Gard Sivik. Jaargang 2
(1956-1957)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
2uw ogen zijn bergriet
en meren zonder oevers
in de klare morgen
word ik luide vogelschreeuw
en groet mijn handen
en het licht
en roerloze groenstengels fluisteren
de glazen zon
op het dauwgras
en ik groet alles van
u in de morgen
| |
[pagina 18]
| |
3bloedrood is de nacht
die het begin en het einde
der dagen vlocht
in uw watervalogen
mijn handen
staren stil en vlak
als wintermeren
ik ben nu langzaam komende vogelschim
uw adem is zeer donker in mijn ziel
en weldra zal ik zee zijn
zal ik avond zijn
en zand op zoekende vingers
| |
4in koraalgras langs mijn oeverloze velden
glijden uw bedroefde handen
langzaam open in een glimlach
blauw als de regen in uw ogen
donker als uw open woorden
groei ik nachtherleven open
frisse groenmist
in uw donker ha-stad
ben ik nu niet langer
wakkergeschrokken nachtgeluid
en zeg ik u
(mijn stem zeer ver als maanwater)
graaf in mij het donker avondlied
en laat ademen onhoorbaar
mijn handen in
de dagen
| |
[pagina 19]
| |
5als niet in mij
dat kleefgroen voor nachtogen
zich verder als rook in uw handen verliet
streelde de wind nu moedeloos
de nachtbomen
dit is nu de avond
die vergeefs de nachten openstreelt
ik huil de lucht in regenvensters
en proef in u het bitter herfstgras
nu werpt de maan het lichtzaad
in mijn openliggend lenteland
wees niet droef om de sneeuwschijn:
de dorpshuzaar is opgestaan
en ploegt mijn landen open
| |
6dit moest nu ons altijd lachend
zonspel zijn
de herfsten zijn zeer lange draden
gij zijt nu oerwoudogen
en donkere zangweg
in mij heeft de witte berghelling
frisse bloemen gegroeid
en uw droefheid
met de avondzon
aan mijn wimpers gerijgd
in mij wordt mijn lach
papieren vlinders
en zwijgen onze ogen
bladernachtveld
inelkander
| |
[pagina 20]
| |
7uw adem is niet droog als stuifmeelregen
is niet droef als avondvogels
maar zacht als kinderhanden
uw nachtrust dichtzwerven
om één glimlach nu
is de uitdagende lach
van de lente in mijn handen verborgen
is de schaduw van uw wimpers
op mijn open netvlies
is levend groen geluid
heel ver waar diep in mij
de avond nu valt
over mijn zomerlachende
schemervelden
| |
8en ik wilde dat de mensen
zich bevruchtten als planten
om wat wij verknoeiden
in duizend bloemkruisingen
voor een nieuwe formule
omdat wij niet weten
hoe elkander te noemen
in het uitgeklaarde zeehout
heb ik geen schuld
aan de dagen
in uren verdeeld
ben ik niet
die uw schaduw
in vele handen breek
en ben ik niet het boomhout
waaruit gij uw woorden snijdt
| |
[pagina 21]
| |
9omdat het water in u verder stroomt
denkt gij ik ben een oeverland
en daarom breekt de lente
moeizaam verder
als ik lang en ver van u zal zijn
wordt dit nu een zomerleugen
want ik heb de lachende zon
in de velden
en ik spring de avonden
door elkaar
omdat gij veel te arm zijt
in uw ziel
is dit mijn wraaklied en ik
wilde dat het u wurgde in de straten
| |
10ik zei hem tartend
spelend met zijn handen
ik weet niet of je
zon bent in de duinen
of rook boven brandende heide
ik heb de dagen verraden
als mijn tastende vingers
als negerstromen dijken breken door de zon
worden witte nachten glazen vogels
en daarom is het dat ik niet zeg
of ik stenen nachtvlinder word
toen vouwde ik stil
de nachten bijeen
beet langzaam mijn lippen stuk
| |
[pagina 22]
| |
11voor het huis dat ik op de avond bouwde
heb ik de grond en de aarde
een brug over het water vergeten
om dit huis en uw handen
heb ik de wind in schilfers gebroken
waar nooit dovend licht in uw woorden drijft
snij ik het gras in blauwe uren
waar kinderen lachen
op de zandweg
hebben wij geen dennen gegroeid
maar nu uw handen in regen vergeten
heb ik de zon in struiken gebrand
| |
12nu vandaag waar geen avond
uw handen meervinden
heeft mijn droeflied
geen drooggeweende ademtocht
deze morgen
die de dag vergeefs nog openspert
wanneer de nacht niet uitdooft
en ik ver zal zijn
groet dan zijn maandroeve ogen en hem
die mijn dageraad sluit in het morgenlicht
en mijn valavond levend houdt
in zijn binnenmeren
in blauwe schelpen van zon
groei ik nu begraven bloemen
en groet in mij
de nachthalmen, ophelia.
| |
[pagina 23]
| |
13nu heb ik in de winter
mij blind geweend
en zou ik uren bedelen
waar gij honger hebt
ik die mijn leven geef voor de nachtwind
zou elke dag de nacht verkopen
om voor uw huis te kunnen wandelen
en omdat gij ver zijt
denk ik gij zijt als de nacht
ik sluit mijn ogen als gij komt
streel het licht
dat ik in uw handen
zovele avonden verloren roep
| |
14in mij wordt uw stem
een morgenrivier
hier hebt gij nooit stervende
wortels gegroeid
en diep in mij
zijt gij eeuwig als de zon
en ween ik nu chinese schaduwdroefheid
in mijn ziel
is een lach voor u
en uw handen zijn kleefregen
in mijn adem
geen irisblauw
is de nachtreiziger
in mijn vroegplant
fluistert het groen een herfstzee
vreedzaam begin ik nu
mijn lange droefweg
in het avondlied
| |
[pagina 24]
| |
15hoe de dagen leven
in mij hebt gij nooit
veelkleurig licht gezien hebt gij nooit
mijn brandende handen
zichzelf zien doven
omdat vele avonden en zoveel maanlicht
in uw stem verdwaalt
in uw woorden
wandelen paarden trage voren
in mijn oeverland
de droge angst en groeiende afstand
omdat de zon groeit in mijn lichaam
hebt gij alles in mij vergeten
liet gij in mij openliggende vlakten
en maanbloemen van schemerlicht
| |
16als de avond nacht wordt
zijn de wegen zonder begin
ik was slechts een rustbed
voor een zwerver
omdat meisjeshanden
altijd liefhebben
en strelen moe de schaduwen
over donker aangezicht
lieve droeflach
van om 't even wie
|
|