Fumus. Jaargang 11
(2013)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
‘Nogthans hedendaagsch weinig geacht’:
| |
[pagina 34]
| |
verkreegen’.Ga naar voetnoot5 Dat moet wel onze man zijn. Zijn kennis van de ‘dichtlievende genootschappen’, die uit zijn brieven blijkt, is naar alle waarschijnlijkheid niet van horen zeggen. In de Allgemeine Deutsche Biographie is een bescheiden lemma aan Johann Jacob Grabner gewijd: hij is geboren op 2 juli 1760 in Gotha en daar bezocht hij het plaatselijke gymnasium. In 1784 was hij als privésecretaris werkzaam in het Nederlandse leger, uiteindelijk bij de befaamde Rijngraaf Von Salm.Ga naar voetnoot6 Na de omwenteling in 1787 verruilde hij het secretariaat voor de infanterie, maar de pen bleef hij hanteren. In 1792 legde hij in Gotha en Haarlem in boekvorm vast wat hij in de voorbije jaren gezien, gehoord en gelezen had. Hij diende nadien in het leger dat de oprukkende Fransen bestreed. In de eerder genoemde negentiende brief komt de komische literatuur aan de orde: In het boertig heldendicht bezitten de Nederlanders niet één uitmuntend origineel werk. GODSCHALK WILHELM VAN FOCQUENBROCH, vertaalde de met deze soort van verdichtingen nabestaande travesteeringen van SCARRON, te weeten deszelfs TYPHON (of reusenstrijd,) en de Eneis, ten deele zeer gelukkig; hij dramatiseerde insgelijks den Timon van LUCIANUS, travesteerde de herderszangen van VIRGILIUS, schreef verscheiden blij- en kluchtspelen, als mede aartige puntdichten. Maar hoewel deez' man buitengemeen rijk was in vernuftige en geestige invallen, is hij nogthans hedendaagsch weinig geacht, en, naar mij toeschijnt, met reden; eensdeels dewijl zijne smaak niet altoos de zuiverste en zijne geestigheid zeer dikwijls morsig is, en ook ten deele, om dat zulke getravesteerde gedichten over 't algemeen den kieschen smaak altoos meer of min beledigen, al ware het ook alleen daardoor, dat zij iemand aftrekken van het leezen der origineele werken, welke daarin belachelijk gemaakt worden.Ga naar voetnoot7 De oorspronkelijke tekst luidt: In der komischen Epopöe besitzen die Niederländer gar kein hervorstechendes Original. Goedschalk Wilhelm von Fockquembroch übersetzte die mit dieser Dichtungsart verwandten Travestirungen Scarrons, den Typhon und den Aeneas zum Theil mit vielem Glück; er dramatesirte auch den Timon Lucians, travestirte Virgils Eklogen, machte verschiedene sogenannte Klugtspeelen und Komödien und manch artiges Epigram. Ob nun gleich dieser Mann eine überaus reiche Ader von Witz besitzt, so wird er dennoch gegenwärtig nur wenig geachtet und wie mich dünkt, mit Recht, theils weil sein Geschmack nicht immer der reinste und sein Witz oft schmutzig ist, theils auch weil diese travestirten Gedichte überhaupt dem guten Geschmack immer mehr oder weniger beleidigen, und wärs auch nur dadurch, dass sie einem das Lesen der Originale, denen sie nachgeleiert sind, verleiden.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 35]
| |
Met de waardering van Focquenbroch is het nadien wel goed gekomen. Maar Grabner? In 1793 schreef hij kritisch over de kritiek die hem in de vertaling ten deel gevallen was. Ook in de Allgemeine Literatur-Zeitung werd zijn werk en de vertaling ervan besproken, respectievelijk in april 1793 en maart 1794. De bespreking van het origineel plaatste het werk van Grabner nog naast dat van Georg Forster, een jaar later lokte de vertaling slechts detailkritiek uit. Na 1792 maakte Grabner deel uit van het Hollandse leger dat de naderende Fransen probeerde tegen te houden. Bij de capitulatie van Heusden stapte Grabner over naar het leger van de Bataafse Republiek. Hij maakte promotie. Op 19 september 1799 stierf hij in de strijd ‘einen rühmlichen Soldatentod’.Ga naar voetnoot9 Die dagen landden de Britten en de Russen in Noord-Holland en in de rechtervleugel, gelegerd bij Sint Pancras, was kapitein Grabner een van de adjudanten in de 1e Divisie onder luitenant-generaal Daendels. Helemaal vergeten werd hij niet. In Nederland bleven zijn Brieven over de Vereenigde Nederlanden een referentiepunt. En Adriaan Loosjes, zijn uitgever, herdacht hem in 1799 in Het Vaderland aangevallen en verlost: En gij, mij dierbaar boven allen,
Gij Wijsgeer, als een Held gevallen,
Gij Grabner, eedle Sax, zo braaf,
Zo vrij van ziel als een Bataaf!
Die Vrijheid, zelfs verdrukt, waardeerde,
Toen heerschzucht hier het Volk verneêrde,
Zo kloek van pen, als veldheerstaf;
Schoon gij de glorie mogt verwerven,
Van op der helden bed te sterven;
De Vriendschap weent bij Grabners graf.Ga naar voetnoot10
|
|