Fumus. Jaargang 13
(2015)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
‘Ghy Pyramiden, en gy oude Wonderheên!’ in het Duits vertaald.Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 60]
| |
Overigens was Scarrons sonnet volgens Lessing (1729-1781) ook niet origineel, maar ging het waarschijnlijk terug op een epigram van een onbekende klassieke dichter. Lessing vertelt daarover in zijn ‘Zerstreute Anmerkungen über das Epigramm’:Ga naar voetnoot8 ‘Ich könnte hier anführen, dasz das Original dieses Scarronschen Sinngedichts, oder Sonetts, das Epigramm eines alten unbekannten Dichters zu sein scheine, welches Barth zuerst bekannt gemacht hat und das noch lächerlicher ausfällt, wenn es anders wahr ist, was Cicero irgendwo anmerkt, dasz das Obscöne das Lächerliche vermehre. Denn anstatt der durchgestoszenen Weste - Doch wer Lust hat, kann es bei dem Barth selbst nachsehen.’ Volgens C.J. Kuik echter, samensteller van een bloemlezing uit Focquenbrochs gedichten en brieven, ligt de oorsprong ervan bij een serieus sonnet van de Italiaan Giovanni Guidiccioni (1500-1541), die daarin het vervallen zestiende-eeuwse Rome vergelijkt met dat uit de vroegere glorietijd.Ga naar voetnoot9 In Spanje werd dit sonnet meermalen vertaald; in Frankrijk gebeurde dat door Du Bellay (eveneens ernstig).Ga naar voetnoot10 Het was de Spanjaard Lope de Vega die het bewerkte tot een burlesk sonnet,Ga naar voetnoot11 dat op zijn beurt weer werd nagevolgd door Scarron en vervolgens door Focquenbroch.Ga naar voetnoot12
Deze laatste maakte er het volgende van: | |
Klinkdicht.Ghy Pyramiden, en gy oude Wonderheên!
Ghy trotse graven! vol van overdaet der outheyt,
Die door de groote pracht, met welke ghy gebout zijt,
Toont, hoe somtijts de Kunst kan de Natuur vertreên.
En ghy Paleysen der Romeynen! die voor heen
Soo vaeck hebt kunnen sien (schoon ghy maer steen en hout zijt),
Hoe dat de Luy somtijts, door reuckelose stoutheyt
In enckle moordery, malckaer verpogjes deênGa naar voetnoot13;
Hoe siet men door de tijdt nu uw cieraet verslonden?
Daer eer uw glorie blonck, daer pissen nu de honden;
En uw vermaerst Gebouw lijckt nu een varckens hock.
Wijl selfs uw Marmer dan is door de tijdt ghespleeten,
Waarom verwondr-ick my, dat dees mijn fulpe Rock,
Die 'k al twee jaren draegh, is aen de mouw versleeten?Ga naar voetnoot14
Het gedicht is dus uitvoerig door tijd en ruimte gereisd, en onderging daarbij essentiële veranderingen. Focquenbroch zal zich daar geheel of ten dele van bewust zijn geweest. Maar wat hij | |
[pagina 61]
| |
nimmer zou weten, en wat hem ongetwijfeld van trots vervuld zou hebben, is dat zijn sonnet nog in onze tijd in het Duits is vertaald, en wel door de literaire vertaler Ard Posthuma.Ga naar voetnoot15 In diens vertaling klinkt het als volgt: Ihr Pyramiden und ihr alten Wunderbauten!
Ihr Mausoleen, reich verziert, aus stolzer Zeit,
Denkmäler längst verblasster Glanz und Herrlichkeit,
Werke der Kunst, die uns gleich der Natur erbauten,
und ihr, Paläste, deren Augen oft erschauten
(obgleich ihr allesamt aus Holz und Marmor seid),
dass hemmungslos die Völker sich an Dreistigkeit
und schierem Mordgelüst zu überbieten trauten;
wie geht nun eure Pracht am Zahn der Zeit zugrunde!
wo eh der Ruhm erglänzte, pissen heut' die Hunde,
zum Schweinestall verkommt, was Tempelsäulen waren.
Ist euer Marmor schon mit Rissen ganz durchsetzt,
was Wunder, dass mein Samtrock innerhalb zwei Jahren
zerschlissen ist und an den Ärmeln abgewetzt!
Tot slot: wat Focquenbroch evenmin geweten heeft, is dat ook Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782) zich door dit gedicht liet inspireren en zich aan een bewerking waagde.Ga naar voetnoot16 Of ze zich daarbij baseerde op Focquenbroch, of teruggreep op Scarron, is niet bekend, al valt het laatste ook zeker niet uit te sluiten. In elk geval maakte zij er, eveneens in sonnetvorm, een geheel eigen (vrouwelijke) versie vanGa naar voetnoot17: | |
OnbestendigheidMoest eindelijk Babylon in puin en asch verkeeren,
Die stad, die 't gansch Heelal verwondering heeft gebaard
En gij, o Ninivé! dat zoo voortreffelijk waart,
Kon niets den ondergang van uw Paleizen weeren?
Moest Titus' Zegeboog zijn luister ook ontbeeren!
Is Piza's heerlijk Beeld door d' eeuwen niet gespaard!
Ja, zag men 't woedend vuur, dien Tempel zo vermaard,
Epheze's wonderstuk in eenen nacht verteeren!
ô Pharos! wierp de tijd uw trotsche vuurbaak neêr?
Mauzool, is van uw Graf het minst bewijs niet meer?
In 't kort, kan niets op aard zijn eersten glans bewaaren,
Wat reden heb ik dan om zoo verbaasd te staan,
Dat, naa den trouwen dienst van agt of negen jaaren,
Van mijn balijnen-rok de haak is afgegaan?
|
|