet bereikt als woordkunstenaar, in welke hoedanigheid hij met vele anderen te vergelijken is, maar als geniale visionair.
laat ons dostojewski als kunstenaar nochtans op zijn juiste waarde schatten, laat ons de mogelijkheden van de roman niet onderschatten: james joyce, henry miller, franz kafka, jean genêt.
ons wantrouwen geldt niet de roman, maar de literatuur (in de betekenis die we het woord toekennen). literaire gedichten verwerpen we niet alleen omdat we andere estetische prinsiepen hebben. wij zijn andere mensen en daarom verkiezen we poëtische gedichten en halen onze schouders op voor andere, daarom begint voor ons de poëzie in 1950.
●
we hebben onze rol gekozen: hij is apollinisch-dionisisch welke draagwijdte hebben echter zulke termen als sokratisch, apollinisch, dionisisch.
er dient op gedrukt dat dit namen zijn. alhoewel niet willekeurig, maar verrechtvaardigd, dienen ze niet letterlijk, in een enge beperkte zin verstaan. ze dienen in de eerste plaats losgemaakt van het oude griekenland. het woord kristen kan reeds letterlijker verstaan, alhoewel ook uitgebreid, zoals p.h. spaak de westerse beschaving terecht een kristelijke noemt.
wat het apollinische in het bizonder betreft, daar dit het vorm-gevende, gestalte verlenende beduidt, tot de schone
| |
| |
schijn (wat nietzsche daaronder verstaat) behoort, kon het sokratische er ongestoord zijn geometrie op bedrijven.
daarom wellicht de tegenzin van de avant-garde voor een schoonheidsideaal op zijn grieks (dat overigens ogenschijnlijk, d.i. voor de schijn van de ogen werkelijkheid werd - hiermee bedoeld b.v. schitterend nieuwe auto's, villa's met stralende mensen zoals ze in de saturday evening post, op de affiches van coca-cola enz. afgebeeld staan) en hun wil om de schoonheid ‘tussen nacht en morgen’, juist onder de oppervlakte te bereiken (b.v. de plastische vervormingen van picasso).
het zwaartepunt werd verlegd. we bevinden ons in een geheel andere situatie dan de oude grieken. 25 eeuwen hebben in ons een onuitwisbare stempel gedrukt. ik denk trouwens dat men noodwendig apollinisch-dionisisch wordt door tot de uiterste konsekwentie van het sokratische te gaan, door maksimaal sokratisch te zijn.
Men heeft in 25 eeuwen een reusachtige kring rond het bestaan getrokken. hij is voltrokken nu. het eindpunt is het beginpunt. de kring staat er in wit krijt. een kip kan er niet buiten treden. een mens wel.
3.10.1956
(1) begrippen als sokratisch, apollinisch, dionisisch heb ik uit ‘Die Geburt der Tragödie’ door nietzsche.
daarom tot hulp van de lezer, wat ik daaromtrent uit nietzsche genoteerd had.
(het blijkt daarbij dat de 2 laatste begrippen voor mij vager, minder precies, algemener blijven, maar anderzijds definitief werden losgemaakt van een soort vals aestheticisme, wat ten tijde van nietzsche moeilijk was, maar met de voorbeelden van de moderne kunst voor ogen vanzelfsprekend is).
het apollinische: droomgestalten, behorende zoals de droom tot de schijn, waarbij echter dient opgemerkt dat ook werkelijke gestalten slechts schijn zijn voor de filosoof.
wanneer een gestalte apollinisch is, dan genieten we in onmiddellijk begrijpen van deze gestalte, alle vormen spreken tot ons, er is niets ‘gleichgültig’, noch onnodig; ze zijn niet alleen beeldend, maar ook waarzeggend.
over apollo: zijn blik moet zonnig zijn, ook als zijn oog toornt en moedeloos blikt, heeft het de wijding van de schone schijn. er is rust want de ene gestalte is gevonden.
| |
| |
voornaamste wet: het individu, d.w.z. ‘die Einhaltung des Individuums, das Masz im hellenischen Sinne’, het persoonlijke (natuurlijk niet het egocentrische), ‘Masz und Selbsterkenntnis’, wat er toe hoort.
hef dionisische: roes, dronkenschap, gruwen, maar ook vreugdevolle bekoring. de natuur die vreemd, vijandig of onderdrukt was, viert verzoeningsfeest met haar verloren zoon: de mens, de mensen zijn vereend, verzoend, versmolten, op de wagen van dionisos liggen bloemen en kransen, maar daaronder verborgen panters en tijgers, de mens zingt en danst i.p.v. te spreken en te gaan, de mens is niet kunstenaar, maar kunstwerk, er is ‘wundersame Mischung und Dopoeltheit in den Affekten der dionysischen Schwärmer’: b.v. smart verwekt lust, jubel ontlokt de borst gekwelde tonen.
de apollinisch-dionisische kunstenaar: hoe hij in de dionisische dronkenschap en mystische zelfuiting, eenzaam en terzijde van de dwepende koren neerzinkt en hoe hem nu, door apollinische droominwerking, zijn eigen toestand, dat is zijn eenheid met de innerste grond van de wereld in een gelijkenisachtig droombeeld wordt geopenbaard.
de teoretische (sokratische) mens: ‘Bestimmung der Wissenschaft: das Dasein als begreiflich und damit als gerechtfertigt erscheinen zu machen’. ‘Der Mechanismus der Begriffe, Urteile un Schlüsse höchste Betätigung und bewunderungswürdigste Gabe der Natur’. ‘Selbst die erhabensten sittlichen Taten, die Regungen des Mitleids, der Aufopferung, des Heroismus und jene schwer zu erringende Meeresstille der Seele, die der apollinische Grieche Sophrosyne nannte, wurden von Sokrates und seinen gleichgesinnten Nachfolgern bis auf die Gegenwart hin aus der Dialektik des Wissens abgeleitet und demgemäsz als lehrbar bezeichnet’. ‘Während doch bei alllen produktiven Menschen der Instinkt gerade die schöpferisch-affirmative Kraft ist und das Bewusztsein kritisch und abmahnend sich gebärdet, wird bei Sokrates der Instinkt zum Kritiker, das Bewusztsein zum Schöpfer’. Met sokrates wordt het apollinische logisch schematisme, het dionisische naturalistisch affekt. De roman is een ‘unendlich gesteigerte äsopische Fabel’, waarin de filosofische, d.i. wetende gedachte de kunst, d.i. de poëzie, overgroeit. de roman streeft naar een noodzakelijk zichtbaar verband tussen deugd, weten, geloof en moraal.
|
|