‘il se croit grand, il se croit céleste’ fluisterde een van zijn zusters
dit was natuurlijk alleen een smaad om je gilet bij op te trekken, maar hij was er nog, liep als 1 huivering langs zijn rug
hij haalde adem, vroom als een kastanje
2
aan het perron: hij nam een grijnskaartje
dat herinnerde hem, 10 jaar geleden, al zijn grijnskaarten nam hij van de wand - nog duidelijk herkende hij de grijnskleur
in driftig aarzelen op en af
hij vraagt alle straten na
hij vraagt alle huizen na
wankelend als een vlaggetje geplant in de vleespudding van de schouder van een chanteur de charme
‘pasiënt voelt niets - pasiënt voelt niets dan bekende pijnen’
plots kreeg hij een pseudonieme brief
was o ja deerniswekkend
moest o ja geen stuivers zoeken
men wierp hem in een hoop losse aarde - waar hij bleef drijven als op wol.
te bewegen kwam hij niet
te bewegen in een weinig poëtiese sfeer
[pagina 23]
[p. 23]
3
lang regeerde hij over het eiland
(‘ - - - dreef, als een prop in 2-en geplooid, haastig opgestuwd achter zijne majesteit’)
hij was de ongestrafte koning van heel de omgeving
uur na uur beluisterde hij hoe de suiker neerritselde uit het raderwerk van de pendule
al die omgang met medemensen was een verzameling van kompromissen - d.z. kompromitterende omstandigheden dacht hij
de luchtlagen van zijn gemoed
liepen langzaam leeg
4
hij heeft een volautomatiese funksie: hij spreekt tweetaal
hij speelt nog zolang mee, een uitgeholde brandenburger persoonlijkheid
een weinig décoiffé door de dingen - dat is zijn eigenschap.
zo draait hij
in de ogen van dat machtige monster als een film
, serpenteert hij dolgeworden
op een leeg erwtendoosje vertolkte hij
een nooitgeziene humor: tot op dat ogenblik had het sukses het nog niet met hem gemeend, maar nu voelde hij zich 1 sjampanjestop, geslingerd tussen de hoogste stellages ter wereld
zijn brede gulden wang is bargesleten
hij laat de lucht opensplijten tot een ondankbaarheid
[pagina 24]
[p. 24]
5
toen vloog hij heen
in de grote onbestaande ruimte buiten
en, alsof hij een dingnaam was, riep men hem na: magere schellebelle
en de totempalen die hij klaarhield achter in zijn tuin
o en de trukages die hij op zijn foto
o en de montages die hij in zijn studio gereedhield
6
perkamentuggen brak niet zijn stilzwijgendheid:
zijn hand vluchtend naar boven
zijn hand achter zijn oor, aan het oor van zijn biblioteekhoofd
begon een roeiwedstrijd
tegen de fotografie van zijn heugenis
sindsdien sliep hij op hooi
weten vloeide hem in als 1 kelk
‘hoe buitengewoon geleerd’. - ‘e heer ×. is een knap verhandelingenschrijver’
het was iets later geloof ik zei hij sprak hij
[pagina 25]
[p. 25]
7
toen het bleek dat hij joodse dansen in een angstruimte
ging uitvoeren, lokte hij kreten van belangstelling uit.
toen hij rondging, en dat aankondigde, riep iedereen:
‘wat een kreet van verrassing’
hij had weer dat onveilige gevoel, of in iedere vingertop
met grote snelheid een spoel van een naaimasjiene
afliep
hij voelde zich onttotemd, ontheerlijkt als een dorp, dat
juist zijn eigen dorpslied heeft gekomponeerd - en
ontdekt dat de rozen daarin niet echt rood zijn, slechts
een aangelengde vergane bloedkleur die langs rotsen
druppelt
hij wist niet meer waar zijn hart rustte: hier, of in wasser-
billig - waarmee hij tevens van dat dwaze kloppen
van zijn hart verlost was
8
toen was het dat hij zijn humanist tegenkwam, die op
lange en kwellende wijze gesprekken met hem voerde
die hem aansprak in de rol van een heerlijke dubbelganger
- alsof het voor de nibelungen was
hij blies het alles op tot kleine ballonnetjes, banbliksempjes
in zijn mond.
toen hij de vrouw van zijn buurman naakt zag verstijfde
hij, wilde hij wellicht nooit het licht meer zien
... maar hij liep nog, hij bracht nog die bewegingen voort,
zodat het seksuele voor hem misschien toch nog iets