Fumus. Jaargang 15
(2017)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Zijn er nog vragen? Een speurtocht in de archieven van de Oude West-Indische Compagnie
| |
[pagina 24]
| |
Wat was de normale procedure bij de benoeming van een fiscaal?De vergaderingen van de Amsterdamse Kamer van de OWIC werden meestal twee keer in de week - op maandag (Luna) en donderdag (Jovis) - gehouden in hun hoofdkwartier, 't West-Indisch Huis. Dat West-Indisch pakhuis - toen gelegen op het eiland Rapenburg - is nog steeds te bewonderen op de hoek van de Prins Hendrikkade, waar de Oudeschans in het IJ stroomt. Als er een nieuwe fiscaal, of een commies of de directeur-generaal bij de West-Indische Compagnie benoemd moest worden, gebeurde dat door de Heren XIX, het dagelijks bestuur van die instelling. Dat bestuur van 19 leden was samengesteld uit afgevaardigden van onder andere de kamers van Amsterdam, Zeeland, Rotterdam (de Maze) en Enkhuizen. De zwaargewichten in het bestuur waren de acht leden uit Amsterdam en de vier leden uit Zeeland. In het verslag van de vergadering van 19 maart 1668 lezen we het volgende:Ga naar voetnoot1 ‘... ende dat dewijle uyt de missivens vanden overleden Directeur generaal consteertGa naar voetnoot2, dat den fiscael over de Noordtcuste van africa is coomen te overlijden de Respective Cameren bij missive sullen werden versoght gereet te coomen om tot d'Electie van een ander te treeden ende sijn de Respective Leeden versoght een bequaem persoon te despicierenGa naar voetnoot3 om bij dese camer voorgestelt te werden.’ Die overleden directeur-generaal was Jan Valckenburgh (1623-1667) en de overleden fiscaal kan Gilbert Batij zijn geweest. De overlijdensdatum van de voorganger van Dirck Wilre(e), de hoogste chef van Focquenbroch, is bekend, namelijk 8 juli 1667, maar die van Gilbert Batij niet.Ga naar voetnoot4 Wat ons bevreemdt, is de late aankomst van de ‘missivens’, die immers vóór 8 juli verstuurd moeten zijn. Normaal voer een schip in tweeëneenhalf à drie maanden van Elmina naar Texel, maar als de schipper eerst nog vracht (of slaven) moest lossen op Curaçao duurde de tocht een paar weken langer. Waardoor hebben de brieven uit Guinee (het huidige Ghana) zoveel maanden vertraging opgelopen? Speelde de tweede Engelse zeeoorlog hierin een kwalijke rol? De vrede werd op 31 juli door de onderhandelaars getekend en op 24 augustus 1667 in Breda geratificeerd. Misschien sijpelde dat heuglijke nieuws pas weken later door op de Afrikaanse kust en kwam er toen pas een eind aan de kapingen van koopvaardijschepen door een vijandelijke oorlogsvloot. Uit het journaal dat Jan Jacob Peer, supercargoGa naar voetnoot5 op het fluitschip St. Jan de Doper, op zijn reis van Hoorn naar de Afrikaanse westkust bijhield, blijkt dat men op sommige eilanden voor de Afrikaanse kust pas maanden later van het getekende vredesakkoord hoorde. Zo noteerde hij op 12 december 1667 in zijn journaal dat de dienaar van een Engelse koopman op de westkust van Afrika bij hen aan boord kwam; de bemanning wist hem ervan te overtuigen dat ‘den Vrede tusschen Engeland en Hollant’ was getekend. Dat heuglijke nieuws vierden de Engelsen samen met de Nederlanders.Ga naar voetnoot6 Oorlog of vrede, er blijkt vaak een enorme vertraging in de berichtgeving naar de hoogste heren van de compagnie. | |
Hoe verliep de keuze voor Focquenbroch? En waarom zo snel benoemd?Volgens de normale procedure worden eerst de kamers op de hoogte gesteld van het overlijden van de fiscaal in Guinee of op Curaçao. Daarna gaan de kamers op zoek naar geschikte kandidaten voor die functie en maken de Heeren XIX uiteindelijk hun keuze. Het lijkt wel of de Amsterdamse kamer er vaart achter wilde zetten, want een week later is | |
[pagina 25]
| |
‘naer voorgaende omvrage goet gevonden, dat de vergaderinge, tegens aenstaende Donderdagh op het nomineren van de Heeren die tot d'aenstaende vergaderinge der XIX werden gecommitteert ende een fiscael over de noordtcuste van africa geleijt sal werden, om bij dese Camer ter naeste vergaderinge van de XIX voorgestelt te werden.’Ga naar voetnoot7 Had men Focquenbroch getipt? Want die staat drie dagen later al op het matje om binnengelaten te worden in het West-Indisch Huis: Nationaal Archief, Oude West-Indische Compagnie (OWIC), inventaris nr. 15, 20 <NL-HaNa_1.05.01.01_15> uitsnede
‘Binnen gestaen Dr. Willem van Focquenbroch versoeckende het faveur van dese taefel om in de vergaderinge der XIX tot fiscael over de Noortcuste van africa geeligeertGa naar voetnoot8 te werden, waer op omvrage sijnde gedaen, soo is vast gestelt dat toecomende Donderdagh de nominatie sal werden gedaen van een persoon bij dese vergaderinge ter vergaderinge van XIX tot de voorsz Plaetse te nomineren.’Ga naar voetnoot9 De Amsterdamse heren kunnen wel hun voorkeur hebben gehad, maar naast Fock duiken later ook andere aspirant-fiscalen op. Op 3 april zijn dat Mr. Elias Codde van der Burgh en Johannes Cellarius, die het ‘faveur van dese Camer in de aenstaende vergaderinge der XIX’ verzoeken om tot fiscaal ‘geemplojeert te werden’. Ze krijgen te horen dat aanstaande donderdag hierover vergaderd zal worden en dat ‘op haer persoonen behoorlijck Regard’ zal worden genomen.Ga naar voetnoot10 Op donderdag 5 april valt de beslissing. Ook wordt die dag een nieuwtje geïntroduceerd: men stemt met gesloten briefjes. De notulant verwoordt het nogal plechtstatig: ‘Sijn gelesen verscheijde Requesten van persoonen haeren dienst presenterende voor fiscael naer de custe van Guinea Waerop omvrage sijnde gedaen soo is goet gevonden dat in dese saecke en voortaen in alle andere staende ter dispositie van de vergadering der XIX met besloote briefjens sal gestemt werden, ende is daerop met meerderheit van stemmen Dokter Willem van fockenbrogh vast gestelt, om door dese Camer ter vergaderinge van XIX ingebraght te werden’.Ga naar voetnoot11 Een week later komt Isacq Aimorij (elders heet hij Amorij en Imorij) nog meedingen naar het ‘fiscaelsampt’ in Guinea. De heren rond de vergadertafel beloven behoorlijk ‘Regard’ te nemen op zijn persoon. Dat is vreemd! Waarom zeggen ze niet dat ze Focquenbroch al hebben | |
[pagina 26]
| |
voorgedragen? Pas op 23 april - na lezing van het request van Amorij - blijven ze na serieuze ‘deliberatiën’ bij het eerdere besluit. Ze hebben ‘eenparighlijck goet gevonden te persisteren bij de Resolutie op het voorsz Subject op den 5 deses genomen’.Ga naar voetnoot12 Kennelijk had Focquenbroch beter gelobbyd, of beschikte hij over meer capaciteiten en betere papieren dan de drie andere sollicitanten. Waarschijnlijk speelde ook een rol dat hij dokter was en dat men die op de kust van Afrika heel goed kon gebruiken. In een van de ‘Afrikaense Brieven’ somt hij alle beroepen op die hij buiten het fiscaalschap heeft moeten leren: secretaris, raadsman, notaris, ambassadeur en kaper. Hij vermeldt niet dat hij ook als arts optreedt, maar dat beroep hoefde hij niet meer te leren! | |
Waarom wilde Focquenbroch als fiscaal naar Guinee?Op bovenstaande vraag hebben onder anderen Karel Bostoen, Bas de Ligt, Henri Boontje en C.J. KuikGa naar voetnoot13 wel een antwoord gegeven. Volgens hen speelden Focquenbrochs financiële problemen hierbij een grote rol. Als armendokter in dienst van de diaconie verdiende hij f150, - per jaar: dat was daar alle dagen geen vetpot! Bovendien zou de ongelukkige liefde voor Maria van Sypesteyn hem tot die stap gedreven hebben. Ten aanzien van Focks besluit om naar Guinee te vertrekken, ondersteunt MargucGa naar voetnoot14 de veronderstellingen van de andere Focquenbrochkenners, maar aan hun motieven voegt hij een derde, diepere Motivation toe voor de beslissing: ‘Eine psychische Disposition etwa, bei der sich eine gewisse Neigung zum existentiellen Vabanque mit dem Hang zum burlesken Gelächter trifft.’ Mocht men in Amsterdam de spot gedreven hebben met de armendokter, hier op de Guinese kust is hij een man van aanzien. In een brief aan zijn waarde vriend Johannes Ulaeus lezen we dat hij de tweede persoon is van een klein koninkrijk, geëerd als een vorst.Ga naar voetnoot15 Zelfs de hoogste ‘Officieren van het Kasteel, behalven den Opper-Koopman (die mee Raed-Persoon is) my met gedeckten Hoofde soude derven toespreken; elck buyght, en stuypt ter Aerde toe, wanneer men ons siet.’
Teksten in de Afrikaense Thalia laten zien hoe miserabel hij zich na een tijdje voelde. En hoe graag hij weer terug zou keren vanwege ‘al het tal van goeje vrinden’. Als hij al zoveel en zulke goede vrienden had, was er dan niemand die hem aan een baantje thuis had kunnen helpen? Zijn studie aan het Waals College kon hij doen dankzij het Romboutsfonds:Ga naar voetnoot16 waarom ontbrak vergelijkbare steun later? Hoe sterk was bijvoorbeeld de connectie met de mannen wier namen we boven de verslagen van de vergaderingen van de Amsterdamse kamer vermeld zien staan: Hooft, Cloeck, Pergens, Rijckaart, Bontemantel, Van Erpecum (die kennelijk in meerderheid voor hem stemden)? Was het inderdaad zo dat hij er al van jongs af aan van had gedroomd rijk te zijn en dat hij nu zijn kans pakte? Wist hij van de hoge sterftecijfers, dat er maar weinigen terugkeerden uit het hels Elmina? Of ontleende hij aan zijn overleving bij de Amsterdamse pestepidemie in de jaren 63/64 het gevoel dat hij wel wat kon hebben - zeker gezien zijn kwaliteiten als arts? Ondanks al die vrienden met wie hij zoveel plezier had, koos hij voor een | |
[pagina 27]
| |
lucratieve baan in het verre Guinee. Volgens zijn beste vriend Johannes UlaeusGa naar voetnoot17 had Fock wel heel goede redenen om dit land te verlaten: ‘Elaes! ick moet nochtans beleyden! / Dat ghy met d'aldergrootste reen / Des weerelts, van een Landt gaet scheyden / 't Geen u sleghs voorhad te vertreen / 't Geen u sleghs voorhad te verdrucken / Soo in u kunst, als vryery / Mits het geduerigh brack in stucken / Al 't geen ghy sleghs begon aen 't Y:’ | |
Welke taken had hij als fiscaal uit te voeren?Zijn voornaamste en lucratiefste taak was het opsporen en arresteren van zogenaamde lorrendraaiers. Dat waren illegale handelaren die met snelle en wendbare schepen voor de West-Afrikaanse kust zeilden om daar - terwijl de WIC er het octrooi op had - toch allerlei waren te kopen of te verkopen. Vaak waren het Zeeuwse schepen die het monopolie van de compagnie probeerden te omzeilen. Zo beschrijft Focquenbroch hoe ze tijdens de heenreis naar Guinee twee Zeeuwse schepen zien bij Capo Verde (Kaapverdische eilanden): ‘alsoo het Lorren-drajers waren, die sigh niet van ons wilde doen kennen, maer van ons afhielden’.Ga naar voetnoot18 Die twee laten ze schieten, maar later zien ze nog een ‘diergelijcke Quant, dewelcke, goeje Prijs voor my zijnde, terstond van ons wierd na gejaeght’. Pech voor de jonge fiscaal, want zijn schip de Gideon ‘seer Vuyl en aen de Kiel dapper begroeyt’ kan de lorrendraaier onmogelijk te pakken krijgen. Zo'n buitgemaakte lorrendraaier leverde de fiscaal een derde deel van alle verbeurd verklaarde goederen op. Ook de schipper, officieren en matrozen hadden recht op de buitgelden van de opgepakte lorrendraaiers. Op de heenreis krijgt Focquenbroch nog een onverwachte opdracht: hij moet toezicht houden op een jonge passagier die door zijn vader naar de kust van Guinee wordt gestuurd.Ga naar voetnoot19 Op 2 juli 1668 verschijnt namelijk Pieter Sandra met zijn zoon Hendrick voor de heren van de Amsterdamse kamer. Vader is door het gerechtshof van Amsterdam geautoriseerd om ‘met wil ofte weerwil’ zoonlief naar Oost- of West-Indië te sturen. De Amsterdamse kamer heeft vader al permissie gegeven om zijn zoon voor ‘Cuijper naar Guinea te laten aenteeckenen’, maar nu wil Pieter Sandra ook nog dat de fiscaal of de commandant van de soldaten op het schip de Gideon zijn zoon goed in de gaten blijft houden ‘ten eynde des selfs soon (door hem aen boordt van 't voorsz. Schip gebraght zijnde) door ordre van den gemelten fiscael ofte commandeur soo wel moghte werden bewaert, dat de selve niet en quame te eschapperen’Ga naar voetnoot20 maar met de Gideon naar Guinee zou worden getransporteerd. Dat kunnen de heren ‘na omvrage’ wel toestaan. | |
Wat is er verder nog over de Gideon, de schipper en bemanning bekend?Op de vergadering van 7 mei 1668 melden de heren gecommitteerden van de Amsterdamse kamer dat ze het schip de Gideon hebben gecontracteerd voor de reis naar Guinee met als schipper Sijmon Cornelisz Gilde. De prijs voor de reis bedraagt 18.000 gulden, te betalen in goud op Guinee. Het schip moet ultimo juni geladen zijn en binnen 18 dagen ‘bequaem los en laedweer’.Ga naar voetnoot21 Bovendien vraagt de schipper hoeveel personen van de compagnie mee varen in verband met het berekenen van de hoeveelheid ‘Viandes’Ga naar voetnoot22. Volgens de vergaderende heren moet hij rekenen op 20 koppen.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 28]
| |
Op 24 mei presenteren enkele heren hun diensten ‘in verscheijde qualiteijten’ en de kamer neemt onder anderen Philippus van den Heeden, een neef van Focquenbroch, aan als ondercommies en Cristiaen Rombouts als assistent naar Guinee. Vier dagen later kan het schip de Gideon afgeladen worden en Mr. Andries Cornelisse Vertolen, de equipagemeester, krijgt opdracht toe te zien dat er geen ‘Lorrendrajerijen’ worden gepleegd, d.w.z. dat er geen verboden handelswaren aan boord worden gesmokkeld.Ga naar voetnoot24 Philippus van den Heeden en de pas aangenomen ondercommies Cornelis van der Loef, plus de andere assistenten en ‘supra cargos’ worden op 31 mei ‘geconfirmeert ende geluck gewenst’. Dat is kennelijk de vaste formule voordat zij naar het verre land vertrekken; telkens lezen wij in het notulenboek dat de vertrekkers veel geluk toegewenst wordt. Geluk hadden ze zeker nodig! Helaas overleefden Fock én zijn neef én de andere ondercommies Van der Loef de hel van Elmina niet. Op 28 juni liggen er twee brieven op de vergadertafel in Amsterdam: ‘Sijn gelesen twee missivens van Andries Cornelisse Vertolen, uijt Texel aen Boordt van het Schip de Gideon, in date den 24 en 26. Deser dienende tot geleijde van de facturen der goederen per de lichterluijdenGa naar voetnoot25 Jan Ongewassen ende Cors Pietersen hem toegesonden, mitsgaders de Lijste der soldate, per den laetste aen boordt van 't voornoemde schip gebraght; adviserende dat nogh een kaegh met goedt in 't Schip geladen conde werden.’ Het schip zit niet helemaal vol, er kan nog meer bij. Verder kunnen op Texel schepen uit Guinee verwacht worden en de Amsterdamse kamer verzoekt Vertolen die terugkerende schepen goed te controleren op ‘sluyckerijen’ aan boord.Ga naar voetnoot26 Sommige ambtenaren en matrozen die uit Guinee terugkeerden, smokkelden goud of ivoor of andere kostbaarheden mee. Deze sluikhandel was absoluut verboden, maar vond toch wel plaats. Zelfs hoge ambtenaren vielen onder het strenge toezicht van de compagnie. Zo lezen we dat de weduwe van directeur-generaal Valckenburgh de Amsterdamse kamer verzoekt om overdracht van de ‘kisten en kassen’ van haar overleden echtgenoot.Ga naar voetnoot27 Dat zal gebeuren, maar eerst moeten twee leden van de kamer alle kisten en kratten visiteren en daar verslag van uitbrengen. | |
Wanneer is Focquenbroch overleden?Begin april 1670 leefde Focquenbroch naar alle waarschijnlijkheid nog. Dat is op te maken uit het feit dat op 26 juni 1670 Adrianus Uleus (broer van Johannes Ulaeus, door Fock zelf vóór zijn vertrek aangesteld als zaakwaarnemerGa naar voetnoot28) binnen staat, ‘versoeckende 30 halve leggers in schovenGa naar voetnoot29, met het schip de Rebecca, voor den Fiscaal Fockenbrogh, naar Guinea te moogen senden, mitsgaaders eenige provisie;’Ga naar voetnoot30 Als er op 15 september 1670 melding wordt gemaakt van een lading lamoensap, verzonden door de directeur-generaal Wilree, aangekomen van Curaçao in 't Vlie, dan zullen daar misschien ook de gevraagde vaten voor nodig zijn geweest. In de maanden april tot en met juli van het jaar 1670 woedt er een hevige epidemie in de handelspost Elmina. Van deze epidemie is Focquenbroch hoogstwaarschijnlijk het slachtoffer geworden. Er zijn aanwijzingen dat Focquenbrochs overlijden via een missive van 14 juli 1670 | |
[pagina 29]
| |
aan de W.I.C. is gemeld. Deze missive komt tegelijk met een andere ter tafel, gedateerd 14 april 1670, dat wil zeggen: beide berichten aan de heren XIX ‘sijn geleesen’ in de bijeenkomst van de Amsterdamse kamer op 6 november 1670. De notulen vermelden niet welke acties de brieven tot gevolg hebben. Er zitten bijna zeven maanden tussen de datering van de eerste missive en de ‘ontvangst’ in de Amsterdamse kamer, bij de tweede bijna vier. Als de tweede missive inderdaad de boodschap bevat dat Focquenbroch is overleden, dan sluit het optreden van de vertegenwoordiger van de Zeeuwse Kamer drie weken later daar redelijk vlot op aan. Nationaal Archief, Oude West-Indische Compagnie (OWIC), inventaris nr. 15, 461 <owpic461> uitsnede
Bijna unaniem ziet men in het optreden van deze vertegenwoordiger, Joachim van der Heijden, het bewijs van Focquenbrochs dood. Maar de formulering in de notulen laat ruimte voor enige twijfel. Er staat: de Zeeuwse kamer heeft een zeer bekwaam persoon voor de functie van fiscaal op de kust van Guinee gevonden. Of men de Zeeuwse kamer dus op tijd zou willen waarschuwen als de procedure voor de verkiezing van een nieuwe fiscaal begint. Van der Heijden dringt er ook op aan om bij gelegenheid eens een keer níet iemand van Amsterdamse voorkeur te selecteren. Tevergeefs zal - veel later! - blijken. Van der Heijden spreekt zijn boodschap tegenover de leden van de Amsterdamse kamer liefst twee keer uit: op 27 november en op 1 december. Over lobbyen gesproken! Pas op 20 april 1671 solliciteert Abraham van Swol bij de Amsterdamse kamer. Op 27 april stemt men voor Pieter Cruijwaagen - met ‘beslooten brieffjens’. Ondanks de inspanningen van de kamer van Zeeland en ondanks een - als we het eerste citaat van dit artikel mogen geloven - democratisch sollicitatietraject wordt opnieuw een kandidaat van de Amsterdamse kamer fiscaal.Ga naar voetnoot31 | |
Waarom mochten van de WIC geen vrouwen mee naar Guinee of Curaçao?Waarom mochten alleen mannen in dienst van de WIC? En waarom mochten ze hun vrouw niet meenemen? Dat zijn twee interessante vragen. Ging dat de compagnie teveel geld kosten? Toch adviseert dominee Isebout vanuit Guinea (en dringt er zelfs op aan) dat het ‘dienstigh soude | |
[pagina 30]
| |
weesen des Comps. Dienaars getrouwde en ongetrouwde vrouwen moghten toegesonden werden’. Dit advies staat in een brief van 31 maart en wordt op 30 juli 1668 gelezen, maar de Amsterdamse kamer wil het eerst voorleggen aan de Heeren XIX en verder de uitspraak van de kerkenraad afwachten.Ga naar voetnoot32 Ondanks alle nadelen blijft de WIC nogal halsstarrig weigeren vrouwen die kant op te laten gaan. Dominee Philippus Speght evenwel, door de vergadering van 22 maart 1668 tot predikant op Curaçao benoemd op het ‘ordinarie tractement’ van f. 800,- 's jaars, verzoekt toestemming om ‘vrij transpoort en vraght’ voor zijn familie en goederen. Dat verzoek wordt een week later gehonoreerd. Tevens kan hij daar over een ‘bequame’ woning voor zijn familie beschikken.Ga naar voetnoot33 Wij denken dat we hier met een uitzonderlijke toestemming te maken hebben. Overigens zou de directeur Otterinck op Curaçao zich over deze weinig inschikkelijke predikant beklagen bij de Amsterdamse kamer, omdat dominee Speght in zijn huis allerlei koopwaar aan de man zou brengen, ja zelfs bier, wijn en brandewijn verkopen.Ga naar voetnoot34 Vrouwen verschijnen een enkele keer in het West-Indisch Huis om geld op te vragen dat hun man of zoon van de compagnie tegoed heeft. Zo verzoekt Busterdina Batij, zuster van wijlen Gilbert Batij, gewezen fiscaal in Guinee om enig goud van haar broer. Zij meent daar recht op te hebben ingevolge de resolutie van de vergadering der Heeren XIX, genomen op 29 april 1671. Batij heeft daar recht op wegens confiscatiën tijdens zijn fiscaalschap onder directeur Valckenburgh. Het goud berust nu onder deze kamer en de rekenmeesters zullen zorgen dat zij het ontvangt. Een andere dame die om geld komt vragen is Maria de Perel, de wettige echtgenote van directeur-generaal Wilree. Zij ontvangt f. 1.260,- van diens gagie.Ga naar voetnoot35 Niet alleen echtgenoten hebben recht op achterstallige lonen van hun echtgenoten, ook familie of (verre) verwanten doen een beroep op de Compagnie. Zo lezen we dat op 24 juli 1673 in het West-Indisch Huis verschijnt advocaat Nicolaas Del. Deze verzoekt ‘als transport ofte actie verkregen hebbende van wijlen Dr. Willem van Fockenbrogh gewesene Fiscaal in Guinea, weegens het geene den selve over de confiscatie van het Schip Asia per rest nogh soude moogen competerende, met de Comp. te liquideren. Twelck aan de Heeren Reeckenmeesters gerenvoyeert is.’Ga naar voetnoot36 | |
Zit er een luchtje aan het Guinese goud?Je vraagt je wel eens af of het goud dat de WIC met gretige handen binnenhaalde wel ‘zuiver ende puur’ was. Was het eerlijk verdiend? Waren het allemaal goudeerlijke bedienden en handelaars? Dat vroegen de gecommitteerden van de Amsterdamse kamer zich ook af; ze stelden een Articulbrief op met gedragsregels, waaraan alle werknemers zich te houden hadden. Een dergelijke brief hanteerden ook de Heren XVII van de VOC; de voorschriften golden voor de hele bemanning aan boord en voor alle manschappen op de forten. Op schending van de regels stonden zware straffen. Op 10 september 1671 verschijnen de erfgenamen van Cornelis van der Loeff, gewezen ondercommies in Guinee, voor de heren van de Amsterdamse kamer. In de kleding, de ‘nagelaten plunje’ - in het bezit van de compagnie - zit wat goud en de erfgenamen verzoeken om betaling daarvan.Ga naar voetnoot37 De Amsterdamse rekenmeesters van de WIC krijgen toestemming om tot | |
[pagina 31]
| |
betaling over te gaan, maar het zit de vergaderde heren niet lekker, want ze stellen meteen een brief op hoge poten op voor de directeur-generaal Wilre. Hij dient behoorlijk toezicht te houden en 't onwettig ‘vercregen gout der Bedienden in Guinea’ in beslag te nemen. Ze wijzen hem ook op de Artijckelbrieff, waarin duidelijk staat dat goud, door onwettige middelen verkregen, terug moet in de ‘Comps goutkist’.
We weten niet of de hoogste baas op fort Elmina gevolg heeft gegeven aan die oproep, maar het is wel zeker dat diezelfde heer met heel wat meer goud dan zijn gewezen ondercommies naar Nederland terugkeerde. Toen op 27 september 1674 het schip, waarmee de doodzieke Wilre naar zijn vaderland terugkeerde, op een ‘rif’ dichtbij Schiermonnikoog strandde, probeerden de oud-directeur, de chirurgijn, de oppercommies en enkele anderen met een sloep aan land te komen. Maar helaas sloeg de sloep om en allen verdronken. Het schip sloeg aan stukken en Wilres schatkist met twintig zakjes goud werd door vissers van Schiermonnikoog geborgen.Ga naar voetnoot38 Dat smokkelgoud ter waarde van 120.000 gulden plus 5000 pond ivoor kwam bij de rechtmatige eigenaar, de WIC, terecht. Vergelijken we het beetje goud dat in de plunje van de ondercommies werd gevonden met de schatkist van zijn directeur, dan kunnen we alleen maar verzuchten: ‘Kleine dieven stelen, grote dieven stelen, maar de grote stelen het meest’. |
|