Fumus. Jaargang 9
(2011)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||
Focquenbroch en het leugengedicht Japanse droom
| |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
zijn, zoals die Japanse Droom.Ga naar voetnoot5 Als Focquenbrochs vrienden dat beweren, dan moeten wij dat maar als waarheid accepteren. Helaas schreven die ‘waarschuwers’ niet wie het dan wel gedicht had. Het bewuste gedicht is niet van Focquenbroch maar van Aernout van Overbeke, stelde Worp in 1881 in De Gids.Ga naar voetnoot6 Hij merkt in een voetnoot op dat hij de Japansche Droom heeft aangetroffen in de Rym-werken van Aernout van Overbeke, door Jan van Heekeren in 1719 te Amsterdam gedrukt. Misprijzend laat hij weten dat het vers niet ‘van dien aard’ is dat de dichter er trots op kan zijn. Volgens Bas de Ligt is niet alleen de Japansche Droom, maar zijn meer gedichten van Aernout van Overbeke in Focquenbrochs verzameld werk verzeild geraakt.Ga naar voetnoot7 Tot de vrienden van Focq behoorde Van Overbeke, ‘dien eerelijcken Oost-Indisch-Vaerder’, met wie hij graag een middag al ‘Dampende, en Rijmende’ doorbracht. Wolfgang Marguc besteedt enkele pagina's aan de Japanse Droom en aan de vraag of dit gedicht wel van Focquenbroch of van Van Overbeke is.Ga naar voetnoot8 Hij heeft in een uitgave van de Geestige en vermaeckelicke reys-beschryvinge van de heer Aernout van Overbeke de Japanse droom aangetroffen. Deze uitgave door Jan Joosten in Den Haag dateert uit 1672 en dus van twee jaar vóór Van Overbekes dood. Als dat een gedicht van Focquenbroch was, zou het wel erg laks van Van Overbeke zijn geweest als hij dit niet gemeld had, of dat zijn vrienden niet gereageerd hadden. Immers, Focquenbrochs vrienden waarschuwden de lezers in 1678 wel degelijk dat de Japansche Droom helemaal niet tot het werk van de ‘Geurighste Poeet’ behoorde.Ga naar voetnoot9 Dan is het duidelijk: Focquenbroch is niet de auteur van dat gedicht. Wat mij opvalt, is dat de Japans(che) Droom in beide verzamelbundels aan het eind is geplaatst. Bij Lindenius en Vinck mag dat gedicht Focquenbrochs werken besluiten met de woorden FINIS, en bij Van Heekeren komt het in 1719 tussen de bijvoegsels van Van Overbekes Rym-werken terecht. Zouden de drukkers met nog wat gedichten de resterende lege pagina's hebben willen vullen? Dan diende het gedicht als bladvulling. 3 Titelgravure van Den koddigen opdisser, vol aerdige en vroolijcke gezangen. Dl. 1. 2e druk. Amsterdam: Jan Claesz ten Hoorn, 1678. Exempl. KB Den Haag: 3 E 20 (1).
Zouden Marguc en De Ligt het hoofdstuk over raadsel-, leugen- en wensliederen uit Het Lied in de Middeleeuwen van G. KalffGa naar voetnoot10 over het hoofd hebben gezien? Ik was in ieder geval aangenaam verrast daar een strofe uit de De Japansche droom aan te treffen, zelfs met de wijs (stem: Als 't begint) erbij. Kalff rangschikt het gedicht onder de leugenliederen en wel onder de oudste die hij in Nederland kon vinden. Hij vond het in een ‘volksliederboekje’ uit 1678 met de vrolijke titel Den koddigen opdisser.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
LeugenliteratuurLeugenliteratuur is een subgenre van de fantastische literatuur. Het genre kenmerkt zich door het beschrijven in proza of poëzie van onmogelijkheden; de schrijver debiteert onmogelijke dingen en leugens met een wonderlijke logica. Vaak zijn het fabuleuze belevenissen en observaties die meestal ingebed zijn in een verslag van een wonderbaarlijke strijd, reis of droom. De verteller heeft het zelf beleefd - zoals in de Japanse droom - of via een (al of niet betrouwbare) derde vernomen. In leugenliteratuur zien we niet een ander soort werkelijkheid, zoals in sprookjes of sciencefiction, nee, alles draait om het onware en onmogelijke. Dat kan in proza en poëzie (of lied), zoals uit de volgende voorbeelden uit de bundel Den koddigen opdisser blijkt. In poëzie is dat de Japanse droom (pag. 69 - 72) en in proza is dat de beschrijving van 49 relikwieën, door de katholieken in de dom van Utrecht gevonden. Hier volgen uit die lange lijst enkele aardige nummers. 1. Het Wiegeliet van Goliath, op vijf Stemmen. 2. Het Krul-yzer van Ezau, daer hy sijn hair mede pleeg te krullen. 7. Een Servet, die de Bruyd'gom op de Bruyloft van Cana in Galileen gebruyckt heeft. 10. Simsons Jacht-boek, in Folio gedrukt, en in Octavo gebonden.Ga naar voetnoot12 Deze nummers doen sterk denken aan de Lyste van Rariteyten waar Susanne Lammers een artikel over publiceerde in de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman en waarvan Jan Bruggeman het jaar van verschijning wist te preciseren.Ga naar voetnoot13 Maar het bekendste prozawerk is wel de komische Baron Münchhausen's narrative of his marvellous travels and campaigns in Russia van R.E. Raspe (1785), dat in de Duitse vertaling van G.A. Bürger (1786) beroemd werd. 4 Titelpagina van Den koddigen opdisser. Dl. 1 (1678).
| |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
5-8 Tekst van de ‘Japanse droom’ uit Den koddigen opdisser. Dl. 1 (1678), p. 69-72.
Een boeiend artikel over leugenliteratuur schreef C. Kruyskamp in het tijdschrift Volkskunde, waarin hij ook aandacht schonk aan de Japanse droom van Aernout van Overbeke.Ga naar voetnoot14 Een van de procedés van leugendichters is het chargeren van de werkelijkheid tot in het groteske. We kennen allen de overdrijvingen in allerlei sterke verhalen of reisavonturen. Kruyskamp geeft hiervan een mooi voorbeeld: een dier van enorme afmeting is de grote vogel Rok, die eens een bezoek bracht aan Brussel. Daar liet hij op de Grote Markt een ei vallen zo groot, dat toen de mensen het openden er vijfduizend verdronken, terwijl de overlevenden er drie maanden | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
eierkoeken van konden bakken. Maar die vogel Rok is slechts een vogeltje in vergelijking met de formidabele spin in de Japanse droom. Kruyskamp geeft ook voorbeelden van leugenrefreinen uit de rederijkerstijd, toen het genre een grote bloei beleefde als refrein in het zot, en die o.a. bewaard bleven in de Veelderhande geneuchlijcke dichten (1600) en in het werk van Eduard de Dene, Cornelis Everaert en Matthys de Casteleyn. Ook in de 17de en 18de eeuw is het genre populair, onder meer bij Aernout van Overbeke en in het liedboekje De roemrugtige Haagsche faam (1721).Ga naar voetnoot15 9 Titelpagina van De roemrugtige Haagsche faam, of De nieuwe Amsterdamsche fonteyn. Verçiert met [...] minne liederen, herders en matroose gezangen: alle op bekende voysen. Den 4en druk. Amsterdam: Jacobus (I) van Egmont, 1721. Exempl. UB Leiden: 1197 G 81.
| |||||||||||
Leugenliederen in De roemrugtige Haagsche faamNiet alleen Kruyskamp wees op leugenliederen in De roemrugtige Haagsche faam, dat had Kalff al veel eerder - in 1884- gedaan. Hij vond die leugendichten allemaal even zouteloos, maar ik werd nieuwsgierig naar De zingende Reysiger op een esel sonder staert, immers de ik-figuur in de Japansche droom maakt een grote (lucht)reis en misschien zijn er overeenkomsten te constateren. Op internet is de complete bundel De roemrugtige Haagsche faam, of De nieuwe Amsterdamsche fonteyn te raadplegen.Ga naar voetnoot16 De zingende reiziger trekt in negen dagen op zijn staartloze ezel de hele wereld door en hij verhaalt zijn ‘wondelyke droomen die hy heeft gedroomt’. Hij start in Rome en reist naar Groenland, vervolgens naar Spanje en bereikt Duitsland. ‘In Duytsland zag ik zonder liegen / Vier groote Waeterhonden vliege / Met lange Pypen in de Bek / Ik zag een Vliermuys die heel rood was: En als een Olyfant zoo groot was / Die liep voor Vasten Avonds Gek.’ Toen die reiziger de Amstel naderde, ontwaakte hij uit zijn zotte droom. Maar het blijft niet bij die ene reis, want de zanger beleeft nog twee dromen en na tientallen strofen (coupletten) bereikt hij tot niemands verdriet zijn einde. Hij richt zich nog even tot zijn lezers of toehoorders en neemt afscheid met de woorden: 'k schay nu met mijn zingen UYT. Er zijn enkele overeenkomsten met de Japanse droom: de opbouw van iedere strofe (zes versregels volgens het schema aabccb); de droom als leugen en de ontnuchtering bij het ontwaken; het springerige in de opbouw, waarin iedere strofe een afgerond geheel is. De volgorde is in de Japanse droom veel logischer: eerst de kop, de neus, tanden, ja tot en met de staart. De zingende reiziger op zijn ezel bezoekt per strofe een land of | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
stad, maar hij doet dat wel via allerlei omwegen. Dat kan gebeuren als je zonder tomtom op een ezel rondreist. 10 De eerste twee bladzijden van ‘De zingende Reysiger’ uit De roemrugtige Haagsche faam (1721), p. 74-75.
Een ander gedicht dat qua beginregel aan de Japanse droom doet denken, trof Kalff aan in het liedboekje Apollo's St. Niklaasgift met als titel De droomende Reysiger en hij citeert het begin ervan: Ik droomde op een tyd,
Dat ik geheel verblyd
Reed op een driegepooten Os
De Wereld om, wyl hy waar los.
Let wel, let wel,
Wyl ik niet liegen zel.
Toch lijkt mij dit gedicht meer passen bij die zanger op zijn ezel, dan op de dronkaard die na zijn gedroomde luchtreis in het slijk van de goot ontwaakt. Os en ezel horen bij elkaar, bovendien mist het ene dier zijn staart en het andere een poot. Op die rijdieren trekken ze de wereld door. | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
De Japans(ch)e droom in de Nederlandse liederenbankHet is verschrikkelijk handig om met de woorden Japanse droom of met de combinatie op een tyd in de Nederlandse liederenbank naar leugenliederen te zoeken. Ik trof vijf vindplaatsen in de digitale liederenbank vermeld met teksten die passen bij de Japansche droom. Hieronder plaats ik die teksten in de chronologische volgorde van de Nederlandse liederenbank.
Belangrijker dan de verschillen in spelling zijn de overeenkomsten in titel en beginregels, die tot twee tamelijk constante versies leiden. Nummer 1, 3 en 4 horen redelijk goed bij elkaar, evenals 2 en 5. Opmerkelijk is dat de Japanse droom uit Alle de wercken van W.G.V. Focquenbroch in de Nederlandse liederenbank ontbreekt! | |||||||||||
De opbouw van de Japanse droomHet gedicht Japanse droom - zo luidt de titel in de editie die ik raadpleegdeGa naar voetnoot17 - is 90 regels lang (15 strofen van zes regels). De strofen zijn niet door een regel wit van elkaar gescheiden, wel springt de eerste regel duidelijk in. Alle strofen hebben hetzelfde rijmschema aabccb (a en c zijn mannelijk rijm, b is vrouwelijk). Vrijwel elke strofe kent halverwege een rustpunt, aangegeven door een punt of dubbele punt of puntkomma. Echt een voorbeeld van regelmaat en ordening. Dat blijkt ook uit het metrum, de eerste regel bestaat uit twee anapesten en de andere regels zijn jambisch en vertonen soms een antimetrie. Ook de lengte van de versregels is in elke strofe hetzelfde: regel 1 en 2 hebben steeds zes lettergrepen, regel 3 en 6 hebben er zeven, en 4 en 5 zijn het langst met acht lettergrepen.Ga naar voetnoot18 Iedere strofe vormt een samenhangend geheel en eindigt | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
met een punt. In de eerste regel staat altijd een letterlijke herhaling: Op een tijdt, op een tijdt; Met sijn tandt, met sijn tandt, enz. Voor mijn gevoel staan regelmaat en ordening op gespannen voet met een angstaanjagende droom. Het gedicht lijkt net zo schokkend als een Zwitsers precisie-uurwerk. Het past te mooi in elkaar: de ikfiguur die in slaap valt (r. 3 ‘in vreemde fantasyen’), vervolgens de vreemdste dingen ziet, zoals een reuzenspin, die van kop tot poten, van top tot staart beschreven wordt. En die ten slotte ‘bescheeten en bespoogen’ wakker wordt. Misschien dat de ontnuchtering van de ik-persoon in het slijk van de goot, mij nog het meest schokte. De beelden zijn schrikwekkend en doen mij denken aan schilderijen van Jeroen Bosch, die ook een spookachtige en surrealistische wereld oproepen. Maar schrik ik daar echt van wakker? Nee, het is alsof een caleidoscoop na zes (of drie regels) telkens een slag gedraaid wordt. Gruwelijk beeld van de drie Spanjaarden zonder hoofd die mooie deuntjes zingen. Stop, nieuw beeld. Een afschuwelijke spin zo groot als heel Brittannië. Stop, nieuw beeld: een hoofd dat oranje-appelen spuwt. We zien steeds iets meer en anders van die afschuwelijke spin, maar de volgorde is heel logisch van kop tot staart, en van boven naar beneden. In de eerste strofe begint de dichter met zijn vreemde fantasieën, hij schaatst door de maan, over de oceaan en over de top van de Canarische eilanden. Is hij gek geworden? Die connotatie met de maan is zo gek nog niet. Soms vermoed je dat er politieke bijbedoelingen in het spel zijn in die reeks vijanden van de Republiek: Spanjaarden, Britten en Fransen. Vocht onze dappere natie als een David tegen de reus Goliat, zoals in de vierde strofe? Daar wees Marguc al op: Der Japanse DROOM ist [...] vermutlich aber doch wohl ein eminent politischsatirisches Gedicht.Ga naar voetnoot19 Misschien is dat te ver gezocht. Het zijn slechts vreemde beelden die thuishoren in de leugenliteratuur. In de negende strofe zou je kritiek op godsdiensttwisten kunnen lezen. Twee martelaren omwille van hun geloof zouden daarvoor model staan: St. Laurentius, op bevel van keizer Valerianus in 258 op een rooster verbrand, en Jan Hus, de Tsjechische priester die de misstanden in de kerk hekelde en die door het Concilie van Konstanz in 1415 tot de dood op de brandstapel werd veroordeeld. Toch is er met die versregels iets aan de hand. Nee, het is niet de terugverwijzing van het persoonlijk voornaamwoord sy naar het Antwerps jezuïetenkloosterGa naar voetnoot20, wat taalkundig onjuist is. De historische context klopt niet. De jezuïeten in Antwerpen woonden in de zeventiende eeuw in panden rond hun Carolus Borromeuskerk, waar zij onderwijs gaven aan katholieke studenten. Met het roosteren van Laurentius of de brandstapel van Jan Hus hadden zij geen bemoeienis. Of horen we hier de algemene kritiek op die volgelingen van Ignatius van Loyola: onbetrouwbare geestelijken en moordenaars? De volgende drie strofen beschrijven geen verre, vreemde landen, maar verwijzen naar onze Lage Landen: Teeuwis met zijn bult - in andere versies is het zijn bulGa naar voetnoot21 -, die vechtersbaas, die op de hoorn blaast; een bij, die ponden honing produceert; nicke-bol en schol-neus. Het toneeltje van de twaalfde strofe past naadloos in een Hollandse klucht: een dronken boer met een hoer, de vrouw die in verlegenheid is gebracht, en een varken dat een ereplaats heeft gekregen (of het voor het zeggen heeft gekregen). Vaste thema's in kluchten waren overspel, dronkenschap en het omkeren van de rollen. Niet de boer maar het varken is de baas! Het einde van het gedicht vertoont apocalyptische trekjes: het vertrappen van de dood, de sterren worden weggeslagen, en zon en maan slaan op de vlucht. Ze zijn weg; de dageraad breekt aan, maar het blijft donker.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
De ontnuchterde ik-figuur schiet wakker en bemerkt dat alles gelogen is. Deze Japanse droom is bijzonder vreemd door die enge soms monsterachtige, zelfs apocalyptische beelden. Zou het gedicht daarom de titel Japanse droom dragen? Exotisch en excentriek. Japanse droom
OP een tijdt, op een tijdt,
Geraeckte ick door spijtGa naar voetnoot2
In vreemde fantasyen,
Ick ree op schaetsen door de Maen,
5[regelnummer]
Over den hollen Oceaen,
En 't puyck van Canaryen.Ga naar voetnoot6
Daer sagh ick, daer sagh ick,
Ja in een oogenblick
Veel wonderlijcke dingen:
10[regelnummer]
Ick sagh drie Spanjaerts sonder hooft,
Met Lubben tot haer kin geklooft,Ga naar voetnoot11
Veel moye deune singen.
Op den top, op den top
Sagh ick een SpinnekopGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Soo groot als heel Brittanje,
Sijn pooten waren wonder groot,
Sijn hooft gelijck een Werelt-kloot,Ga naar voetnoot17
Spoogh Appelen van Oranje.
Op sijn neus, op sijn neus
20[regelnummer]
Vocht David met den Reus
En al de Philistijnen,
En in het midden van sijn strot
Sat roodt-neus met sijn rommel-pot,Ga naar voetnoot23
En speelde grideleynen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Met sij n tandt, met sijn tandt
Sloegh hy een Oliphant
Van 't Oosten tot het Westen,
En rolde soo de weereldt rondt,
Tot stuyten aen de Noorder grondtGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Van Hitlandt noch ten lesten.Ga naar voetnoot30
In sijn keel, in sijn keel
Sagh ick een Fransch Tooneel
Met duysendt Musikanten.
Heel Vranckrijck was daer op den top,
35[regelnummer]
Men song en schonck 'er lustigh op,
De Wijn van Alykanten.Ga naar voetnoot36
In sijn maegh, in sijn maegh,
Daer weyden alle daegh
Wel hondert duysent Ossen:
40[regelnummer]
Men reeder d'a la mode toer
Met Joncker Pover en sijn broer,Ga naar voetnoot41
En duysende Karossen.
In sijn gat, in sijn gat
Sagh ick het groote vatGa naar voetnoot44
| |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
45[regelnummer]
Van Heydelbergh peylen.
Ick sagh de heele Spaense Vloot,
Die niet als met Rijcksdaelders schoot,
Al in sijn backhuys zeylenGa naar voetnoot48.
In sijn buyck, in sijn buyck
50[regelnummer]
Daer sagh ick noch ter sluyck
't Antwerps Jesuiten Klooster,
Hoe sy de Martelaer Jan Hus
Verbranden, en Laurentius
Oock brieden op de Rooster.
55[regelnummer]
Sijne rugh, sijne rugh,
Vestreckte tot een brugh
Van 't Noorden tot het Zuyen,
Daer Teeuwis met sijn bult op liep;
De Hooren toetende, en riep;
60[regelnummer]
Valt hier niet wat te bruyen.Ga naar voetnoot60
Op sijn knie, op sijn knie
Scheet een soete hooningh Bie
Een klomp van duysent ponden,
Daer nicke-bol sijn part af kreeghGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
En schol-neus storte met een veeghGa naar voetnoot65
Sijn broeck uyt ongebonden.
Aen sijn zy, aen sijn zy,
Stondt het varcken was heel bly,
Om dat hy had gekreegen
70[regelnummer]
d' Hoogerhandt al van sijn boer,
Die droncken was al met een hoer,
d' Vrouw was heel verleegen.Ga naar voetnoot72
Sijne staert, sijne staert
Die maeckte my vervaert,
75[regelnummer]
Door al het yss'lijck moorden.
Gansch Engelandt was op de been,
De staerten waren al by een
Geknoopt met water koorden.Ga naar voetnoot78
Met sijn poot, met sijn poot
80[regelnummer]
Vertrapte hy de doodt,
En sloots' aen Plutoos kluyster;Ga naar voetnoot81
Hy sloegh de Starren uyt de Lucht,
De Son en Maen namen de vlucht,
Den dageraet wierdt duyster.
85[regelnummer]
Kort daer naer, kort daer naer,
Werdt ick wel haest gewaer,
Dat alles was geloogen.
Soo haest als my de slaep onschoot,
Lagh ick in een beslickte goot,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Bescheeten en bespoogen.
|
|