Fumus. Jaargang 14
(2016)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Focquenbroch en Sypesteyn.Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 4]
| |
Als zodanig zijn zij herkenbaar door het meestal aangebrachte familiewapen: gele vogeltjes zonder poten, merletten, op een rode achtergrond. Die kleuren zien we ook op de luiken van het kasteel. In 1969 verscheen een inventaris van de aanwezige portretten, miniaturen en silhouetten. In hetzelfde jaar verscheen de Inventaris van het Familiearchief Van Sypesteyn door S.M. van Zanten Jut.Ga naar voetnoot5 Het familiearchief verhuisde in 1978 van hier naar het huidige Noord-Hollands Archief in Haarlem. | |
[pagina 5]
| |
De handschriften in het familiearchiefVan de om ons heen hangende Sypesteyns zijn er een paar die nu wel eens iets over Focquenbroch willen horen. Net als u allemaal, natuurlijk. Welnu: toen de heer Wolfgang Marguc in de jaren '70 van de vorige eeuw bezig was een academische verhandeling over Focquenbroch te maken aan de universiteit van Münster, ontmoette hij in het Rijksarchief Utrecht mevrouw E.P. de Booy van het Centraal Register van Particuliere Archieven. Het was ‘Ein Verdienst ihres Erinnerungsvermögen’, dat zij hem attendeerde op het voorkomen van de naam Focquenbroch in de Inventaris van het Familiearchief Sypesteyn: inventarisnummer 842. Tekst: Gedichten door W.G.V. Focquenbrock [e.a.] op Maria van Sypesteyn. 7 stukken.Ga naar voetnoot6 Van deze 7 stukken zijn er vier van de hand van Focquenbroch. Originele handschriften. Twee daarvan zijn nooit in een gedrukte uitgave van zijn werk terechtgekomen. Het eerste is een 18-regelig gedicht, een acrostichon met de naam Maria van Ziepesteyn:
Mijn Pen, die na Waerdij uw Lof traght aftemaelen,
Aght sigh gansch Maghteloos, en voor u al te teer,
Roemrijcke Maeght! .....
Het tweede is een gedicht van twee 6-regelige strofen, met als beginregels:
Mijn Hart ô Schoone Zypesteyn!
Wijl dat het steets aen u moet zijn,
Dat bid ick u wat saght te handlen: ...
Het derde gedicht gaat over het voorspellen van het verloop van iets: Prognosticatie aen Mejuffr, Mejuffr, M:V:Z.:
Volmaeckte, en Schoone Ziepesteijn!
Om wie ten minsten tien Dozijn
Bedruckte Minnaers daeglijcks sughten ...
In het handschrift 182 regels. In de dichtbundel Thalia van 1665 ontbreken de laatste 50. Daarin zitten de voorspellingen ten opzichte van haar toekomstige leven. Het vierde manuscript is pas gedrukt in de Afrikaense Thalia van 1678. Het is een hoofdzakelijk in proza geschreven droomallegorie. In handschrift is die gericht Aen Mejuffr, Mejuffr, M.V.Z. Ergens staat er ook Schoone Zijpesteyn in. In druk staat er schoone Catarijn. Misleidend: zo heette de grote zus van Maria. Door het te voorschijn komen van deze vier handschriften groeide het oeuvre van Focquenbroch. Een beetje. Het bekend worden van zijn mogelijke relatie met Maria van Sypesteyn was natuurlijk heel verrassend voor alle Focqenbrochianen. Vooral voor mij. Ik had al een paar stukjes over hem geschreven, woonde al 20 jaar een paar honderd meter hiervandaan, was stamgast van dit kasteel-museum en wist van niks, tot de dissertatie van Marguc op mijn deurmat viel. Die had natuurlijk door de vondst van deze handschriften ineens veel meer te doen: een vijfde gedeelte van zijn proefschrift uit 1982 moest er aan gewijd worden. Maar ach, Wolfgang betekent: ten strijde gaande als een wolf! | |
[pagina 6]
| |
De Van SypesteynsIn dit kasteel hangen zoals gezegd veel portretten van familieleden van die Maria van Sypesteyn. Haar overgrootvader was Maerten van Sypesteyn (1537-1614) uit Utrecht. Zijdehandelaar. Kanunnik ten Dom. Dat was toen alleen nog maar een eervolle en lucratieve post. Hij speelde een verdienstelijke rol in het toenmalige verzet tegen de Spanjaarden. Zijn zoon Johan (1564-1625), Maria's grootvader, was door zijn huwelijk de eerste Sypesteyn die sinds 1588 op het Hof van Hillegom woonde. Net als zijn vader had hij een belangrijke post in 's lands krijgsmacht. De vader van Maria, Cornelis van Sypesteyn (1596-1665), was heer van Hillegom. Ook hij was kanunnik ten Dom in Utrecht. ‘Een landedelman van den echten stempel’ werd hij genoemd, ‘even gezet op de handhaving van het jachtrecht en de uitroeiing van het konijn in de Hillegomse duinen, als op klassieke studie’. Voor zijn omgeving in Hillegom is hij een ongemakkelijk mens geweest. Hij was getrouwd met Geertruyd van den Corput (1628), een zus van de moeder der gebroeders De Witt. Maria was dus hun volle nicht. Maria's grote zus Catharina was zeer aantrekkelijk voor haar neef Johan de Witt, maar het werd geen liefdesrelatie. Wel verbleef hij graag en vaak op het Hof van Hillegom. Maria's iets oudere broer heette Cornelis Ascanius (1638-1673).Ga naar voetnoot7 Hij studeerde rechten in Leiden, promoveerde in Orléans, werd heer van Hillegom, baljuw van Brederode, kanunnik ten Dom in Utrecht. In 1664 kocht hij in Loosdrecht het perceel Sypesteyn. Hij liet er onderzoek doen naar het verband met de familienaam, maar dat leverde niets op. Hij liet er wel een woning bouwen met een poort aan de dijk. Een familiestamboom die hij vermoedelijk zelf rond 1670 liet schilderen, toont ook het gewenste Loosdrechtse kasteel tegenover de Sijpekerk. De op de toegangspoort aangebrachte stenen familiewapens van hem en zijn vrouw Maria van der Horn kunt u zien in het huidige park, tegen het parkeerterrein. Ze woonden in Haarlem. | |
[pagina 7]
| |
Zijn neef, raadpensionaris Johan de Witt, stuurde hem als medegezant naar het Franse hof en als bemiddelaar naar Keulen. In 1672 was hij wagenmeester-generaal. In dat rampjaar werd ons land aangevallen door Engeland, Frankrijk, Keulen en ... Münster. In juli werd zijn woning in Haarlem geplunderd wegens het vermoeden dat de door velen gehate raadpensionaris, zijn neef, daar verborgen zou zijn. Zelf was hij er toen niet, en Johan de Witt evenmin. Kort daarna, in augustus, werden de twee neven De Witt in Den Haag gruwelijk vermoord. Een jaar later kwam ook Cornelis Ascanius bij een oproer in Gorinchem om het leven. Zijn Loosdrechtse huis Sypesteyn en veel andere woningen aan de Loosdrechtse dijk werden in 1673 verwoest door de Fransen, die in het Gooi en de Vechtstreek tekeer gingen. Aan de huidige dijk staan woningen die dateren uit 1676; als u straks naar huis rijdt komt u daar langs, rechts, en kunt u dat zien | |
Maria van SypesteynZo'n 350 jaar geleden dus was Cornelis Ascanius soms op dezelfde plek als wij nu. Sinds een jaar of tachtig hangt hij hier aan de wand, net als zijn zus Maria van Sypesteyn. Haar portret is geschilderd door de weinig bekende Johannes Vollevens (1649-1728).Ga naar voetnoot8 Hij was leerling van de bekende Nicolaas Maes die de maker is van het portret van Cornelis Ascanius. Of Maria in de jaren '60 van de zeventiende eeuw ook wel eens hier is geweest, op bezoek bij haar broer en schoonzus, is niet bekend. Wel bekend is, dat zij haar jeugd heeft doorgebracht in Hillegom. In tegenstelling tot dit 20e-eeuwse kasteel in Loosdrecht is het nog steeds bestaande Hof van Hillegom echt van middeleeuwse oorsprong. Het dateert uit de 15de eeuw. Op korte afstand lag de oever van het grote Haarlemmermeer, eerst Leidsemeer.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 8]
| |
In 1647 maakte Roeland Roghman er deze tekening van, toen Maria 5 jaar oud was. Haar ouders hadden toen al de hiervoor genoemde dochter van 18 jaar, Catharina, een zoon van 14 en de 9-jarige Cornelis Ascanius. Twee jaar voor Maria in 1642 werd geboren was een dochtertje overleden dat ook Maria had geheten. Onze Maria was bij haar geboorte door elk der drie gratiën voorzien van een bijsondre Pillegift. d'Een gaf [haer] haer Bevalligheeden, De Tweede haer Lieftalligheeden, De Darde Schoonheijt van Gelaet, En al t'geen u so Heerlijck staet. [...] Zij konden eghter niet beletten, dat u de Kouw, van Vorst, en Snêe, (Mits t'Winter was) geen schae en dêe. [...] So bleef [helaes] [uw] Kouwe Borst Rontsom uw Hart, met ijs beschorst. En hier uijt siet gh'uw Schoone handen, Die branden doen, maer selfs niet branden, Noch van de winter steets geplaeght. Afgezien daarvan: Voorts is u in uw Kindsche jaeren Altijt meer Goed dan Quaet weervaeren: [...] [Cornelis Sypsteyn] uw Papaetje, en[Geertruyd Corput] uw Mamaetje, Die hebben u altijt bemindt, Gelijck haer alderwaerdste Kindt. Die moeder was overigens al overleden op 44-jarige leeftijd toen Maria nog maar 7 was. Vijf jaar later hertrouwde haar vader, in 1654. In de puberteit van Maria bleek, dat onder haar schone gaven wel wat ondeugdzaams lag begraven t'geen ruijckt na Onbarmhartigheijt, En na al wat Ondanckbaerheijt. Maar ach, dat een mooie jonge vrouw, Die ooveral sigh siet na Waerde / Geaght, gedient, gevierdt, geëert,/ Gestreelt, bemindt, geadoreert / Ja wiens gelijck niet is te vinden, [dat die] Sigh aen een Man souw gaen verbinden,/ Sigh geevende in een Slaevernij, / Die al t'Vermaeck jaeght aen een Zij, [...] Dat souw ick haer niet kunnen râen ,/ Al gingh t'mij selver dubbelt aen. | |
Willem Godschalck en Cornelis Ascanius?Ick is Willem Godschalk van Focquenbroch. Hij schreef dat allemaal in zijn al eerder genoemde Prognosticatie. Het gedicht dateert uit 1663, waarschijnlijk, toen Maria ongeveer 21 jaar oud was en Fock 23. De laatste had van 1658 tot 1661 in Leiden theologie gestudeerd en was in 1662 gepromoveerd in Utrecht, in de geneeskunde. Cornelis Ascanius van Sypesteyn, geschilderd door Nicolaes Maes
In 1663 verscheen zijn eerste letterkundige werk in druk: De Verwarde Jalousy, Blijspel. In 1665 verscheen zijn eerste verzamelbundel Thalia, waarin het gehalveerde gedicht Prognosticatie. Aan juffer N.N. Hoe hebben die twee elkaar leren kennen, en wanneer, en waar? Een probeerseltje van mij: Maria's broer Cornelis Ascanius en Focquenbroch waren gelijktijdig student in Leiden. Toen Focq in 1662 promoveerde, ging Ascanius trouwen. Misschien kende hij Focq toen als dichter en nodigde hij hem uit een bruiloftsvers te maken: Aenbiddelijke Maeght, wiens Goddelijcke loncken, Mijn noit getroffen hert, eerst hebben doen ontfonken, ... Zo kan hij in Hillegom zijn gekomen en zus Maria hebben ontmoet. Hij kenschetst haar woonplaats als het dartel en vreugdigh Hillegom, en moet er dus vaak zijn geweest, ook omdat hij haar ouders benoemt als papaetje en mamaetje. Behalve de vier in handschrift bestaande aan Maria gerichte teksten zijn er waarschijnlijk in de latere verzamelbundels meer. Helaas worden daarin noch | |
[pagina 9]
| |
haar naam, noch haar woonplaats genoemd. Wie zijn dan toch al die Amarantes, Belisa's, Climenes, Clorenies, Clorimenes, Clorissen, Eranemites, Lucines, Phillissen en Silvia's, en vooral die vele N.N.'s? ‘Het zou mij niet verbazen als alle liefdesgedichten in de Thalia zijn geïnspireerd door Focquenbrochs grote, ongelukkige liefde voor Maria van Sypesteyn’, schreef Margot Kalse in Fumus 7.Ga naar voetnoot10
In de jaren '60 trouwden haar zuster Catharina (1655) en haar broers Jan (1660) en Cornelis Ascanius (1662), en overleden haar vader (1665) en haar tweede moeder (1667). Cornelis Ascanius woonde in Haarlem en ook zij heeft daar minstens een half jaar gewoond in 1667. In een bewaarde notitie van haar uit 1668 noemt ze zichzelf juffer Maria van Sypesteyn tot Sypesteyn. Daaruit zou je kunnen opmaken, dat ze ook hier in het Loosdrechtse huis van haar broer een tijd heeft doorgebracht. Op 1 maart 1668 is zij in Hillegom getrouwd. Om de bruiloft te vieren reden ze naar het huis van haar broer in Haarlem. Haar echtgenoot was Theodorus van Vrijberghe, kolonel van een regiment voetvolk, commandant en majoor van Sluis in Vlaanderen. Voor deze veertiger was het zijn derde huwelijk. Hij was eerder getrouwd in Tholen en in Brouwershaven. In oktober, vijf maanden zwanger, ging Maria in Sluis voor het eerst naar het Avondmaal. Haar man en zwager waren voorstanders van de zogenaamde ‘Nadere Reformatie’ om de lauwheid in de bestaande kerk te bestrijden. De drijvende kracht daarin was de in ons land actieve Fransman Jean de Labadie.Ga naar voetnoot11 Van de beroemde, talentvolle Anna Maria van Schuurman, die daarin meeging, is een portret aanwezig in dit kasteel. De toenmalige predikant van Sluis, Jacobus Koelman, was er een medestander van. Waarschijnlijk was hij het die voor Maria het brood brak en de wijn schonk bij het Avondmaal. Een maand later, in november 1668, werd zij verlost van een zoontje dat dood ter wereld kwam. | |
De PrognosticatieIn datzelfde jaar en in dezelfde maand dat Maria trouwde, solliciteerde Focq bij de W.I.C. naar de post van fiscaal in het Afrikaanse Elmina. Het was een kwestie van ‘ontvlieden’. In de toen aan zijn vriend Ulaeus gerichte rijmbrief Salve Amice gaat het om een cruciaal moment in zijn leven en het gedicht is vervuld van nauwelijks bedwongen emoties. Het manuscript Prognosticatie aan Maria uit 1663, waaruit ik al heel veel heb geciteerd, gaat in de eerste helft over haar verleden, en dan over het heden waarin toekomstig trouwen aan de orde komt. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Hij denkt dat het Sticht haar een man zal geven, dat er 8 of 10 kinderen komen waarvan minstens 6 dochters. Binnen twee jaar zal er één dood gaan en binnen een jaar komt ze zelf in groot gevaar. Ze zal 61 jaar zijn als ze sterft, en in de hemel zal ze dan haar gemaal en vijf kindertjes weerzien. En is het mooglijck, denckt dan noch / Eens om den Armen Focquenbroch. Dat van dit manuscript het tweede deel over haar huwelijk soms echt pijnlijk is, is natuurlijk de reden dat in druk alleen het eerste deel verscheen. De rest alsoo 't maer leugens was/ Verbrande den Autheur tot Asch. Dat geloof ik niet.
In 1671 kreeg zij als 29-jarige in Sluis een dochter, Levina van Vrijberghe (1671-1732). Kort daarna werden haar neven De Witt vermoord en werd haar broer Cornelis Ascanius gedood. Haar man overleed in 1679, 53 jaar oud. Zelf was ze toen pas 37. Hij overleed in Den Haag en werd begraven in Hillegom. Haar 8-jarige dochter Levina kreeg Maria's oudere zus Catharina als voogdes. Was hij in de grafkelder van de familie Van Vrijberghe in Tholen begraven, dan hadden wij dat gewaardeerd: bij een recente opgraving ‘bleken de lichamen zodanig gemummificeerd, dat men zich nog een beeld kon vormen van de gelaatstrekken van de magistraten, die zich ruim vier eeuwen geleden over het wel en wee van Tholen bekommerden.’ Van de schilder Vollevens is in het Rijksmuseum een portret van een onbekende krijgsoverste. Het zou best die Van Vrijberghe kunnen zijn. Als weduwe woonde zij in de jaren '80 in Tholen, waarschijnlijk bij de schoonfamilie. In 1685 maakte Vollevens háár portret. Toen leek zij van plan Tholen te verlaten, maar dat lijkt niet te zijn gebeurd. Vier jaar later hertrouwde zij met kolonel Otto van Limburch tot Ottensteyn. Misschien was de reden dat zij in dat jaar vermindering van haar vermogen had, en schade, geleden door een diefstal uit haar huis in Tholen. In een attestatie voor Maria en haar dochter Levina, lidmaten van de kerkelijke gemeente in Tholen, staat vermeld dat zij naar Utrecht vertrokken, in 1696. In 1701 overleed Maria van Sypesteyn daar, bijna 60 jaar oud. Zij werd begraven in Hillegom. In zijn Prognosticatie van 1663 had Focq voorspeld dat zij in 1702 zou overlijden. Dat is dus bijna waar geworden. Met zijn verhaal over haar kinderen zat hij er naast. Of ze op zijn vraag om dan nog eens aan de arme Focquenbroch te denken heeft gereageerd: ik weet het niet. | |
De realiteitIn juli 1668 vertrok Focquenbroch vanaf Texel om Schotland heen en via de Canarische Eilanden naar de Goudkust in Afrika. Wat later zat hij op zee voor die kust aan boord van een boot te roken, vol smart: Steets speelt'er noch door al mijn sinnen/Het Beeld van dat bevalligh Dier,/ Dat door haer Oogs betoverend Vier/ My drongh voor eeuwigh haer te minnen. Maria's naam komt er niet in voor, maar dat het over haar gaat lijkt mij zeker. Zekerder nog lijkt mij dat het geval in het gedicht Verbaesde Klachten Aen 't Nootlot, ook in de Afrikaense Thalia. Hij verwijt het noodlot, dat hij daarvan de haat al zes jaren moet verdragen. Dus sinds 1663 of zo. Vóór 1665 schreef hij in het gedicht Ontmoetingh aen Iuffrouw N. dat Haarlem hem bijna had zien sterven toen hij getroffen was door de bliksem van haar ogen: zij zat in een fulpe Koets; Getrocken van acht witte voeten. Was zij op weg naar haar broer Cornelis Ascanius? In het gedicht Op een afscheyt van Clorenie staat haar mening, dat hij van liefdesverdriet bevrijd zou zijn als hij haar en het Hof zou ontvluchten. Het Hof van Hillegom? Een van haar mogelijke schuilnamen in zijn gedichten is de naam Eranemite. Die komt het meeste voor in de Afrikaense Thalia. De naam bestaat niet. Het husselen van de letters daarin levert op: Emerentia. Dat betekent dat de drager er van zeer verdienstelijk is. In de laatste tien jaren is er in ons land één Emerentia geboren. | |
[pagina 12]
| |
In 1670 overleed Focquenbroch in Elmina. Al jaren daarvoor schreef hij: Eranemite, schoone Son!
Wijl mij de noodt lest dwongh van u te scheyden,
So moet ick door dit afzijn lijden
De swaerste pijn, die men oyt dragen kon
----
's Nachts als men 't al in ruste vindt,
So woelt mijn geest, 'k meen somtijts met mijn oogen
Uw glans te sien, maer 'k ben bedrogen:
Want in uw plaets, omhels ick niet dan wint.
'k Ben Levend' Doot: want 'k mis mijn Ziel,
Mits ghy ô Schone! Die tot pandt behiel.
Maer lijckwel kan ick dese dood niet haten,
Mits ick tot pandt,
Mijn ziel mach laten,
In soo waerden handt.
|
|