De Min als musical. Terugblik op een schoolproductie.
Gerard Schelvis
De uitvoering in 1991 door het Leidse Bonaventuracollege van mijn musical De zoon van Al Capone betekende het begin van een mooie traditie. De muziek was van George Gershwin en het libretto was een spannend verhaal. Het speelde zich af op een school die werd geteisterd door moordende bezuinigingen (toen al actueel) en machinaties van de maffia. De musical was een groot succes, zodat ook in het volgende schooljaar de schouwburg werd bestormd door een menigte enthousiaste leerlingen en docenten.
Daardoor kreeg ik als tekstschrijver volledig de vrije hand en ik zag mijn kans schoon om niet alleen belangstelling te wekken voor de dramatische kunst, maar stiekem ook voor de oudere Nederlandse letterkunde. Er waren genoeg blijspelen uit vroeger tijd voorhanden die een omwerking tot musical zouden overleven. Bredero, Hooft en Langendijk lagen als keuze voor de hand, maar tijdens mijn studietijd raakte ik stevig gecharmeerd van het werk van Focquenbroch, vooral van diens Min in het Lazarushuis. Het ging erom een productie verwezenlijken met zo veel mogelijk deelnemers: acteurs, zangers, dansers, musici, technici en andere medewerkers. Dat was trouwens de doelstelling van schoolopvoeringen.
Het schrijven ging - met alle respect voor of geheel in de geest van Focquenbroch - gepaard met weinig eerbied voor de oorspronkelijke tekst. Weliswaar werden handelingen en dialogen op de voet gevolgd, maar in de moderne prozaversie verschenen onbeschaamd veel anachronistische verwijzingen en bedenkelijke scholierengrappen. Niets was te dol voor een verhaal dat zich ten slotte afspeelde binnen de muren van een dolhuis. Het moest een krankzinnige kunstuiting worden. Dat was voor ons, het docententeam, een serieus uitgangspunt.
Er werd dan ook ernstig nagedacht over muziek, zang en dans. De liedteksten moesten de strekking van het stuk uitdragen. Vandaar teksten met als titel: Gek zijn is zo gek nog niet, De liefde is een gekte, Gek op een gek, Dol op de kolder en uiteindelijk Genezen. Een muzikaal driemanschap voorzag deze liederen van bizarre melodieën en arrangementen die de orkestleden dikwijls tot wanhoop wisten te brengen.
Om recht te doen aan het te verwachten grote aanbod van acteurs voegden we zelfs een nieuw onderdeel toe aan het oorspronkelijke verhaal. Bekend was dat in het zeventiende - eeuwse gesticht te Amsterdam geregeld een ‘dolhuiskermis’ werd georganiseerd, waarbij belangstellende burgers zich tegen betaling konden vergapen aan de ingezetenen van het lazarushuis. Bij professionele vertoningen van de Min in het verre verleden schijnt daar wel eens gebruik van te zijn gemaakt. Aan ons verschafte dit gegeven ongekende mogelijkheden. Vlak na de pauze verschenen er geketend of in dwangbuis ten tonele: een seksmaniak, een kannibaal, een monofreen (een duo met één gemeenschappelijke persoonlijkheid), een oermens, een heel ensemble van uitzinnige vrouwspersonen en iemand met een bescheiden minderwaardigheidscomplex. Helaas moest de dolhuisdirectie mededelen dat de demonstratie met de pyromaan op last van de brandweer uit het programma was verwijderd.