Fumus. Jaargang 8
(2010)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
Joncker Pover, alias Jonker zonder Broek. Russische vertalingen van Focquenbroch.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
de universiteit van Sint-Petersburg. Maar het zal blijken dat een Leids student Slavische talen, namelijk Jan Paul Hinrichs, een belangrijke hand heeft gehad in de tekstkeuze. De bloemlezing telt 304 bladzijden, is gebonden in een harde kaft en verlucht met fraaie houtsneden van Joeri Konnov. Ze bevat werk van 28 goudeneeuwse dichters, te beginnen bij Simon van Beaumont tot en met Hubert Korneliszoon Poot. Voorts zijn het: Adriaan Valerius, Jacob Cats, Johannes Stalpart van der Wiele, Daniel Heinsius, Pieter Cornelisz. Hooft, Justus de Harduyn, Hugo de Groot, Caspar van Baerle, Gerbrand Adriaensz. Bredero, Dirck Rafaëlsz. Camphuysen, Jacob Revius, Joost van den Vondel, Willem Bolognino, Jan Jansz. Starter, Maria Tesselschade, Constantijn Huygens, Gijsbert Japicx, Jeremias de Decker, Jacob Steendam, Reyer Anslo, Willem Godschalk van Focquenbroch, Heiman Dullaert, Johannes Antonides van der Goes, Johan van Broekhuizen, Jan Luiken en Michiel de Swaen. Afgezien van de namen van zeer bekenden als Cats en Vondel, zal zelfs menig kenner van deze materie verrast opkijken bij het aantreffen van werk van de Antwerpse kanunnik Willem Bolognino (1596-1669) die als krankzinnige in zijn geboortestad is overleden, en van Gysbert Japicx (1603-1666) met zijn ‘boartlike mingeldeuntsjes’, dankzij wie het Fries weer een plaats tussen de Europese cultuurtalen heeft gekregen. Beide dichters ontbreken overigens min of meer terecht in de bekende moderne bloemlezing die Gerrit Komrij uitgaf van zeventiende- en achttiende-eeuwse Nederlandse poëzie. Maar we willen ons hier beperken tot Focquenbroch, van wie er toen achttien gedichten in een Russische vertaling zijn verschenen. De houtsnede van Joeri Konnov en de inleiding van Igor Bratus bij Vitkovski's Focquenbrochvertalingen in Iz poėzii Niderlandov XVII veka (1983), p. 226.
In juli 1995 verscheen een nieuwe bloemlezing met vertalingen naar het Nederlands van Witkovsky's hand, maar nu in het alternatieve Moskouse blad KonSTAnta dat als ondertitel heeft: Rossijskaja gazeta tvortsjeskoj assotsiatsiï (De Russische krant van de scheppende vereniging). Volgens Jan Paul Hinrichs werd met dit blad in Moskou gecolporteerd, zodat het eerder onder de aandacht kwam van trein- en metroreizigers dan onder die van juryleden van de Martinus Nijhoffprijs.Ga naar voetnoot4 Deze nieuwe bloemlezing begint met gedichten van Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482) en eindigt met Gerrit Achterberg (1905-1962). Ze bevat werk van 24 dichters, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
onder wie - tot mijn persoonlijke verrassing - Albrecht Rodenbach (1856-1880).Ga naar voetnoot5 Van de 28 zeventiende-eeuwse dichters in de bloemlezing uit 1983 zijn er in 1995 slechts negen overgebleven, onder wie Focquenbroch. Van hem zijn er nu 20 gedichten opgenomen, dit wil zeggen: nog twee extra naast de achttien eerdere vertalingen uit 1983. De Moskouse metroreiziger werd dus verwend voor zijn 3500 roebel [= nu ca. 1 euro], zijnde in 1995 de aanschafprijs binnen Moskou van dit fraaie blad. Foto van E.V. Vitkovski door E. Kalasjnikovoj bij het interview in 2001, zie: http://old.russ.ru/krug/20010521.html
| |||||||||||||||||||||||||
Jevgeny Vladimirovitsj WitkovskyVanaf zijn zestiende schreef Witkovsky (1950) gedichten. Van vaderskant is hij half Duits (oorspronkelijk: Wittkopf?) en hij studeerde ook germanistiek. Deze vertaler, dichter, romancier en uitgever is een fenomeen. Op internet verscheen in 2001 een groot interview met hem onder de titel ‘Totsjnost v perevode nevozmozjna’ (nauwkeurigheid bij het vertalen is een onmogelijke zaak). Daarin vertelt hij onder meer hoe hij begon met balladen van Coleridge te vertalen en duizend verzen van Rilke. Met veel liefde en ware verering spreekt hij voorts over zijn leermeester Arkadi Aksimovitsj Steinberg en over het beroemde gedicht Le cimetière marin van Paul Valéry. Verrukt is hij van het werk van de achttiende-eeuwse dichter Christopher Smart (1722-1771), van wie hij A Song to David vertaalde. Smart was een zeer vaderlandslievend Engels dichter die door zijn schoonvader in het gekkenhuis werd gestopt vanwege vermeende godsdienstwaanzin. Witkovsky vertaalde Paradise Lost van Milton, maar ook verschenen in 1988 zijn Vondelvertalingen, met hierin: Lucifer, Adam in ballingschap en Noah en een bloemlezing uit Vondels gedichten (onder meer ‘Roskam’ en ‘Harpoen’), gevolgd door de Adamus Exul van Grotius in de vertaling van Ju.A. Šičalin.Ga naar voetnoot6 In 2000 werden Witkovsky's vertalingen van de Lucifer, Adam in ballingschap en Noah opnieuw uitgegeven, nu gevolgd door die van Miltons Paradise Lost en Paradise Regained.Ga naar voetnoot7 In 2002 werd de vertaling van de Zede-printen van Constantijn Huygens gepubliceerd, waar eerder in noot 4 naar werd verwezen. Jan Paul Hinrichs liet me weten dat Witkovsky de laatste jaren veel succes kent met zijn avonturenromans, waarvan er tot nu toe geen een in het Nederlands is vertaald. Zijn vertalingen naar het Afrikaans zijn van eerder datum dan die naar het Nederlands. Witkovsky heeft dus eerst poëzie van geharde anti-apartheidstrijders naar het Afrikaans vertaald, om pas daarna aan de vertaling van Nederlandse gedichten te beginnen. Zijn Zuid-Afrikaanse bloemlezing bevat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
gedichten van William Plumer (1903-1973), Dennis Brutus (1924-2009), Mazisi Kunene (1930-2006), Ingrid Jonker (1933-1965), Breyten Breytenbach (1939), Oswald Mtshali (1940) en Arthur Norti (1942-1970).Ga naar voetnoot8 Het loont dus de moeite om eens na te gaan welke gedichten van Focquenbroch Witkovsky in het Russisch heeft vertaald. Titelpagina van ‘500 let poėzii Niderlandov v perevodach Evgenija Vitkovskogo’. In: KonSTAnta; Rossijskaja gazeta Svobodnoj Tvorčeskoj Associacij nrs. 1-6, 1995. Moskva: Svobodnaja Tvorčeskaja Associacija, 1995. Met de foto van E.V. Vitkovski door I.G. Kotsjneva.
| |||||||||||||||||||||||||
Focquenbroch-vertalingenDe volgende 20 gedichten heeft Jevgeny Witkovsky vertaald. Ze verschijnen hier in dezelfde volgorde die ze kregen in het blad KonSTAnta. Merkwaardig genoeg ontbreekt in die reeks Focquenbrochs populairste gedicht, de felle verssatire aan het adres van Amsterdam, waarvan de beginregel luidt: ‘'t GElt-suchtigh Amsterdam met al haer soete keyers’. Misschien kan de vertaler bereid worden gevonden om deze omissie te repareren? Ik citeer telkens de Nederlandse beginregel en verwijs naar de moderne bloemlezing van C.J. Kuik voor de volledige tekst.Ga naar voetnoot9 Van zes gedichten verwijs ik naar de vermoedelijk oorspronkelijke uitgave, omdat ze niet in de bloemlezing van Kuik voorkomen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Gedicht nummer 18, de Japanse droom, moet in feite uit de lijst worden geschrapt (mogelijk ook gedicht nr. 12?), want het is niet van Focquenbroch, maar van Aernout van Overbeke. Witkovsky laat evenwel de toekenning van het auteurschap gaarne voor rekening van de neerlandici, zoals hij in een naschrift bij zijn vertaling schrijft. De vertaling van de Japanse droom bevat mooie vondsten; ze is heel vrij ook. Zo is de ‘rommelpot’ in de vierde strofe in het Russisch ‘rommelpot’ gebleven. Het ‘'t Antwerps Jesuiten Klooster’ was in de negende strofe kennelijk te specifiek en werd de ‘Jezusorde’. In dezelfde strofe is het braden van St.-Laurentius op zijn rooster verdwenen. Heel mooi gevonden is de vertaling van ‘Joncker Pover’ in de zevende strofe: dat werd ‘Juncker Bezbryuk’, dus: Jonker Zonderbroek (wat mij betreft een maatje van Jan zonder Land). Van Overbeke's Japanse droom niet meegerekend, heeft Witkovsky toch 20 gedichten van Focquenbroch vertaald. Want onlangs stuurde hij mij een bloemlezing in digitale vorm toe. Die bevatte niet alleen gedichten die de bron vormen van Focquenbrochs verzen in het Frans (Scarron, 1610-1660), Spaans (Lope de Vega, 1562-1635) en Italiaans (Giovanni Guidicioni, 1500-1541), maar ook de ‘Diogenes de wyse’ in Russische vertaling (Kuik, 68-69). In zijn begeleidende e-post berichtte hij mij op 3 november 2010. Ik vat die als volgt samen: V. excuseert zich allereerst voor zijn slechte Nederlands. Hij was er vroeger van overtuigd dat niemand zich voor zijn werk interesseerde en sinds 2002 heeft hij ook geen Nederlands [V. schrijft: ‘deze mooie taal’] meer gelezen. Al zijn Focquenbroch-vertalingen heeft hij in de jaren 1976-1980 gemaakt, maar hij kan zich niet meer herinneren op welke originelen precies hij die vertalingen heeft gebaseerd. Wel heeft hij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een oude editie die in Moskou aanwezig is. V. heeft ook een apart boekje met Focquenbroch-vertalingen samengesteld, maar dat omvat slechts de helft van wat feitelijk nodig is voor een heel boek. Hij is bereid mij het ontwerp daarvan toe te sturen. Er staan daarin interessante zaken, bijvoorbeeld de Franse, Spaanse en Italiaanse teksten waaraan Focquenbroch heeft ontleend. V. geeft aan het slot mij de toestemming om van zijn vertalingen gebruik te maken. In een bijlage stuurt hij mij alle gedichten van Focquenbroch die hij heeft vertaald met de Nederlandse tekst erbij en teksten van Scarron, Lope de Vega en Guidicioni.Ga naar voetnoot14 Als er inmiddels één iets duidelijk is geworden, is het wel dit: Witkovsky heeft zoveel aandacht aan het werk van Focquenbroch besteed, dat deze auteur inmiddels tot een van zijn goudeneeuwse lievelingen mag worden gerekend. Een auteur als Heiman Dullaert, over wiens poëzie hij volgens Hinrichs nog in 1978 tegenover Nederlandse bezoekers - ter plekke in Moskou - een lofrede afstak,Ga naar voetnoot15 komt althans in de KonSTAnta-bloemlezing uit 1995 niet meer voor. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
Karel van het ReveHoe is Witkovsky aan zijn originele teksten gekomen? In 1978 ontving Karel van het Reve vanuit Moskou een bloemlezing met moderne Nederlandse poëzie. Het ging om gedichten van Nijhoff, Roland Holst, Vestdijk, Bloem, Achterberg, Kouwenaar en Lucebert. Afzender en vertaler was Witkovsky.Ga naar voetnoot16 Toevallig zouden drie studenten voor het eerst naar Moskou gaan, waarop de hoogleraar aan Hinrichs het adres van Witkovsky bezorgde zodat hij hem in Van het Reve's naam persoonlijk kon bedanken. Van het Reve zag kennelijk Witkovsky meteen wel zitten: ‘Die man moet niet al te bang zijn’ had hij zijn studenten toevertrouwd ‘anders stuur je zo'n boek niet zo maar naar Amsterdam’. Enkele maanden later zou Witkovsky een beroep op Hinrichs doen om voor hem zeventiende-eeuwse Nederlandse teksten uit te zoeken. Daarnaast zocht hijzelf ook teksten uit in een editie uit een Moskouse bibliotheek, zoals hij mij onlangs meedeelde. Passages uit het boekje van Hinrichs, getiteld Het briefje van Karel van het Reve (1999) met het verhaal over zijn eerste bezoek aan Witkovsky en over de gevolgen die dat had voor de verbreiding van Nederlandse poëzie, zijn in de bijlage overgenomen.
Het is inderdaad te hopen dat aan Witkovsky eindelijk eens de Nijhoffprijs wordt toegekend. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
BijlageUit: Jan Paul Hinrichs, Het briefje van Karel van het Reve, een reisverhaal, Met daarin opgenomen enkele gedichten uit Valeri Perelesjins ‘Een toevallige Antinous’ Leiden 1999, p. 7-13.
‘Denk er om’, zei de professor, toen hij zich losmaakte van het studentengezelschap in de bar Barrera, waar hij na college zijn campari placht te drinken, ‘dat je vanavond niet belt als de vechtfilm op televisie is.’ Ik was een derdejaarsstudent en begreep uit die woorden dat half tien een veilige tijd was. Van het Reve, door zijn vrouw naar de telefoon geroepen, had het briefje met het adres van de Rus over wie hij het met ons had gehad kennelijk bij de hand: ‘De man heet Vitkovski, voorletters E.V., Sadovaja Karetnaja 55, woning 8. Dat is de ringweg, hartje Moskou, waarschijnlijk heel makkelijk te vinden. Bedank hem dus voor dat boek en geef hem op mijn kosten er wat voor terug. Zo'n man heeft natuurlijk niets Nederlands.’ Ik kon vertellen dat ik in de ouderlijke boekenkast bundels van Boutens en Verwey had gevonden die mee op reis mochten. ‘Veel succes’, zie de professor op onverstoorbare toon, zoals hij zo vaak gezegd moet hebben tegen studenten die oostwaarts gingen. Drie studenten, allen voor het eerst in Moskou, stonden enkele dagen later voor een reusachtige poort die naar een binnenplaats leidde waaraan allerlei woonkazernes lagen. Het regende. Iemand liet zijn poedeltje uit tussen miezerige boompjes, maar verder leek het hele complex uitgestorven. De deur naar de trap van nr. 55 hing aan hengsels. De smerige ramen van het trappenhuis stonden open. We moesten naar de derde verdieping. Na een tik op de deur riep iemand op weinig vriendelijke toon: ‘Hallo! Wie is daar? Wie is daar?’ Een van ons zei aarzelend ‘Holland’, waarna de anderen bijvielen: ‘Gollandija!’ De deur ging open en een jongeman liet ons met een guitige glimlach binnen. Allereerst wilde Vitkovski - we bleken bij de juiste persoon te zijn - de namen van zijn gasten op papier zien. Daarop nam hij drie boeken uit een kast en begon opdrachten te schrijven in een door hem samengestelde bloemlezing van moderne Nederlandse poëzie: blijkbaar het boek dat hij aan Van het Reve had gestuurd. ‘Die man moet niet al te bang zijn’, had Van het Reve nog gezegd. ‘Anders stuur je zo'n boek niet zo maar naar Amsterdam.’ Vitkovski, een forse gestalte met lang bruin haar en aanstekelijk glinsterende ogen, praatte snel en onduidelijk, zodat onze kennis van het Russisch aardig op de proef werd gesteld. Eigenlijk scheen het hem ook niet te kunnen schelen of de gasten hem verstonden. Hij oreerde maar door en genoot ervan. Maar we vingen genoeg op om geïmponeerd te raken door het enthousiasme en de kennis waarmee hij over Nederlandse poëzie sprak. Ook Russische literatuur kwam ter sprake. We meldden met zekere trots dat we met de professor gedichten van Iosif Brodski hadden gelezen, een geëmigreerd dichter die in zijn vaderland niet meer mocht publiceren. Het compliment dat we hadden verwacht, bleef uit. ‘Brodski? Een van zijn vrienden, Jevgeni Rijn, een volslagen idioot, woont hier een paar huizen verder.’ Waarmee dit onderwerp afgehandeld was en Vitkovski een lofrede op de poëzie van Heiman Dullaert afstak. [...]
Tijdens het bezoek was het de hele tijd eigenaardig stil in de woning en de omliggende huizen geweest, was de telefoon niet gegaan en had Vitkovski niets te eten of te drinken aangeboden. De zomer ging voorbij. In de herfst kwam ik er toe Vitkovski nog eens te bedanken voor ontvangst en het boek, en ik eindigde het briefje met de obligate mededeling dat hij maar moest | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
schrijven als hij nog iets uit Nederland nodig had. Een maand later kreeg ik een aangetekende, met monsterachtig grote postzegels beplakte brief van Vitkovski. Mijn slotopmerking was niet aan dovenmansoren gericht geweest. Het was het begin van een briefwisseling die eigenlijk draaide om Vitkovski's behoefte aan fotokopieën ten behoeve van een door hem samen te stellen bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de Gouden Eeuw. Zo kreeg ik telkens namen van dichters op en de taak enige gedichten op te zoeken die zich voor vertaling leenden. In ruil stuurde Vitkovski boeken. Al met al had ik het idee dat deze samenwerking, zoals Vitkovski het noemde, wel ergens goed voor was. [...]
Pas later, toen de bloemlezing Nederlandse poëzie van de Gouden Eeuw van Vitkovski was verschenen, drong het tot me door dat ik min of meer medesamensteller van een anthologie was geweest, want het bleek dat bijna alle opgestuurde gedichten waren vertaald. Het werk had dus meer verantwoordelijkheid met zich meegebracht dan ik had vermoed. Eigenlijk was ik er al nauwelijks van uitgegaan dat die zendingen fotokopieën de Moskouse woonkazerne hadden bereikt. Het was ook pas later, toen ik na afloop van mijn studie werkeloos was geworden (Van het Reve had me over dat afstuderen al gezegd op een toon alsof hij zelf een gerijpte steuntrekker was: ‘Dat is mooi, dan kun je in de w.w.’) dat ik er toe kwam Perelesjins boek te lezen. [...]
Bij mijn laatste reis naar Moskou [...] Vitkovski was inmiddels een heel andere persoon geworden, uiterlijk althans. Van de semi-illegale vertaler van bijna twintig jaar eerder was hij in het nieuwe economische klimaat een zakenman geworden. Hij was hoofdredacteur van een uitgeverij en betrokken bij van alles in de literaire wereld. Voortdurend ging de telefoon, ook een keer vanuit Chicago, een typiste kwam werk ophalen, en hij zei heel oprecht: ‘Mijn leven is zo druk dat ik nu niet weet wat ik morgen ga doen.’ Maar een ding was niet veranderd: zijn kamer. Die was nog dezelfde. Alleen zag het boekenlandschap daarin er heel anders uit. Het wemelde er van boeken waaraan hij zelf een aandeel had. Hij was inmiddels beroemd, niet alleen doordat hij in de oude sovjettijd veel riskante contacten met emigranten-auteurs had gehad, maar ook door zijn werk als vertaler en literator. De chiqueste uitgaven in Rusland verschenen inmiddels met zijn voorwoord of waren door hem samengesteld. Zelden liet hij na mij in een voorwoord te bedanken, ook al had ik met het gegeven project niets te maken. In een door hem samengestelde encyclopedie over het spel in de cultuur schreef Vitkovski voor me een opdracht waarin hij me met een knipoog naar Hermann Hesse uitriep tot een mededeelnemer in een ‘Glasperlenspiel, het Grote Spel van de Literatuur’. Homo ludens noemde hij niet voor niets zijn favoriete boek: ‘Met iemand die dat niet gelezen heeft, kan ik niet eens praten.’ Maar ook aan bepaalde spelen komt een eind. Toen ik zijn huis verliet - hetzelfde dat ik als jonge student was binnengegaan, onwetend van wat allemaal komen zou - had ik het gevoel dat mijn spel er op zat. [...]
Het is nu eenentwintig jaar geleden dat Vitkovski me in Moskou voor het eerst de naam Perelesjin noemde. Wat voor de buitenwereld geresulteerd heeft in een stapel papier waarop Perelesjin en mijn naam gezamenlijk verschijnen, is voor mij allereerst een web van verhalen uit het leven gebleven die ook steeds weer nieuwe verhalen genereren. Over Perelesjin zelf heb ik het hier eigenlijk nog niet gehad, maar enkele van die verhalen heb ik verteld. Als ik het dan toch over papier heb, dan denk ik ook niet aan wat achter de catalogi van bibliotheken schuilgaat, maar aan iets heel achteloos, zoals dat eerste briefje van Karel van het Reve. |
|