Fumus. Jaargang 7
(2009)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Van valken en velden. Focquenbrochs Hymens Bruylofts-toortsGa naar voetnoot1
| |
[pagina 50]
| |
Valckenier’ (v. 9), die ‘vol van moedt’ (v. 10) al wat pijnlijk is, heeft ondergaan, en de tweede keer dat Focquenbroch hem aanspreekt, noemt hij hem ‘brave Valckenier’ (v. 21). Net als in andere gelegenheidsgedichten, worden woordspelingen met de namen van de toegezongenen vaak aangetroffen in epithalamia.Ga naar voetnoot5 Bij het schrijven van Hymens Bruylofts-toorts heeft Focquenbroch in niet geringe mate gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de achternamen van de echtelieden hem boden: ‘Waer in gy vreugdigh mocht dit Schoone Velt in treen’ (v. 12) en ‘Wijl s'u den ingangh van het Schoonste Velt ontsluyt’ (v. 16), ‘Nu dat ghy d'intree van dit Schone Velt verkrijgt’ (v. 20) en tot slot ‘Tree met uw Valck te Veldt, de jaght is u vergunt’ (v. 24). Pas in het derde deel van het gedicht betrekt Focquenbroch - zijdelings - de bruid in zijn gedicht: ‘Leef dan, Vereende Twee!’ (v. 29) en ‘Noch meer luck, lieve Twee!’ (v. 37). Hij wenst het echtpaar een vreugdevol, vroom, vreedzaam en vruchtbaar samenleven toe. Het slot bevat derhalve het derde element dat volgens Scaliger in een goed bruiloftsdicht moest voorkomen: het uitspreken van de wens dat het huwelijk spoedig met kinderen zal worden gezegend. Focquenbroch sluit het gedicht af met het uitspreken van de hoop dat het echtpaar na dit aardse leven de hemelse gelukzaligheid ten deel zal vallen, een heilwens die we bij Van Mander ook al tegenkomen. Het ligt voor de hand dat Focquenbroch zich bij het schrijven van deze regels heeft laten leiden door de levensbeschouwelijke achtergrond van de toegezongenen. Een bruiloftsdicht werd vaak op bestelling geschreven en als het echtpaar specifieke wensen had ten aanzien van het gedicht zal de dichter zich daarnaar hebben geschikt.Ga naar voetnoot6 Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Hymens Bruylofts-toorts een traditioneel bruiloftsdicht is. De literaire waarde ervan is niet bijzonder groot. Epithalamische gedichten behoorden tot de gebruikskunst: het voornaamste doel was iemand een gezond, gelukkig en kinderrijk leven toe te wensen, niet om een literair kunstwerk tot stand te brengen.Ga naar voetnoot7 Toch neemt het gedicht binnen de gelegenheidspoëzie van Focquenbroch een bijzondere positie in. Hymens Bruylofts-toorts onderscheidt zich van de andere bruiloftsdichten aangezien Focquenbroch voor het huwelijk van A. Valckenier en I. van Schoonevelt niet alleen dit gedicht heeft geconcipieerd maar ook een circa 400 regels tellende klucht, eveneens afgedrukt in het eerste deel van Thalia: de Klucht van de weyery. Het woord Weyery uit de titel van de klucht betekent in eigenlijke zin ‘het jagen op dieren om deze te vangen en te doden’ - het WNT verwijst in het lemma weiderij onder meer naar dit toneelstuk van Focquenbroch. Daarnaast heeft het woord als figuurlijke betekenis ‘vrouwenjagerij’. En hoewel Focquenbroch in zijn klucht niet expliciet de term ‘Venus’ weiderij’ gebruikt - in de zin van liefdesspel, sexuele omgang - wordt bij lezing van dit toneelstuk al ras duidelijk dat deze erotische bijbetekenis de bruiloftsgasten niet kan zijn ontgaan. Worp achtte dit werk ‘geene bespreking’ waardig.Ga naar voetnoot8 In een artikel in De Gids noemt hij het stuk ‘zeer vuil en onkiesch, en wij verbazen ons onder het lezen weer, wat onze voorvaderen toch al niet konden en wilden aanhooren en in welke woordspelingen zij al niet behagen schepten.’Ga naar voetnoot9 De twee korte bedrijven waaruit de Klucht van de Weyery is opgebouwd, worden gespeeld door drie personages. In het eerste bedrijf, dat slechts uit één scène bestaat, maken we eerst kennis met een valkenier en zijn knecht Jasper. Deze valkenier - voorzien van zijn onafscheidelijke valk, schietgeweer (‘vuurroer’) en weitas - laat zich erop voorstaan dat hij een groot jager is, maar de eveneens opgekomen knecht leert de bruiloftsgasten dat deze beweringen met een grote korrel zout dienen te worden genomen. | |
[pagina 51]
| |
Interessant is dat de Klucht van de Weyery uitgebreider onder woorden brengt wat Focquenbroch in Hymens Bruylofts-toorts slechts terloops vermeldt. De voorbije ‘winterdagen’ hebben veel van de valkenier gevergd (vv. 9-10): Door dese verlede Winterdagen, 'tis waer, heb ik in mijn jagt vry wat hinder gekregen, Alsoo alle weghen, en landen onbeganckelijck waren, door de hagel, sneeuw en regen. Uit het gesprek dat volgt, valt af te leiden dat de valkenier zich grote moeite heeft moeten getroosten om zijn geliefde te schaken. Jasper bevestigt dit en laat zich ontvallen dat zijn meester ‘groot prijckel liep van een blaeuwe scheen’ - een groot risico liep een blauwtje te lopen. Pas na lang aandringen heeft de valkenier van de ‘Eygenaer’ toestemming gekregen ‘in dit Schoone Velt’ te jagen. Hierna laat Focquenbroch de valkenier - zoals we ook in Hymens Bruylofts-toorts hebben gezien - in woordspelingen met de namen van bruid en bruidegom de volgende dubbelzinnige regels uitspreken: Vol moedt, en couragie, toonden ick my altijt in het Velt,
En dese mijn moedige Valck, ontsagh noyt het gewelt
Van eenigh onweer; en hoe groot oock dat op het Velt de snee was,
Hy toonde altijt, gelijck sijn Meester, dat hy tot het jagen ree was.
In het tweede bedrijf voert Focquenbroch het derde sprekende personage ten tonele: een kok. Eigenlijk is hij een in kokskleren gestoken schoolmeester, want zijn gerechten bereidt hij - zo houdt hij in een monoloog zijn publiek voor - met ‘de Letter-kunst, 't begin van Geleertheyt, Wijsheyt, en van Eer’. Als de valkenier en Jasper bij hem zijn aangekomen en de buit van de valkenjacht aan hem hebben aangeboden - een kind dat geheel onverwacht uit de weitas tevoorschijn wordt gehaald! -, laat de kok weten dat hij het kind eerst door zijn vrouw als min zal laten zogen en dat hij daarna zorg zal dragen voor de scholing van het kind. In de laatste scène van de Klucht van de weyery blijft knecht Jasper alleen op het toneel achter om het publiek het een en ander uit te leggen. De laatste vier regels die hij tot de aanwezige bruiloftsgasten richt, zijn namelijk de volgende: En je weet wel, daer een Valckenier Bruygom, en daer het Velt de Bruydt is,
Dat daer nootsaeckelijck, van dat jaghen, soo een Natuurlijck Wilbraet binnen 't jaer de Buyt is.
Daerom indien 't je wel aenghestaen heeft, soo toont je altemael eens bly,
En lagh, en drinck, en legh eens an, ter eeren van De Klucht van de Weyery.
De laatste twee verzen laten zien dat Focquenbroch deze klucht in de eerste plaats heeft geschreven om haar te laten vertonen als onderdeel van het huwelijksfeest. In dat opzicht is dit toneelstuk aan te merken als gebruikskunst, net als het bruiloftsdicht dat hij voor het echtpaar heeft geschreven. Het is vrij uniek dat van Focquenbrochs hand zowel een bruiloftsdicht als een klucht zijn overgeleverd ter gelegenheid van hetzelfde huwelijk. Aldus wordt ons een gedetailleerde blik gegund op de aard en inhoud van dit soort ‘gebruiksliteratuur’. Alsof wij als gast zelf op het feest aanwezig zijn... | |
[pagina 52]
| |
Hymens Bruylofts-toorts, Ontsteken op het Huwelijck van Monsr. A. Valckenier En Me-Juffr. I. van Schoonevelt.1[regelnummer]
GOd Hymen, die sijn Toorts trots felle winter-vlagen,Ga naar eindnoot1
Trots snee en hagelbuy, soo langh de weerelt staet,Ga naar eindnoot2
En soo langh als Auroor uyt't helder Oost al dagen,Ga naar eindnoot3
Altijdt onuytgheblust op 't heerlijckst branden laet.
5[regelnummer]
Stoockt met dees heyl'ge vlam hier weer twee zuyvre zielen,Ga naar eindnoot5
En wentelt haer tesaem in dees gewenste gloet,Ga naar eindnoot6
Waer in vol wellust, zy, in een gestrengelt, krielen;Ga naar eindnoot7
En schaft voor droefheyt vreucht, voor bitter, 't soetste soet.Ga naar eindnoot8
Ghy wackre Valckenier! die in dees winternachten,Ga naar eindnoot9
10[regelnummer]
Al 't geen dat pijnlijck is, hebt vol van moedt geleen;
Wanneer ghy daghelijcks die blyen dagh verwachte,Ga naar eindnoot11
Waer in gy vreugdigh mocht dit Schoone Velt in treen,Ga naar eindnoot12
Gy (segh ick) siet nu't endt van uw bekommernissen;
En haelt uw leven weer, uyt d'oogen van uw Bruydt.Ga naar eindnoot14
15[regelnummer]
Nu kan uw't hochste luck in gheenen deele missen,Ga naar eindnoot15
Wijl s'u den ingangh van het Schoonste Velt ontsluyt.
Hier 's nu die lieve uur van al uw wensch verscheenen;Ga naar eindnoot17
Hier 's geen meer ongeval, noch rampspoet dat u dreyght;
O neen; al uw verdriet en quellingh is verdweenen;
20[regelnummer]
Nu dat ghy d'intree van dit Schone Velt verkrijgt.
Wel brave Valckenier! wijl niet dan kan belettenGa naar eindnoot21
Het endt van al uw wensch; Soo traght, terwijl ghy kundt,Ga naar eindnoot22
Op 't vaerdighst van uw vreught 't begin in 't werck te setten,Ga naar eindnoot23
Tree met uw Valck te Veldt, de jaght is u vergunt.
25[regelnummer]
Geen duystre Winter-naght sal u de paden weygren,
Wijl dat de heldre Toorts van Hymen u bestraalt:
En voortaen sal geen luck het uwe oversteygren,Ga naar eindnoot27
Indien d'opreghte Min uw leevens-loop bepaelt.Ga naar eindnoot28
Leef dan, Vereende Twee! leef vreughdigh, en leef heyligh,Ga naar eindnoot29
30[regelnummer]
Deelt steet elckanders vreught, en draeght elckaers verdriet;
Soo leeft ghy eeuwig wel, van alle Tweedraght veyligh,
Soo heght de Twist-Godes op u haer tanden niet.Ga naar eindnoot32
So klaeght ghy nimmer om de strengheyt uwer banden,Ga naar eindnoot33
Maer seegent 't heyligh jock, 't geen gh'op uw schouwdren schraeght,Ga naar eindnoot34
35[regelnummer]
Soo teelt ghy in uw vreught veel aengename panden;Ga naar eindnoot35
Soo wordt uw voorspoet nooyt door ongeval verjaeght.
Noch meer luck, lieve Twee! en ongelijck meer seegnen,Ga naar eindnoot37
Meer jaren dan wel eer oyt had Methusalem,Ga naar eindnoot38
Wil d Opper-Hemelvooght doen op uw kruynen reegnen,Ga naar eindnoot39
40[regelnummer]
En schencken u het Rijck van't hoogh Jerusalem.Ga naar eindnoot40
|
|