Gard Sivik. Jaargang 1(1955)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende gedichten [I] god wandelt op de brede rug van elke nacht met een hoe lang versteven glimlach op de witte lippen sprong de kat niet van de koplichtgele baan tussen de vingers van de straat hoe laat de bomen dekken zich met stukken schaduwbeddenslaap een groene hond blaft tevergeefs en keert naar huis [II] ik denk zo in de regen lachend dat ge licht weent donker sterrentranen in mijn armen dat ge goud dan langs uw wangen kleine kleine vlammen in mijn handpalm legt uw voeten zie ik door het gras van onze kamer gaan ik hoor uw handen bidden in de kerk van ons geluk ik drink de wierook van uw heupen dek mijn lichaam met de mantel van uw zacht geloof in mijn zo wilde tederheid [pagina 2] [p. 2] waar schuilen wij schuilen wij in de regen schuine wegen starre starre hemel alle gordijnen zijn dicht ik heb uw nagels gehoord op de huid van de dag een duif zien wachten op de klank van uw lied niet één die morgen reeds zijn dunne polsen niet zal snijden aan de gele ruit der poëzie karel du bois [III] ik heb het gras mijn handen en uw aangezicht verschroeid waar blinde ratten klappertanden waar ik wandel heeft nooit geen water gevloeid het hete zand uwer blikken zal mij niet meer verblinden ik ben nergens geweest waar ge toch niet zoekt in mijn hand is geen wonde in mijn mond geen vloek waarom ben ik niet uit steen gebeiteld [pagina 3] [p. 3] [IV] les lèvres de la nuit sont de brouillard et l'enfant du matin a vu passer l'oiseau l'oiseau lent indifférent l'oiseau qui jamais ne m'a vu sur mon lit et moi pourtant si tu savais comme j'ai peur de lui je ne suis pas un oiseau je ne vois pas frissonner les toits moi je pense à tes mains moi j'aimerais casser un carreau pour entendre tout à coup à midi rire la mort et qui sait comme ce serait joli moi je t'aime je n'aime pas les camions qui vont quelque part conduits par des hommes qui se croient vivants et qui sont morts d'ennui un matin en se levant karel du bois Vorige Volgende